Het grote gemis

Inleiding maandagmorgen
[download]

Gisteren heb ik geprobeerd om te schetsen hoe wij in het leven staan, dat wil zeggen in welke maatschappij we zijn. En ik heb stilgestaan bij de eisen die de samenleving aan ons stelt. En ik heb benadrukt dat wij niet alleen aan die eisen voldoen, maar dat wij die eisen ook tot voorwaarden voor onszelf maken. Zodat we nog niet eens zozeer geplaagd worden door alles wat er van ons verwacht wordt, maar bovendien heel veel van onszelf verwachten. Dat gaat terug op alles wat geleidelijk aan bij ons is aangeslibt van die maatschappij, van alle zaken die daar spelen, alle verwachtingen die daarin zijn.
En we samen geprobeerd uit te vinden of het mogelijk zou zijn om in die hele gecompliceerde, vaak loshangende fragmenten van leven, héél te worden.

Vandaag wil ik proberen stil te staan bij dat heel worden. En ik hoop dat ik daarbij duidelijk kan maken dat ‘heel worden’ niet is dat alles wat je nu bezit, wat je nu bent, alle vaardigheden die je bezit, een geheel moeten worden, want dat lukt nooit. Die zijn, zoals ze geleidelijk aan gestalte gekregen hebben in onze geest, dermate vreemd aan elkaar – al die verschillende onderdelen van ons leven, van ons denken, van ons voelen, van onze verwachtingen, van onze strevingen – dat daarin heel worden niet mogelijk is.
Dat is één van de dingen die jullie heel goed moeten zien, want anders span je je in op een manier die tot een mislukking moet leiden.
De heelheid van de mens zit in een totaal ander gebied. Dat is niet een kwestie van samenvoegen, van bij elkaar laten horen, maar dat is een overgaan tot een gebied waar dat alles wat loshangt, verbonden kan worden door de nieuwe verhouding die je hebt tot al die vele, vele onderdelen.

Als ik dat zo zeg, dan betekent dat dat je vanuit je denken-voelen, vanuit dat totaal van je bewustzijn wat je kent – waar je in leeft, waarmee je leeft, waarmee je luistert, waarmee je kijkt – dat het van daaruit niet mogelijk is. En één van de kanten van meditatie is dat je, doordat je er heel langdurig bij stilstaat en het tot je door laat dringen, inderdaad heel duidelijk voor jezelf hebt dat het leven wat je leeft, met alles wat dat bevat, of het nou heel verheven of heilig is, of zeer materieel of platvloers, dat dat hele leven  voorlopig is – het is letterlijk ‘vóór-lopig’, het gaat vooraf aan iets anders.
En als ik dat zo zeg, ‘voorlopig’, dan is er in velen van jullie een gevoel van dat dat voorlopige niet belangrijk is. En zo kun je erover denken. Maar je zult merken dat dat voorlopige heel concreet is, en dat je er aandacht aan zult moeten geven. En dat je er niet van af kunt door te zeggen: het is maar voorlopig, het is maar van die korte spanne tijds tussen geboorte en dood. Want je bént hier, je hebt dit lichaam, je hebt deze geest, je hebt dit bewustzijn. En dat je hier bent op aarde is dat je daarmee zult werken, zo goed mogelijk.
Maar zelfs als je zo goed mogelijk daarmee leeft en werkt en een vruchtbaar leven hebt,  mist er iets. Er mist het hele duidelijke gevoel dat dat voorlopige leven, waar je je zo druk voor maakt, inderdaad voorlopig is en de verbinding met het totaal mist.
Dat is een hele paradoxale situatie waar we in zijn, allemaal, zonder uitzondering. Want dat totaal is álles, de hele schepping, ook die ene mens die jij bent. Het is eigenlijk alleen maar een verschuiving van een brandpunt, maar het totale licht is in dat brandpunt vervat. Alleen, wij hebben geen tijd om dat op te merken, want we zijn bezig in onze voorlopigheid te doen wat van ons gevraagd wordt.

In feite – maar dat is natuurlijk een hele sprong – is dat hele voorlopige leven wat wij leven, heel ver onbewust een uitdrukking van dat totaal wat zich bewust wordt van zichzelf, doordat wij hier op aarde in onze voorlopigheid denken, voelen en leven. Maar voor ons is deze wereld, zoals wij met onze zintuigen waarnemen – en ook als we meer paranormaal waarnemen, dat blijft allemaal het voorlopige – de enige werkelijkheid. En wij voelen helemaal niet dat alles wat er is, niet alleen wijzelf, maar alles wat er is, een uitdrukking is van iets anders. Van iets wat zichzelf voortdurend herschept, en in dat herscheppen zich bewust gaat worden van zichzelf. Het is op een veel hoger plan hetzelfde wat wij kunnen ervaren, dat je door te doen, door te werken, door relaties aan te gaan, je bewust kunt worden van jezelf, je bewust kunt worden hoe jouw gevoelens, hoe jouw denken werkt, in dat doen, in dat jezelf weggeven in het doen. Dat onderstreept opnieuw dat we alleen maar bewust kunnen worden door te doen, niet door af te wachten, niet door erover te denken. Maar dat doen moet dan wel een doen zijn met bewustzijn. Waarbij je niet alleen iets bereikt wat je wilt doen, maar waarin je het hele proces van het doen bewust maakt. En dáárin ontdek je hoe je hier bent op aarde, in je voorlopigheid.

Dat doen, het hele gewone doen wat we allemaal doen, ons hele leven door, krijgt alleen een andere dimensie als we ons bewust worden wat daarin plaatsheeft. Langs die weg gaan we op den duur voelen dat er iets anders is wat dat doen een zin geeft, veruit boven alles wat we bedenken kunnen in deze wereld. En op dat moment begint er eigenlijk een nieuw leven. Terwijl we heel gewoon ons leven van alle dag leven, met zijn vreugden en zijn bekommernissen: ons verbinden met iemand, weggaan, relaties aangaan, relaties verlaten, gaan we ontdekken dat er, behalve al datgene wat we ervan verwachten, wat wel of niet helemaal vervuld wordt, iets totaal anders is wat zich tegelijk met alles wat we al kennen voltrekt.
Om dat te kunnen ervaren is een totaal nieuw [besef nodig] dat, tegelijkertijd met wat we allemaal kennen, zich iets anders in dat bekende voltrekt. Zodra we dat opmerken in ons leven, begint er inderdaad een nieuw hoofdstuk. Dan is niet meer datgene wat we doen, wat lukt of niet lukt, niet meer de relatie die we aangaan, die bevredigend is of onbevredigend, van belang, maar dan wordt van belang wat zich dáárin uitdrukt.
Maar dat betekent wel dat die eenzijdige verbinding die je hebt in dit leven met alles wat je doet en niet doet, dat die eenzijdige, autonome, alles beheersende verbinding iets losser moet worden. Want anders kan wat zich daar doorheen eigenlijk voltrekt, en wat het eigenlijke is waar het om gaat, niet tot je doordringen. Je bent aldoor maar bezig om de doelen die je je gesteld hebt, de verlangens die zich aan je kenbaar maken, te vervullen. En je hebt geen oog en geen oor, je hebt geen orgaan, om datgene wat zich daardóór en daar overhéén en daar ónderdoor voltrekt, te beseffen.

Dit is een heel kardinaal punt. Dit kun je niet willen, je kunt niet zeggen: ik wil daarvoor open komen te staan. Dat kan alleen maar tot stand komen doordat je volledig aan dat voorlopige toekomt. Dat je het niet afwaardeert, dat je het niet onderwaardeert, dat je het niet als iets ziet wat ‘maar’ voorlopig is. Want je moet juist door het helemaal te doen – maar dan ook helemaal, zonder reserve, zonder aan een hiernamaals te denken – het gemis ontdekken, het grote gemis dat door geen enkele liefde vervangen kan worden. Het is een gemis wat zich geleidelijk aan in je leven uitstrekt, zodat je bij alles wat je overkomt, bij alles wat je bereikt of wat je niet bereikt, de voorlopigheid gaat voelen.
En nogmaals, niet als een ‘maar’ voorlopig, dus als een onderwaardering of een afwaardering, maar werkelijk zien wat het is. En dat het de verbinding behoeft met iets wat je op geen enkele manier in alles wat wij kennen kunt terugvinden. Dat is het grote gemis, dat pas duidelijk maakt dat wij inderdaad op aarde in ballingschap zijn. En dat het een hele zinvolle ballingschap is – ik ben geneigd te zeggen het is de enige mogelijkheid, want juist in de ballingschap kun je dat gemis voelen. Niet als je in de hemel bent, maar in de ballingschap.

Daarom is het zo tragisch dat wij bijna altijd het leven voelen als een last, als iets wat nou eenmaal zo is en wat we moeten dragen. Terwijl het waarschijnlijk het grootste geschenk is wat mogelijk is: door te leven het grote gemis te gaan voelen. En daar dus niet meer uit te vallen, uit dat grote gemis.
Dan maak je ook niet de fout dat je denkt dat dat gemis in de voorlopigheid, door de voorlopigheid gestild kan worden. Dat kan niet.
En dat grote gemis, wat je voelen kunt, wat je dagelijks vergezellen kan, laat vanzelf je denken-voelen stilvallen.

Als ik dit zo uitspreek, zijn dat vrij harde woorden. Want het geeft aan dat dit iets is wat je alleen maar door te leven een kans kunt geven, en niet door te leven met een idee dat het ooit eens mooi eindigen zal. Maar dat het hier en nu, in dit leven, met al zijn tekortkomingen, ook in onszelf, gevonden kan worden. Want het is een heel ding als je beseft dat de voleinding iets is wat wij bedacht hebben. Maar het is nog altijd gedacht vanuit hier, vanuit wat wij begrepen hebben, wat wij geconstrueerd hebben. En die voleinding is alleen maar dat je door het grote gemis geleidelijk aan lichter omgaat met dat leven wat je leeft, dat je er op een hele natuurlijke manier een beetje losser van komt te staan.
En dat je gaat begrijpen – niet alleen begrijpen, maar ook voelen, echt helemaal voelen – dat de dood iets heel groots is. Dat dat niet de bitterheid is die wij erin gestopt hebben. Dat de dood inderdaad die grote zegen is waar alles wat niet voldeed in opgenomen wordt. Opdat het opnieuw een poging kan wagen om hier op aarde, in dat hele gewone leven wat we elke dag leven, een plek te krijgen. Een plek die ons niet overmoedig doet jubelen, maar die ons tot heel diep in het gevoel geeft dat, wat er ook gebeuren moge, dit zich voltrekken zal. Dat we geleidelijk aan geopend zullen worden voor die totaliteit.

Maar zolang wij alléén maar in de uitdrukking zijn van de totaliteit – en dat is dus ons leven, ons denken-voelen, wanhopen, gelukkig zijn – zolang we daar alleen in zijn, kan het niet. Dus het heeft onze medewerking nodig. Het voltrekt zich toch wel, maar dan, als je het in de tijd wilt uitdrukken, over miljoenen jaren. Maar ieder mens, ieder mens, is in staat in dat ene leven besef te krijgen van dat grote gemis – datgene wat door geen enkele waarde die wij kennen teniet gedaan kan worden, dat alles doordringt en, vreemd genoeg, ons leven hier een lichte toets geeft. Zodat we ophouden te denken dat we onrechtvaardig behandeld worden, of dat anderen ons onrechtvaardig behandelen, dat we door systemen bedreigd worden en door ideologieën. Alleen hier, in het tijdruimte gebondene, zijn het bedreigingen, zijn het vernietigingen. Dat is duidelijk, dat hoef ik jullie niet te vertellen. Maar het is tegelijkertijd iets wat een ander aspect heeft. En zodra je dat grote gemis voelt, verliest het zijn angst en zijn schrik. Dan weten we dat we gelijkertijd die eindige mens zijn, die voorlopige mens op aarde, jong of oud, geleerd of simpel – maar tegelijkertijd van dat andere zijn wat zich door ons heen voltrekt.
Op den duur gaat het heel belangrijk voor je worden om vanuit dat andere hier te zijn. Dan houdt het op belangrijk te zijn of je het wel halen zult, of je het wel verwerkelijken zult, of het wel lukken zal, of de wereld wel behouden zal worden. En gelijkertijd – dat is echt tegelijkertijd – zul je alles wat je doet zo zorgvuldig mogelijk doen. Want alleen als je het zorgvuldig doet – en zorgvuldig doen betekent: met liefde, je kunt nooit zorgvuldig zijn zonder liefde – zul je zorgvuldig zijn in je leven, en zeker in je relatie tot anderen.
Je zult nog eerder dan de ander voelen waar je leed veroorzaakt. Want dat grote gemis onttrekt je aan die identificatie met wat je aan het doen bent, onttrekt je aan de identificatie met wat je voelt, onttrekt je aan de identificatie van wat je denkt, van wat je wilt, van wat je verlangt. En dat is nodig, willen we niet altijd weer herhalen wat we al zo vaak herhaald hebben, ook al hebben we er geen herinnering meer aan.

En nogmaals, het grote gemis maakt je licht. Je beseft dat het er alleen maar om gaat om zo goed mogelijk binnen jouw vermogens te doen. Maar je houdt op onmogelijke eisen aan jezelf te stellen, of iets te willen wat onmogelijk is, of anderen te verwijten. Je gaat beseffen waar het om gaat. Zodat degenen die je bereiken kunt zich minder zullen vastbijten in al die duizenden dingen waarin we ons kunnen vastbijten. Zodat we inderdaad iedere minuut kunnen sterven aan wat achter ons ligt. En niet die eindeloze zware last meeslepen van dat hele verleden, van dat korte leven wat we hier hebben – als we nog langer leefden, dan zouden we nog een grotere last meeslepen.
En vooral te beseffen dat alle relaties in de voorlopigheid zijn, vooral de relaties tot mensen. Maar dat je door het besef van het grote gemis juist dáárin heel zorgvuldig bent. Dan kun je jezelf ook [vergeven], want natuurlijk maak je fouten. Maar dan heb je daar geen moeite mee, je hebt bijna het gevoel dat het noodzakelijk is dat we fouten maken, opdat we beter kunnen beseffen hoe het dan wel zou kunnen – niet hoe het wel zou moeten, maar hoe het wel zou kunnen.
Dan ga je ook beseffen dat veel van wat je doet, en niet doet, beïnvloed wordt en bepaald wordt door factoren die je helemaal ontgaan. Maar door dat grote gemis beginnen voor jou geleidelijk aan – minder vastgebeten in dat kleine leven – die factoren, die eigenlijk jouw leven bepalen, voelbaar en zichtbaar te worden. En als die zichtbaar en voelbaar worden, kun je onbezorgd je weg gaan. In het besef dat wat je nu gaat beseffen, nog maar een ongelooflijk nietig onderdeel is van een veel groter besef. Dat het er dus inderdaad niet om gaat om alleen maar het goede te doen, maar het goede te doen in het besef van een groter geheel waar jij van bent. Ook al besef je het op dit moment niet, je bént ervan.
Misschien is het enige wat een leraar kan doen, is zeggen: je bent ervan, je hoeft niet meer er naartoe te groeien, je bent ervan; het enige wat nodig is, is het te beseffen.

Ik besef ook dat waar ik het nu vanochtend over gehad heb, een moeilijk gespreksonderwerp is. Maar het kan toch misschien iets doen. En jullie kunnen natuurlijk best jullie begrip van wat ik gezegd heb met elkaar uitwisselen. En ik denk dat dat ook zinnig is – als je maar steeds bedenkt dat waar ik het over gehad heb, iets is wat zich in je voltrekken kan als je je met hart en ziel geeft aan datgene wat we hier zijn. Het hoeft niet meer omgevormd worden, dat hoeft niet. Je hoeft jezelf niet te verbeteren. Want al dat verbeteren is nog altijd in dat gebied van het voorlopige.
Dus voel je ook vrij om hier met elkaar en met mij over van gedachten te wisselen, wetende dat je het nooit zult kunnen pakken, dat je het nooit echt zult kunnen formuleren. Wat ik bovendien vanochtend ondernomen heb, is ook alleen maar het wijzen naar de maan. Niet meer.


naar boven

< terug naar Vijfdaagse april 1993