Alleen wat uit liefde gebeurt houdt stand

Huissen april 1992 | Vrijdagavond
Inleiding
[download]

Zolang je niet begrijpt, voelt en ervaart waarom een bepaalde regel gegeven wordt, roept dat op een of andere manier – vaak merk je het zelf niet – obstructie, verzet op. En daarmee is het effect waar het om gaat, verloren.
Ik heb dit sinds het begin van mijn meditatiepraktijk steeds weer herhaald. Tot mijn grote verbazing merk ik nu dat verschillende traditionele richtingen in dezelfde geest verdergaan. Ik was dus niet helemaal gek.

Maar die kwestie van het verzet is heel wezenlijk. Wij verzetten ons in het gewone leven zó vaak en zó voortdurend, dat we niet eens meer opmerken wat het doet. Zo in het gewone leven zijn we gewend op een of andere manier om ons door te zetten, om ergens te komen. En we merken dan niet dat we daarmee ons bewustzijn beschadigen. Het is zo algemeen en zo aanvaard, dat we dat altijd maar gewoon doen. En dan natuurlijk, wanneer er iemand langskomt die daarop wijst, roept dat ook dát alweer verzet op. Het eerste wat gezegd wordt is: oh ja, dat is een softie…

Maar daar heeft het niet mee te maken. Het heeft te maken met het registreren van wat er gebeurt. Het is niet een mening van mij, het is een constatering van iets wat gebeurt. 

Maar om dit ook voor jezelf te kunnen constateren, moet je wel maatregelen nemen. En dat is eigenlijk de kip en het ei, wat is eerst?
Eerst is de gewoonte, de gewoonte die we niet opmerken. Maar als we maar lang genoeg leven en een heel klein beetje minder slaperig zijn dan gewoon, zullen we op een of andere dag dit opmerken. En als je het opgemerkt hebt – het hoeft maar één keer – besef je de gigantische klus die voor je ligt. Want je moet dat hele netwerk van onbewuste geweldplegingen traceren. Dat kan niemand anders voor je doen, want iedereen heeft zijn eigen netwerk. En dat netwerk is ontstaan in de loop van je leven, met behulp van anderen, die het goed bedoelen met je. Maar die je er toch aan gewend hebben om níet op te merken, om níet te luisteren en om níet te kijken, maar gewoon te zien wat verondersteld wordt wat er is.
En als je zo ongelukkig bent om er geen genoegen mee te nemen, en dus wél op te merken wat er gebeurt, dan wordt je versleten voor een dromer, voor een wereldvreemd mens, die niets te maken heeft met de realiteit.
Dat is een vreemde situatie.
Waar ik het nu over heb is niet een persoonlijke mening, maar het is iets wat iedereen van ons aan zijn eigen leven kan opmerken – als hij daarvoor de moeite neemt. En je neemt de moeite pas, als er iets in je is wat ‘ja’ zegt.
Dat is één.

Het tweede is dat wij eigenlijk heel weinig weet hebben van wat ‘vol bewustzijn’ is. Vol bewustzijn is die toestand van de geest waarin alles wat gebeurt tot je komt, waarin je niets, echt niets, afwijst en waarin je ongedeeld en open naar alle kanten, toch in jezelf rust. Dat is vol bewustzijn.
Ik heb me laten vertellen, door iemand die het weten kan, dat in de zen kloosters een traditie bestaat, die verschillende gradaties van moeilijkheid heeft ontdekt waarin de geest – meer of minder makkelijk – ‘vol bewustzijn’ kan bereiken. Die traditie zegt:
– het gemakkelijkste is zitten;
– iets moeilijker is soetra reciteren;
– weer iets moeilijker is kin-hin lopen;
– weer iets moeilijker is de koan bestuderen;
– weer iets moeilijker is onschuldig werk doen;
– weer moeilijker is spreken;
– het allermoeilijkste is gewoon in het leven staan.

Ik denk niet dat ze in die kloosters in al die honderden jaren voortdurend gek geweest zijn, dus ik neem aan dat wat zij zo vastgesteld hebben, is zoals het is.
Wij ervaren het eigenlijk heel omgekeerd, wij zeggen: gewoon leven, dat is makkelijk; zitten, dat is moeilijk… En zij zeggen: het is duidelijk, dat is het makkelijkst…
Dat is grappig. Ik denk dat het erin zit, dat is de ene kant, dat is ons uitgangspunt, dat als je zegt ‘gewoon leven is makkelijk’ – dat doen we allemaal – we weinig besef hebben van vol bewustzijn. Terwijl zij uitgaan van vol bewustzijn, en zich afvragen: wat is nou moeilijk?
En dan breng ik even in herinnering: vol bewustzijn is dus die toestand van de geest, waarin alles wat gebeurt zonder enige belemmering tot je doordringt, en je toch in jezelf rust.
Dan wordt het al iets duidelijker. Als wij gaan zitten vanuit onze gewone leefwijze, merken we voor de eerste keer wat er allemaal in ons plaatsheeft. En we hebben gehoord dat we dat niet moeten doen. Dus we willen die gedachten, die onrust, wegzetten. En dan begint dus de lange, lange struggle. 

Maar als we een beetje begrepen wat ik hier nu zeg, en gezegd heb en al jaren zeg, dan beseffen jullie misschien dat elke ingreep van degene die zit, uit het domein is van de chaos, uit het domein is van de tegenspraak. En dat er niets anders opzit dan de toestand waarin je bent en de toestand waarin je geest is, niet direct te lijf te gaan, maar proberen te beseffen hoe die werkt. Want een verandering komt alleen maar tot stand doordat je steeds dieper besef – niet doordat je iets gaat doen – maar steeds dieper beseft, steeds dieper ervaart, hoe de toestand van je geest is. Dat je niet direct, bij de eerste constatering, aan de slag gaat, maar dat je je ertoe bepaalt om te beseffen wat het beduidt. 

En dan komen er natuurlijk allerlei vragen in je op, dat is duidelijk. Dan te zien dat die vragen juist komen uit het gebied wat misvormd is – je kunt dus aan de leraar gaan vragen: ‘hoe zit dit en hoe zit dat…’ En die leraar kan zijn hele leven je blijven antwoorden. En er verandert niets.
Je zult dus die weg moeten gaan van het beseffen. En begrijpen dat degene die die vragen stelt, niet beseffen kan wat hij vraagt. Want dat die vraag eigenlijk is: ‘mag ik nou niet in de toestand blijven waarin ik ben, want die is vertrouwd – ook al ben ik er onbewust van, dat is vertrouwd.’
Daar komen al die vragen vandaan. En de vraag is dus: ben je bereid om steeds dieper te beseffen. Of wil je na een poosje eigenlijk vakantie – dan ga je vragen stellen, dan heb je vakantie.

De enige mogelijkheid voor ons in het leven wat wij leven – dat is nou één keer ons leven, er is geen ander leven … we zijn niet in een klooster, we leven ons gewone leven met alles wat dat inhoudt – is om in dat leven wat we leven tot besef te komen.
Maar daarvoor is nodig – en dat heb ik ook natuurlijk eindeloos gezegd – dat je inziet dat, als er een verandering mogelijk is, die alleen maar mogelijk is door te beseffen. Want oefenen zonder besef is wel een arbeidsverschaffing, maar het verandert niets. Je moet oefenen met besef, met bewustzijn. En dan zul je jezelf betrappen, onophoudelijk, dat er vragen opkomen. Als je dan óók beseft dat die vragen voortkomen uit de mens die te weinig beseft, dan til je daar niet meer zo zwaar aan, dan zie je dat als het onvermijdelijke gesputter van een onvolwassen geest.

Dit is heel belangrijk, het is heel belangrijk dat je dat beseft, want anders breng je jaren door op een onvruchtbare wijze.
Je kunt daarvoor een technische methode volgen en eens voor jezelf nagaan hoelang een bepaalde vraag voor jou waardevol blijft. Meestal blijft hij niet langer van belang eigenlijk dan op het moment dat hij in je opkomt. Maar het kan zijn dat hij een week standhoudt, misschien zelfs een maand, misschien zelfs een jaar. Maar als je lang genoeg die vraag op zijn waarde blijft registreren, zul je merken dat hij op een dag wegvalt. Dan heb je beseft vanwaar hij kwam.
Dat is heel belangrijk. Want het totaal beseffen, betekent steeds meer je bewust worden dat je het met het bewustzijn wat je nu hebt, niet kunt bevragen. Dat is één. 

Ten tweede, dat je alle kansen moet aangrijpen waar je op een vriendelijke wijze tot een dieper besef kunt komen. En dat is dat je voor jezelf nagaat waar je erg goed in bent – iedereen van ons is wel ergens goed in. En probeert je bewust te maken hoe je geest is op het moment dat je iets doet wat je fijn vindt en wat je goed kunt.
Dat is de meest ideale toestand van de geest die wij kennen. Dat je uit die observatie leert omtrent de houding van je geest in die gunstige situatie. En je die geesteshouding herinnert, telkens op de dag. En gaat uitvinden wat je kunt doen om die herinnering weer levendig te laten worden.
Dat vraagt niet zoveel tijd, dat vraagt alleen bewustheid. En dat blijkt één van de moeilijkste dingen. 

Je kunt makkelijker tegen jezelf zeggen: ‘ik zal om acht uur, en om negen uur, en om tien uur, om elf uur, even staan of zitten,’ dan dat je tegen jezelf zegt: ‘zijn er in dat hele leven van mij geen momenten waarin ik tot bewustheid zou kunnen komen?’
De beste momenten zijn als je juist onrustig bent, als je zenuwachtig bent, haast hebt. En dat je dan op zo’n moment…
Maar dat moet je wel opmerken natuurlijk. Het akelige is meestal dat als je gehaast bent of zenuwachtig of ongerust of bezorgd, ‘je hoofd er niet naar staat,’ zoals de mensen zeggen. En toch is het de meest effectieve oefening die er is, om dan even iets te doen waardoor je uit dat patroon van haast, van ongerustheid, stapt. Om je te herinneren: hoe was dat ook alweer, toen ik deed waar ik heel goed ben en ik vond het heerlijk. Om je proberen te herinneren hoe je lichaam was, hoe je spanning en ontspanning waren, wat je van de wereld vond op dat moment, wat je van de anderen vond om je heen. En daar  even bij stil te staan, letterlijk. Je gaat even ergens zitten, je gaat even ergens staan en laat alles tot je doordringen: van jezelf, van de wereld buiten je, en hoe je de wereld nu ziet.

Als je dat vaak genoeg doet op de dag, dan groeit daar iets uit. En dat is een oneindig veel diepgaander mediteren dan botweg te gaan zitten. Want ook als je gaat zitten, is het heel belangrijk hóe je gaat zitten. Of je gaat zitten omdat het tijd is, of je gaat zitten omdat je je iets voorgenomen hebt, of dat je gaat zitten omdat het zo heerlijk is om te zitten – het makkelijkste stadium van het kloosterleven. 

Zo moet je in dit ingewikkelde leven wat wij leven je eigen oefening vinden, die voor ieder net iets anders is. Want anders zou het wel eens kunnen zijn dat je leven voorbijging omdat je te weinig tijd gegeven hebt aan dit allerbelangrijkste.
Dat meen ik echt. Want dit is niet iets wat zo eventjes tot stand kan komen, wat je zo eventjes kunt leren. Dat moet eigenlijk je hele dag meegenomen worden. Je leeft nu één keer in een maatschappij die opgejakkerd is, die vol is – niet alleen vol van mensen, maar vol van indrukken, vol van meningen, vol van geschillen en vooral vol van gepraat. En dat je daarin jouw eigen eenzame weg moet vinden. 

Dat betekent dus dat je je losmaakt van de idee, dat we het met elkaar zo eventjes kunnen doen. Want waar we elkaar mee kunnen helpen is alleen maar dat we, doordat we samen hieraan werken, in onszelf versterkt worden.
Ook hoor je de leraar er op steeds andere manier over praten. En wat de leraar zegt is geen propaganda, het is niet zijn idee. Hij vertelt eigenlijk alleen maar wat hijzelf ontdekt heeft – wat meestal parallel loopt aan wat anderen vóór hem ontdekt hebben. En of dat nou vijfhonderd of zeshonderd of tweeduizend jaar uit elkaar ligt, dat is eigenlijk irrelevant. Want de tijd speelt daarin geen rol. 

Het gaat alleen maar om geduldige, doorgaande waarneming, die je van harte wilt. Dat is het derde wat ik jullie onder de aandacht wil brengen: je moet het van harte willen, je moet het graag doen. Zomaar, omdat het iets is wat van ongelooflijk belang is.
En je hoeft niet ver om je heen te kijken, om te beseffen dat het van belang is. De wereld is nog nooit zo in beroering geweest, op alle fronten. Nog nooit is zo duidelijk geweest wat ons streven oplevert daarbij, met alle goede bedoelingen. Dat zien we. Daar hoef je niet eens elke dag voor naar de tv te kijken, eens per maand, één bladzijde van de krant, is voldoende. Het vertelt aldoor hetzelfde. En wat het vertelt is dat niets stand houdt, als het niet uit liefde gebeurt, als je het niet graag doet. Als je wat er ook gebeurt in je leven, niet steeds beseft: oh ja, er is iets in mij wat eigenlijk geen boodschap heeft aan al mijn avonturen – het heeft er wel mee te maken, maar niet op de manier zoals ik het beleef. 

En dat je aan datgene wat schijnbaar niets te maken heeft met je leven van elke dag, dat je daar tijd aan geeft, dat je daarop ingaat. Zodat je gaat opmerken inderdaad, dat je praten en je denken en je voelen en je opstand, en je geluk vaak, kortstondige zaken zijn die voorbijwaaien, waar je nooit meer toe kunt terugkeren. Terwijl tot dit kun je altijd weer terugkeren.
Het kan zijn dat je je kamer binnenstapt en plotseling is het er. Zomaar. Je hebt het niet opgeroepen, je hebt er niet over gedacht, je hebt er niet naar verlangd. Plotseling is het daar. Je ziet je eigen leven, en op datzelfde moment zie je je eigen leven als iets wat voorbij gaat, en aan de andere kant van het hoogste belang is. Dat voel je. En je hebt geen behoefte meer om daarover te redekavelen of het aan iemand te vertellen. Het is er. Het is wezenlijker dan wat ook, het is dichterbij dan je adem.

Maar dat betekent wel dat je in je leven tijd en aandacht gegeven hebt aan iets wat je niet pakken kunt, aan iets waar je niet over kunt discussiëren. En dat je ook niet kunt propageren, maar dat er is. En dat is waar al die oefeningen die we doen, en die je misschien voor jezelf nog uitvindt – dat zijn de beste oefeningen, die je voor jezelf uitvindt – naar tenderen. Terwijl ze aan de andere kunt je geen enkele garantie geven dat het je overkomt. Helemaal niet.
Want mensen denken altijd dat dan ook nodig is, dat het je moet overkomen. Maar het oefenen zelf, het erop ingaan, het beseffen zelf, dat is de beloning eigenlijk. Het werken aan jezelf is al de beloning. Het erop in wíllen gaan. De mogelijkheid in jezelf scheppen, is al iets heel bijzonders.
Maar wat ons altijd weerhoudt om te beseffen, is dat wij, zonder dat wij ons daarvan bewust zijn, altijd al een verwachting hebben van iets. En dat weerhoudt ons om te zien wat er is. Want dat wat er is is oneindig veel belangrijker en diepgaander dan datgene wat we verwachten. Dat wat we verwachten is altijd weer van die mens die voortjakkert, ook al zit hij doodstil op een stoel. Dat is zo belangrijk dat je dat echt voor jezelf ziet.
Zodat geleidelijk aan tot je doordringt welke toestanden voor jou van belang zijn. En wat je eraan doen kunt om die toestanden, die situaties, te scheppen. Want je kunt er natuurlijk wél wat aan doen. 

Als je één keer ingezien hebt dat je dus van een ander geen antwoord kunt krijgen op het allerbelangrijkste, dat verandert een heleboel. Als je inziet dat een gesprek pas een gesprek is, als beide partijen bereid zijn om alleen maar te luisteren eerst. En niet bij het eerste moment dat er een tegenspraak in je opkomt, eigenlijk al af te haken – want dat doen wij.
En dan krijg je de vraag natuurlijk van: hoe zit dat en dat…
Alsof iemand daar een antwoord op zou kunnen geven. Want je vraagt eigenlijk: dat klopt niet met wat er in mij is, hoe zit dat?
Dat is natuurlijk een onzinnige vraag. Dat betekent, als zoiets in je opkomt, dat je tegen jezelf kunt zeggen: dat is best, ik zal er de tijd voor nemen om dat uit te vinden, maar ik blijf nu luisteren.
Dat is al een heel ding als je dat tegen jezelf kunt zeggen. Zodat die vraag gelegenheid heeft om te bezinken. Zodat die op een goede manier weer opnieuw door jou opgepakt kan worden. Maar dan niet meer uit het ongeduld van ‘ja, hoe zit dat nou eigenlijk…’ 

Vanuit dat perspectief – ik heb er nu lang bij stilgestaan – zijn die heel eenvoudige regels voortgekomen, dat we aan onszelf vragen of we niet zo vriendelijk zouden willen zijn om onszelf te helpen. En, in zo’n vijfdaagse zoals we nu hebben, dus al die momenten dat je tot besef zou kunnen komen, ook te benutten. En niet te denken dat, als we hier de zaal uitwandelen, er dan plotseling iets anders gaat gebeuren. Dan is nog hetzelfde aan de hand.
We proberen ons te verdiepen in alles wat in onze geest aanwezig is, zonder daar eisen aan te stellen. En juist omdat we samen eten, samen praten, is dit een geweldige kans om de werking van je eigen geest te leren kennen. En in verhouding tot de werking van je eigen geest, zijn de vragen die je stelt echt heel erg onbelangrijk. Die vragen komen vóórt uit de werking van je geest – de werking van je geest is belangrijk.
En dan niet in de zin van ‘wat kan ik ermee doen’. Want dat is natuurlijk ook nog een angeltje, of liever gezegd een addertje, dat je denkt: nou ja, als ik dat nou goed doorheb hoe die geest werkt, dan kan ik er iets mee.
Dat is alweer de oude houding. En dan kun je niet beseffen… Dat gaat niet, dan heb je het al stilgezet. Zodra je zegt: ja, wat kan ik er nou praktisch mee doen, dan staat het stop.
Dus probeer in deze vijf dagen dat te praktiseren. Hier kun je er, in verhouding tot je gewone leven – waarvan de monniken zeggen dat het hopeloos moeilijk is – heel bewust aandacht aan geven.

Ik wil besluiten met waar ik mee begon: als je het jezelf oplegt, werkt het niet. Het moet een ondervinding zijn. En een ondervinding komt alleen maar, als je het alle kans geeft. Alles van jezelf probeert op te merken: hoe je de zaal inwandelt, hoe je de zaal uitwandelt… Of je inderdaad alleen maar van A naar B gaat, of dat je voelt dat je loopt – en dan hoef je niet het voorgeschreven kin-hin te lopen, dat is dezelfde onzin. Maar gewoon, waarnemen hoe je loopt. Dat vertelt ontzettend veel over jezelf. Bijna alle handelingen vertellen je iets over jezelf. 

Op die manier kom je, op een heel natuurlijke, vriendelijke wijze, dieper in jezelf. Leer je meer kennen van jezelf. En je zult echt merken – dat zeg ik niet omdat ik niet graag heb dat jullie vragen stellen – maar je gaat merken dat het aantal vragen wat je stelt, dat neemt maar steeds af, die verdwijnen. Omdat je niet stilstaat bij de vraag, maar opmerkt waar die vraag in jezelf eigenlijk vandaan komt. Wat hij te maken heeft met de manier waarop jouw bewustzijn werkt.
Dat is oneindig veel interessanter dan die vraag zelf, die vraag komt voort uit de werking van je bewustzijn. En die werking, als je die kent, dat is wat…
Dan kom je thuis en dan ben je niet meer zo afhankelijk. Dan besef je dat dit leven ongelooflijk belangrijk is. En dat je leven een geweldige kans is, die eigenlijk onafhankelijk is van de situatie waarin je bent, écht onafhankelijk. Dat hij alleen maar te maken heeft met de wijze waarop je in jezelf staat. 

Dat verandert je leven totaal. Dan ben je niet meer uit op het bereiken van wat ook, dan is het leven zo interessant dat de dagen te kort zijn. En dat je soms echt spijt ervan hebt dat je zólang geslapen hebt. Niet beseft hebt wie je bent, niet beseft hebt wat er in jezelf omgaat. Altijd maar gestreefd hebt naar ik weet niet wat, dit of dat of dat. En daarmee jezelf te verloochenen. Want je bent natuurlijk oneindig veel meer, dan wat je ook maar bedenken kunt.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Als je een vraag wilt stellen, is het belangrijk om daar eerst naar te luisteren.

– Maarten: Het belangrijke is dat je luistert naar je vraag, naar je eigen vraag. En dat je ervan uitgaat – dat is natuurlijk voor ons een heel vreemd uitgangspunt – dat je die vraag zelf kunt beantwoorden, door die vraag de tijd te laten zich aan jou duidelijk te maken. Daarom zei ik ook ‘laten liggen‘. Soms dan ligt hij hele lange tijd en soms ligt hij zólang dat je moeite hebt om je te bedenken: wat was die vraag ook alweer… Dan is er iets gebeurd op een manier die niet met het denken te maken heeft.
Het is maar: hoe belangrijk vind jij jezelf? Als jij jezelf heel erg belangrijk vindt, zul je het nog een poosje laten liggen. Je ziet in dat die vraag de tijd moet hebben om te rijpen. Als ze dat in de Tweede Kamer zouden beseffen, dan zou het daar heel anders gaan.

Ik heb het al eens gezegd, als je in een oerwoud staat en je bent de weg kwijt, dan is je eerste impuls bijna in alle richtingen te gaan zoeken en je af te vragen: ben ik hier langs geweest, ben ik hier niet langs geweest. En op een bepaald moment besef je: ik weet het niet… Dan sta je stil. Dan doe je niks meer. En meestal komt het dan binnen hoe je verder moet.
Dat is een veel eenvoudiger voorbeeld, maar het is van hetzelfde. Dus je laat iets in jezelf, waar je normaal nooit mee werkt, de kans om in het spel te komen.


– B.: Wat je in het begin zei dat je jezelf waarneemt op de momenten dat je jezelf aan het doorzetten bent. Ik heb het gevoel dat de ruimte daarvoor in de dagelijkse gang van zaken niet aanwezig is.

– Maarten: Ja, klopt. Daarom stelde ik voor dat je zogenaamde tussendoor-oefeningen inlast voor jezelf, zodat je dat kunt gaan beseffen hoe je bezig bent. Zonder jezelf – en dat zeg ik er met nadruk bij – dan om de oren te slaan. Gewoon te gaan beseffen: zo doe ik dat dus, zo gaat dat. En dan niet jezelf veroordelen, zeker niet veroordelen. Dat is voor ons verschrikkelijk moeilijk. Want als je het al beseft, dan zit daar onmiddellijk een dreigende vinger bij van ‘foei toch!’ En dat is heel jammer.
Ja, je zou haast kunnen zeggen – ik gebruik het beeld heel vaak, maar het is ook een heel duidelijk beeld – zoals een moeder met een kind omgaat, waarvan ze heel veel houdt. Ze ziet gewoon dat dat kind allerlei dingen doet, die op niks uit zullen lopen en waar het misschien zelfs verdriet van heeft, maar gaat het dan toch niet kapittelen. Ze laat het kind eigenlijk komen. En zo moet je eigenlijk met jezelf omgaan.

– B.: Maar als je die ruimte niet hebt …

– Maarten: Ja, je hebt hem niet, maar je merkt wel op, dat je hem niet hebt. Dat is een belangrijk moment namelijk, dat je opmerkt dat je hem niet hebt, want dan heb je hem op dat moment. En dat aantal momenten in de dag dat dat kan plaatshebben, is een veel groter proces, wat die losmaking tot stand brengt.
Maar dat veronderstelt dat je het vertrouwen hebt dat het zo loopt, die tussendoor oefeningen. Dat je er niet te gauw al iets van verwacht Dat je het zijn gang laat gaan, net zoals met die vraag waar we het net over hadden. Dus dat dat opmerken en dat even ruimte hebben en dan weer door, de gelegenheid krijgt om te rijpen. 

– B.: Je zegt: op het moment dat je opmerkt dat je de ruimte niet hebt, dan heb je hem op dat moment. Dat begrijp in niet goed.

– Maarten: Ik bedoel ermee … het is waar en het is ook niet waar.
Als een zenmeester zegt: ‘in wezen ben je leeg, dus je hoeft niets anders te doen dan dat te beseffen,’ dan is dat een hele mooie zin als je dat zo leest. Maar hoe moet je ermee in contact komen vanuit de toestand waarin we allemaal zijn: opgejakkerd, voortdurend moreel bewerkt – je moet een goed mens zijn, je moet een oplettend mens zijn, geen suf mens, je moet van iedereen houden, je moet de ander voor laten gaan… Zo kan ik nog een hele tijd doorgaan.


naar boven