Het vermogen om toe te laten

Toespraak november 2022
 > Archief Toespraken

Inleiding
[download]
HANNA MOBACH, De jonge Maarten kijkt naar de apen aan de rand van het oerwoud, 1993

Stil is stil…

Stil is niet onrust. Stil heeft geen bedoeling. Stil is niet opzettelijk. Stil is alomvattend en rust in zichzelf.

En hoe is ons leven. Ons leven heeft, bewust of onbewust, een bedoeling, opzet, belangstelling, enzovoorts. Dat is een natuurlijk gegeven. Maar wij missen de mogelijkheid om meer te zijn dan een natuurlijk gegeven. Zolang een van die dingen die ik opnoemde: richting, opzet, er is, kunnen we niet waarnemen.

Misschien kan ik het een beetje concreet voor jullie maken.

Ik zal een jongetje van zes jaar geweest zijn, toen ik van de tuinman leerde kijken. Dat was van levensbelang, want de plantage van mijn ouders was 500 meter van het oerwoud af, en als je wilde blijven leven, moest je de dieren die iets zouden kunnen doen, die moest je zien, die moest je weten. En een beweging kun je alleen maar waarnemen als je ogen stil zijn. Je moet maar eens opletten hoe wij hier met onze ogen omgaan. Die zijn nooit stil. Of we knipperen of we bewegen met die ogen. En het is gewoon een wetmatigheid dat als je dat doet, dan merk je veel minder op.

De tuinman deed dat heel pragmatisch. Hij had een stelletje staakjes opgezet. Daar had hij mijn hele blikveld mee en hij kon met touwtjes – hij zat achter mij –  die staakjes een beetje bewegen. En hij vroeg aan me: zie je iets bewegen? En op een bepaald moment zag ik wel dat daar een staakje bewoog, dus ging ik dáár kijken en dan zag ik niet dat dáár wat bewoog. Zo heb ik dat geleerd van hem. Om mijn ogen stil te houden en daardoor alles te zien. En dat is echt van levensbelang, want de dieren in het oerwoud zijn ook niet van gisteren, die gaan niet opzichtig zitten bewegen, die bewegen natuurlijk heel organisch. Dus om dat te kunnen zien, moeten je ogen stil zijn.

Maar wat voor de ogen geldt, geldt voor ons helemaal. Als je wilt kunnen waarnemen, moet je stil zijn. Zo is dat. Dat is niet anders.

En nou begrijp je misschien nog beter waarom ik altijd zeg: als je in een probleem zit, kun je niet meer waarnemen. Dus daarom is het belangrijk om de betrekkelijkheid te zien waar wij in gevangen zijn. Want het probleem oplossen in het gebied waar het probleem is ontstaan, heeft geen zin. Dat weten ze in de wetenschap nu ook langzamerhand wel. En dat wordt hier heel veel gedaan, er ontstaan allerlei nieuwe technieken: ademtechnieken, rebirthing, ik weet al niet wat allemaal. En het bevindt zich allemaal fijn in dat gebied waar het niet moet zijn. We zijn er vol van, we zijn er enthousiast over en we vallen er zo ongeveer van om. Maar er gebeurt niks, er gebeurt echt niks.

Je moet fundamenteel zien waar de scheidslijn ligt. Die ligt bij een innerlijke houding. Bij een innerlijke houding, die bereid is om het leven op zich toe te laten komen. Zoals ik van die tuinman leerde.

Toen ik het eenmaal geleerd had, toen zag ik onmiddellijk of daar of daar of daar iets bewoog. En dat kostte ook – dat was heel opmerkelijk – geen inspanning meer. Dat ging vanzelf. Omdat je dan een heel andere energie gebruikt. Je gebruikt dan de energie van de oplettendheid, die niet gefocust is. Wij kijken altijd gefocust. Maar dat doen we niet alleen met kijken, dat doen we met alles. En zolang dat aan de hand is, zullen we op dat deelgebied erg veel kunnen bereiken – en tegelijkertijd schade aanrichten in de andere gebieden.

Gisteren ving ik een stukje van een gesprek op van Marylou met Leendert. Zij hadden het erover hoe je mensen  duidelijk moet maken dat bijvoorbeeld het drinkwater beter moet zijn. Dat kan alleen maar als al die mensen het gevoel hebben dat het belangrijk is om goed drinkwater te hebben. Maar als je verbonden bent met een of andere belangengroep, dan lukt het niet meer, want je kunt het geheel niet meer zien.

Dat begint heel dichtbij, dat begint bij hoe je kijkt, hoe je luistert, hoe je doet.

We hebben het misschien vanochtend met het lopen gemerkt [een loopoefening van twee rijen van tien mensen tegenover elkaar]. Toen viel het mij namelijk zo op, met het lopen hebben we nog gemerkt dat als je op een onderdeel let, lukt het niet. Het geheel van de beweging van de ander, van de groep, moet tegelijkertijd tot je doordringen. En wat wij doen, is als schichtige ratten heen en weer gaan naar de verschillende onderdelen. Maar dat kan niet. Je kunt alleen – en dat is een bereidheid om dat toe te laten. En die bereidheid gaat terug op een vertrouwen.

En dan zijn we wel bij de bodem. Dat vertrouwen missen we. We missen dat vertrouwen. We zijn ons hele leven gewend geweest om, dat als je wilt zorgen dat je blijft leven – ik zeg het nou een beetje extreem – je gericht moet zijn. Dan moet je gericht studeren, dan moet je gericht informatie opdoen. En intussen ontgaat je de schoonheid van het geheel. Want dat is toch zo, dat de schoonheid van het geheel blijft bestaan. Daar hebben we ontzettend veel verknoeid, maar er is toch nog schoonheid.

Als je uit een land als Noorwegen hiernaartoe komt, dan merk je dat het hier al veel dooier is dan daar. Het is net alsof er een grote vitaliteit weg is. Dat komt niet omdat die Noren zulke wijze mensen zijn, maar het zijn er maar weinig. Ze kunnen nog niet zoveel onheil aanrichten. Ze zijn precies als wij. Als er een stelletje bij elkaar zijn, zetten ze ook de transistor aan. Dus dat is niet anders. Maar het zijn er gelukkig nog maar weinig. En dan onmiddellijk krijgt het geheel een kans.
Maar wij zijn het gevoel voor het geheel gewoon verloren.

Ik heb het geweldige voorrecht gehad dat ik als klein jongetje in een wereld was, die overweldigend groot was in verhouding tot de mens, tot mijzelf zeker. Maar ook tot mijn ouders en tot de Javanen waar ik bij was. En iedereen besefte dat ook. En het was heel natuurlijk dat je dat besefte, want je had niks in te brengen. Je kon wel een stukje land ontginneng en daar kon je wel iets op planten wat jij belangrijk vond, maar je was onderworpen aan alles wat er omheen was. Aan de dieren, de planten, de seizoenen – het regenseizoen of het droge seizoen. En het was zelfs zo dat groei zó geweldig was, dat je je daar tegen teweer moest stellen. Als je een paadje gekapt had in het oerwoud, een week later was dat dicht, dat was niet meer te herkennen. Dus dat was een totaal andere positie. Maar je was wel heel natuurlijk in het geheel opgenomen. En je was je ook bewust dat het enige wat kon, was in het geheel iets doen, maar niet tégen het geheel.

Het is dus een geesteshouding. En het is een geesteshouding die je niet kunt willen, je kunt niet zeggen: nu wil ik het geheel zijn. Maar je kunt wel steeds duidelijker in je oefening die achtergedachte behouden van wat is het geheel. Ook van jezelf, want wij zijn ook een geheel. En wat we van onszelf ervaren, is een stukje. Een heel klein stukje. Een armzalig klein stukje. En wat we  eigenlijk doen is als een klein pekinees kefhondje keffen tegen het geheel in onszelf. En iets is pas waar als dat keffertje het kan ontdekken. Maar het geheel is er.

We moeten langzamerhand oor krijgen voor het gekef van dat beestje. Onze haast. Onze zogenaamde scherpe waarneming. We moeten langzamerhand een gevoel krijgen voor het gemis, het gemis van het geheel wat we zijn. En het geheel wat we zijn, is natuurlijk een organisch onderdeel van het grote geheel. Dat gaat zo door, dat is oneindig. Het is een geheel in een geheel in een geheel. Zo is het eigenlijk. En wij zitten in een heel klein stukje, en vanuit dat stukje moet alles dan gebeuren. En het is pas waar, als dat kleine stukje het in zijn haastige gekef ontdekt heeft.

Je kunt het in het dierenrijk ontdekken. Bij de apen, die heb ik heel veel kunnen gadeslaan. Aan de rand van het oerwoud had je veel apen, die mooie grijze aapjes. Maar daar zag je ook hoe de moeder die kleintjes leerde om betrokken zijn op het geheel, op de hele kudde.

Datzelfde wordt van ons eigenlijk ook gevraagd. Alleen, wij zitten in de ongelukkige positie dat iedereen ons  wijsmaakt, dat dat kleine kefstukje, dat dat het is. En wij moeten eigenlijk leren om dat in verhouding tot het geheel te leren kennen.

En daar zijn de oefeningen voor, daar kunnen de oefeningen eigenlijk niet eenvoudig genoeg voor zijn. Zo min mogelijk opwinding en zo min mogelijk verhevenheid, maar zó dat je er dus aan oefenen kunt.

En dat kan van alles zijn. Je kunt je bijvoorbeeld eens een keer afvragen als je opgestaan bent, hoe je dan de handelingen die daarna moeten gebeuren doet. Is het zo dat je in die handelingen dan de onrust van het opstaan weer kwijtraakt en weer tot rust komt. Of is het zo dat die handelingen juist veroorzaken dat je nog onrustiger wordt en zogenaamd energiek aan het ontbijt verschijnt.

Dus dat kun je oefenen. Dat is dus aan de ene kant een oplettendheid, en aan de andere kant een vermogen om te constateren wat het in je doet. En daar kun je nou lekker niet veel bij denken, dat kun je alleen maar constateren.
Probeer altijd oefeningen te vinden waar je niet bij hoeft te denken. Want dat is zo’n ziek stukje van ons, daar moet je zo min mogelijk gebruik van maken. Je hebt het wel nodig, natuurlijk. Maar rustig te constateren hoe je dat doet. En uit te vinden wat je daarin voor veranderingen kunt brengen. Dat is gewoon ongelooflijk interessant.

Ik ben bang dat wat ik nou zeg, dat jullie denken wat zit hij weer te leuteren. Maar echt, dit is het. Dat je ontdekt hoe je zelf dus verandering kunt brengen in je wijze van doen, waardoor de rust herstelt wordt. Want pas in rust – wat niet betekent bewegingloosheid – pas in rust kan energie stromen. We moeten gewoon af van de gedachte dat je vreselijk hard moet bewegen om energie op te wekken. Dat is niet nodig. Het is de gesteldheid van jouzelf die het toelaat of niet toelaat.

Maar het begint dus met dat vermogen om toe te laten, dus vertrouwen te hebben. Daar begint het mee, vertrouwen dat het goed is. Dat jij goed bent. Je moet het alleen nog toelaten. En dat al die normen die je in je hoofd hebt – het moet zus en het moet zo – dat je die nou eens als een beetje onnutte ballast van je af laat glijden. Dat je zegt: ik zal wel zien wat ik er nog van kan gebruiken. Ik laat het nou eens tot me toe. Zowel wat van buiten komt als wat van binnen komt. Ik weet nog niet wat ik ermee aan kan, dat weet ik niet. Ik zal wel zien…

Dat is ook een daad van vertrouwen, als je zegt: ik zal wel zien. Probeer maar eens bij jezelf na te gaan wanneer je dat zegt. Ik denk dat je het op de vingers van je hand kan tellen.

Probeer eens tot je te laten doordringen hoe je het leven te lijf gaat. Wat ik nu zeg, dat zegt het al: ‘het leven te lijf gaan’. Het is helemaal de vraag of dat moet. Of je niet eerst eens te weten moet komen hoe dat leven is, wat jij dan te lijf zou moeten.

Ik weet niet of jullie nou beseffen, dat dit de kern is van eventuele vrede zo hij ooit op de wereld komt. Niet organisaties en niet wat we allemaal al geprobeerd hebben. Dit is het. Het vermogen en de bereidheid om eerst op je toe te laten komen. En er dan op te vertrouwen dat jij natuurlijk daarop een antwoord hebt. Als dat onze geesteshouding is, dan hebben we geen vredesorganisaties nodig. Dan is dat allemaal niet meer nodig. Dan hebben we oog voor elkaar zoals we zijn,  we hebben oog voor elkaars behoeften. En dan hoeft er ook niks meer georganiseerd te worden. Dan doen we vanzelf wat nodig is.
Dan hebben we geen religies nodig. We hebben zelfs geen oefeningen meer nodig. Want dan oefenen we de hele dag door.
Dan is de opwinding voorbij. Dan is het een voortdurende beleving van schoonheid eigenlijk. En overal waar je merkt dat het evenwicht verbroken is, probeer je te herstellen. Dat is een heel natuurlijk iets. Dat is de schoonheid ook ervan, dat hoef je dan niet te gaan zitten doen, maar dat doe je vanzelf… Want je merkt: dat is daar verbroken en dat herstel je voor zover je dat kunt. Misschien kun je het niet, maar de impuls is om dat te herstellen. Dat is de impuls. En dat is niet iets wat je bedacht hebt of wat iemand je vertelt heeft, maar je ziet het en je doet. Dat is één beweging, zien en doen. Maar bij ons is er altijd een geweldige tijdspanne tussen. En we werken er naartoe, zoals dat heet.

Maar dat is natuurlijk een weg die je moet leren gaan. Je moet eerst een beetje een idee hebben van wat het is om stil in het leven te zijn. Het leven op je toe te laten en van daaruit te doen. En ten tweede moet je er zoveel voeling mee hebben, dat je het wilt. Dat je zegt: ja, dat is iets wat goed voor mij is. Je mag best zeggen: ‘wat goed voor mij is’ – dat het dan ook nog goed voor de wereld is, dat blijkt dan wel.

Je kunt jezelf echt afvragen: wil ik dat, of wil ik eigenlijk een of ander verheven doel of iets anders. Dat is wel belangrijk, om dat voor jezelf eens écht een beetje te overdenken en te laten rusten. Want wat ik jullie nu zo’n beetje probeer te schilderen, is natuurlijk geen headline nieuws. Je zal er waarschijnlijk in je leven, naar maatschappelijke maatstaven gemeten, vreselijk weinig mee bereiken. En niemand zal je erkennen. Dat is duidelijk. Dus wil je dat?

Als je deze sleutel gebruikt, kun je bijna alles wat er zo in je wereld gebeurt begrijpen. Dan kun je ook zien dat die terugkeer naar de oorsprong, dat dat niet zo eenvoudig is, vanuit de positie waar wij in zijn. Maar het is al een heel ding als je weet hoe je moet oefenen. Dus dat in plaats van een of ander doel, dat het oefenen op zich het belangrijke wordt.  En dat je ziet, omdat je – ja, je ziet het gewoon, je ziet dat het nodig is. Dus dan hoef je jezelf ook niet te disciplineren.

Dat zou ik zo vreselijk graag duidelijk willen maken, dat je jezelf geen discipline hoeft op te leggen, als je ziet waar het om gaat. Dan moet je eens denken aan al die miljoenen mensen die zich, om wat voor reden ook – om mystieke redenen, om religieuze redenen, om wat voor redenen ook – disciplineren. Dat zijn helemaal niet de geringsten, die keihard forceren, dus de boel goed kapot maken, zowel bij zichzelf als bij de anderen.

Ben je bereid om die zachte weg te gaan. Die vriendelijke weg, waarin alles kan, waarin alles mag. Waar jij de enige bent die ervaart, en van daaruit verder gaat. Die niet veroordeelt. Die niet vraagt. Waar geven heel natuurlijk is. Want geven is loslaten, is verder laten stromen. Geven is het leven laten gaan. Vasthouden is het leven doden. Ga dat nou eens na in alles wat je doet, in je relaties, in je handelingen, enzovoorts. Kijk eens naar die maatschappij zoals die geregeld is.

Nou mensen, dat was het voor vanochtend.

naar boven