Het principe van de eenwording

Eefde december 1987 | Woensdagmorgen

Inleiding
[download]

Ik wilde nog een paar kleine dingen onderstrepen waar we het al uitgebreid over gehad hebben. En dat was in het liefdesspel het punt dat je meer belangstelling hebt voor de beleving van de ander dan voor je eigen beleving. Ik heb het er daarom nog een keer over, omdat dat precies en exact het punt is waar je het instinctieve verlaat.
En ik heb er nu lang genoeg over gepraat om het voor jullie duidelijk te laten zijn, dat het hele spel in het instinctieve nodig is, gezien vanuit het scheppingsgeheel, de voortzetting van de soort. Maar wij mensen hebben zelfbewustzijn gekregen en ik denk dat Onze-Lieve-Heer hoopt – als hij er is – dat wij door dat zelfbewustzijn zo wijs worden dat we dat voortplantingsmechanisme op een wijze manier gebruiken. Dus dat we niet door het lustprincipe meegenomen, meer produceren dan nodig is.
Maar dat is dus vanuit het scheppingsgeheel gezien, vanuit de schepping.

Maar voor ons is belangrijk dat je daarmee vanuit het voortplantingsprincipe – waar het lustprincipe aan vast zit – stapt naar het verenigingsprincipe. En dan weer niet – en daar moet je echt even goed bij stilstaan – de vereniging met toevallig die ander, maar de vereniging met het totaal. Dat je in het liefdesspel, dat is het mooie van die weg, door de ander heen kunt gaan, en die ander door jou heen. 

En je kunt elke stap, elk moment daarin, voor jezelf bewust maken, omdat je het met een ander doet. Het is lijfelijk, het is heel direct aanwezig.
Kijk, je kunt het ook met een blad hebben en met een boom hebben, maar dat is moeilijker. Dat is moeilijker, omdat je het hele proces als het ware niet kunt vervolgen. En in het liefdesspel is dat dan te vervolgen, althans met deze wetenschap. Anders krijg je die eindeloze struggle van… De hele kerk is er vol van. Men heeft natuurlijk alras ontdekt, zo dom is de mens niet, dat wanneer je in het instinctieve vlak blijft, er onvoldoende aandacht overblijft voor waar het om gaat voor de mens. 

Een mens heeft de mogelijkheid om dat principe van de eenwording, de totale eenwording, in zijn leven te verwerkelijken. Dus als je dat echt door hebt…
Wat ik nu doe zijn woorden, is een verhaaltje, dat moet in jullie als het ware door je eigen ervaring werkelijkheid worden – misschien in een heel andere vorm, en door jullie in heel andere woorden weergegeven. Maar het moet in jullie werkelijk worden. Wij zijn op dat punt. Wat we vóór die tijd gezien hebben, is zien dat iets verkeerd uitloopt, en dan zeggen: wat kunnen we er afkappen om te zorgen dat het goed loopt…
Ja, maar dan loopt het natuurlijk nooit goed, dan krijg je een verminkt mens. Ik bedoel, wie is er het meeste met seksuele fantasie bezig? Dat zijn de monniken, want die mogen niet. In een zenklooster is het heel duidelijk, daar kruipen ze over de muur om naar het hoerenkwartier te gaan. Het is zo!

Dus goed beseffen waar het om gaat, dat het dus niet iets slechts is, dat het niet iets is wat je af moet kappen, dat het niet iets is wat je weg moet doen. Maar wat je moet doorleven met bewustzijn.
Ik weet niet, er kwam gisteren nog eens zo’n vraag van, ja, maar als je dan boos wordt en je wordt meegenomen – ik geloof dat het van Stan was. Dan word je meegenomen, dat is niet met bewustzijn. Het gaat erom het te doorleven met bewustzijn. Want dat is de enige, maar dan ook de énige mogelijkheid om er van los te komen. Zolang jij er tegen vecht, zolang jij het veroordeelt of zolang jij het het hoogste vindt wat er is, gebeurt er uit het oogpunt van voortgang, van echte evolutie, niets. Je doet ervaring op. Natuurlijk, dat doen we voortdurend. Maar je moet ook de ogen en de oren en de zintuigen hebben als het ware, om die ervaring te begrijpen. Want anders blijf je alleen maar ervaren.

En ik zeg ook, en dat zal ik ook altijd blijven zeggen: je moet alles ervaren hebben. Je kunt niet iets overslaan. Maar waar het nu om gaat is met bewustzijn te ervaren, zodat je niet alleen weet, maar beseft, voelt, ervaart, wat het is. Want we kunnen, en dat hebben we gedaan in de loop van duizenden en duizenden jaren – ieder van ons heeft wel eens een moment gehad dat hij voelde dat hij iets anders was dan wat hij tot nu toe van zichzelf gekend had. En dan is het heel verleidelijk – het is meer dan verleidelijk, het is bijna een wetmatigheid – dat je daaraan uiting wilt geven. Maar meestal, en dat is heel jammer, maar het is wel gebeurd, wordt het te mooi gemaakt. En dat komt omdat degene die het ervaart, die is zo ontroerd – soms is hij geschrokken, soms is hij ontroerd – en als hij het verwoordt, dan is hij ook een beetje in de greep van die ontroering. En wij, die daar dan over lezen, die lezen dan eigenlijk in hoofdzaak de ontroering. En dan stellen wij ons dus de ontroering voor. En dan gaan we op zoek naar de ontroering, van die mens. En dan zijn we dus niet open voor dat wat die ontroering teweegbracht.

Ik weet niet of jullie beseffen wat dat betekent, en dat is al duizenden jaren aan de gang. En hoe meer mensen die dan, die ontroering die is beschreven – er zijn enkelen, maar heel enkele mensen, en dan moeten we nog de oorspronkelijke geschriften hebben, die zich daar niet aan schuldig maken. Die zich niet schuldig maken aan méér te zeggen dan wat ze ervaren hebben, die hun ontroering als het ware weglaten.
Misschien denken jullie op het ogenblik, waarom zit hij dit alles zo uit te schiften. Maar dit is heel fundamenteel, want daar zijn we met z’n allen slachtoffer van.
En dan heb je natuurlijk de navolgers, en die hebben ook hun ontroering. En de navolgers van de navolgers en die hebben ook een ontroering. En dat wordt een heel groot gebouw vol met ontroering. En dat krijgen wij op ons bord. En dan is het maar net hoe je ingesteld bent, welke ontroering je eruit pakt. Maar al die tijd ben je niet bezig met de beseffen dat het woordloos is, dat het iets anders is. Dat het een aanwezigheid is, ben ik geneigd te zeggen. Een aanwezigheid die veel aanweziger is, veel reëler is, veel sterker is, dan alles wat je je op deze aarde kunt voorstellen, maar wat per definitie geen enkele vorm kan hebben.

Een van de scherpste uitspraken hierover is van Eckhart geweest die zegt: als ik God zeg, dan kan God niet in me wonen.
‘Als ik God zeg, kan God niet in me wonen.’ Dat is heel kort, maar dat geeft het precies weer.
Want als je God zegt, dan heb je het denken. Dus dat jullie zien dat ook, in welke weg je ook gaat, het er uiteindelijk om gaat om die wakkerheid en die alertheid. En tegelijkertijd dat vertrouwen. En dat vertrouwen, dat is ook weer heel mooi, dat kunnen wij dus onder andere door die oefeningen van Epi en in het zitten, kunnen wij dat vertrouwen in onszelf voeden. We kunnen er zelfs proef van krijgen, zoals vanochtend, als je goed zit ben je niet om te stoten. Dat is zelfs zichtbaar geworden.
Maar vanuit dat vertrouwen kun je wakker zijn zonder doel. En dat zit dus in  dat liefdesspel, zit dat in dat totaal in de beleving van de ander zijn. Waardoor je uit die instinctieve sector weg bent. En waardoor dus het grote spel ervaarbaar wordt. Dat is hetzelfde als die aanwezigheid. Maar ik noem het dan graag het ‘grote spel’, omdat daar ook dat element van vrijheid inzit, van onberekenbaarheid, van onvoorspelbaarheid, van afijn… Lekker niet iets wat je van te voren kunt construeren en wat een seconde nadat je het beleefd hebt, alweer anders is. Wat je dus nooit zult weten.

En dat geldt voor het hele leven. En  we hebben nu in die loop van die tijd, dat we hier met elkaar waren, telkens gehoord van verschillende mensen dat ze zich bezorgd maakten over, ja, hoe je verhouding ertoe was, wat er zou gebeuren. Doe-dat-niet. Dat is een gebruik van je vermogen tot zelfbewustzijn die je afsluit, die maakt dat je altijd eerst vraagt: zal ik het kunnen. En dat weet je niet. Daar kun je gewoon van uit gaan. Dat wéét je niet. En je weet ook niet of het voor je is weggelegd, nee, dat weet je lekker niet. Dat zul je wel ontdekken. En dat is nog altijd maar in de sfeer van ‘lukt het wel’. Terwijl het gaat om doen, om het ontdekken, niet iets, maar om het proces van het ontdekken.

Nou, als je dát een keer begrepen hebt, dan vraag je je die dingen niet meer af. Dan zeg je: ik ga…
En natuurlijk, je gaat en je valt op je snufferd en je wordt van alles verweten en je hoort er niet bij en je zal eenzaam worden. Nou het hoort er allemaal lekker bij. En je kunt je er helemaal niks van afvragen. Net zomin als je je kan afvragen, hoor ik nou wel bij die mensen. Nou, dat zul je wel merken. Doe het maar. Misschien merk je na een maand van niet. Misschien merk je na tien jaar van niet. Misschien is het wel zo. Maar géén theorieën erover, geen zielsverwantschappen, geen vorige levens. Afijn, ik weet al niet, misschien zijn er nog wel meer dingen uitgevonden om je mee bezig te houden. Doe dat niet! Laat het gebeuren. Want je hebt dat zelfbewustzijn gekregen om je dáárvan bewust te worden, maar niet om te zitten millimeteren ergens over. 

En wat wij doen is aldoor millimeteren. Daar had ik het gisteren nog met Epi over, ik ben soms zo fel omdat ik het gevoel heb van: jongens, waar zijn jullie mee bezig… Jullie zijn allemaal zo kostbaar, zo waardevol, en je zit maar in je kleine hok rond te rennen. Waarom dóe je dat toch…
Besef toch dat, je bent iets ongelooflijks, je bent zó’n geweldige mogelijkheid. En je zit je aldoor maar af te vragen, zal ik nou een boontje meer nemen of een boontje minder nemen… [gelach] Dat is jouw formaat niet.

De sterren en de hemel en het heelal, dat is jouw formaat. En alleen jij hebt het in de hand om in dat formaat je leven te leven. En dan zul je ongetwijfeld brokken maken. Dat moet wel, je moet brokken maken in het leven, dat kán niet anders. Het kan echt niet anders. Die illusie dat je zo regelrecht naar de hemel wandelt, die is er niet. Maar zorg tenminste dat, als je valt, val dan uit de dertiende verdieping en niet over de drempel. [gelach]
Ja echt, dat meen ik, want dan gebeurt er tenminste iets. [gelach]
Hou het niet af, houd ook het ongeluk niet af. Het ongeluk zit er in. De kwaliteit van je leven, in de intensiteit van je leven, dat is belangrijk. En we zitten altijd maar te heisteren aan een lang leven. En tegelijkertijd zijn we bang voor de dood. Ja, dus daarom zitten we er aan te heisteren. Maar we vragen ons nooit af: wat is de kwaliteit van mijn leven. Dertig jaar intensiteit geleefd, is veel meer dan duizend levens achter elkaar gemaft. Dus daar gaat het om.

Stel jezelf bloot, wees kwetsbaar, laat het komen, voorkom niet. En tegelijkertijd: weet wat je doet, besef wat je doet. Maar beseffen wat je doet, is iets anders dan voorkomen. Beseffen wat je doet, is opmerken wat niet bij je hoort, wat tegen de evolutie in is. Dat beseffen. En dat doe je natuurlijk niet. Als je het beseft, dan doe je dat niet. Dan heb je én geen wil nodig én geen besluit nodig én geen overwegingen nodig én geen plannen nodig én geen propaganda nodig. Dat heb je allemaal niet nodig. Dan doe je. En je voelt je ook niet goed. Dat is vanzelfsprekend. Een steen voelt zich toch niet goed omdat hij naar beneden valt, hij valt naar beneden, dat is van de steen.
Te beseffen wie jij bent, waar je voor staat en wat de totaliteit in jou wil. En dan krijg je een heel merkwaardig iets natuurlijk, dan zeg je: ja, als eigenwijze mens, wat is dat dan, wat het leven in mij wil? Dat kun je nooit te weten komen voordat je het gedaan hebt. Zo gaat het. Als je doet, dan merk je: oh ja, want dan is het licht – ook al is het zwaar, dan is het licht. Als je in die lijn die het leven met je voorheeft, meegaat, dan zul je misschien een heel turbulent leven hebben en je zult het moeilijk hebben, volgens de normale begrippen. Maar je doet iets wat in de lijn ligt, dat wat in de kracht ligt, en dan is het in wezen licht. Dan heb je ook niet het gevoel: dat doe ik, maar: dat gebeurt door mij.

Dus als je dat echt beseft, dan houd je op met je allerlei af te vragen, van: is die mens nou eigenlijk voor mij bestemd… Die onzin, houd ermee op. Dat merk je wel. Je merkt het, je ervaart het. En je ervaart het pas als je het doet.
En dan pas kun je verantwoording bijvoorbeeld voor kinderen op je nemen. Want waarom kunnen wij eigenlijk de verantwoording voor kinderen niet op ons nemen. We hebben er een heleboel mooie woorden omheen, maar dat is de kwintessens van de zaak: waarom kunnen wij de verantwoording voor kinderen niet op ons nemen. Omdat wij zelf niet echt gaan. Wij hebben onze ideeën erover, van zus en zo en dus dat kind moet zus en zo. Dat is iets ongelooflijks.
Ik heb op het ogenblik een zoon van zevenenveertig en een dochter van veertig, en ik besef verschrikkelijk goed dat in de tijd toen ik er nog iets van invloed op had, althans bewust, dat ik dat toen niet beseft heb. Maar het is iets ongelooflijks, een kind, dat je dan begeleidt, je weet helemaal niet wat dat kind zal willen, wat dat kind kan. Maar in de mate waarin je in jezelf het vrij hebt gegeven, kun je beter als het ware erbij zijn. Heel bewust erbij zijn. En de moeilijkheden die het kind ongetwijfeld krijgt, zeker in een maatschappij als de onze, dat je dat mee beleeft en dat je aarzelt – want je hebt zelf voor bepaalde problemen bepaalde oplossingen gevonden, natuurlijk – om het dat kind al mee te geven. Maar het enige waar het eigenlijk op aan komt is dat dat kind weet, de moeder, de vader is te vertrouwen, dat is de plek op de wereld waar ik altijd terecht kan. Al doe ik de grootste misdaad, dáár kan ik terecht. Dat is eigenlijk het enige, dat het kind dat gevoel heeft, het gevoel heeft:
 daar ben ik vrij, daar kan ik alles aan zeggen wat ik te zeggen heb, daar ben ik nooit te klein, daar ben ik nooit te groot. En dat je in dat hele ongelooflijke proces waar je in staat met dat kind, dan zelf ook, doordat dat kind, zeker als het nog heel klein is – buiten zijn gewone instinctieve functies die het natuurlijk ook heeft, dat moet je even goed zien – maar dat jij van dat kind ontzettend veel kan leren. En in dat proces kan opvoeding iets heel groots zijn. Ik denk dat dat een verantwoordelijkheid is die wij zelden voelen. We hebben er een heleboel omheen gemaakt en ja, daar zijn we mee bezig. Maar het is iets heel anders.  

We gaan zelfs met die conceptie op een hele gekke manier om. Maar oké, dat is nou een keer niet anders. Maar als dat kind dan geboren is, dat is dan een beetje dichterbij, besef het dan. Besef dan wat het allemaal is. Want ook de tijd dat het kind nog in de moeder is, gebeurt er al zoveel fundamenteels, dat, ja, daar zouden we een heel ander leven voor moeten hebben. De maatschappij die dat doorhad, dat zou heel anders zijn. Dan zou je niet afgescheept worden met, ik weet niet, zes weken of zes maanden of ik weet niet twee maanden, om dat proces te volgen. Dan zou je niet een moeder hebben, zoals ik van Cobi hoorde, die, als ze het kind de borst geeft zegt: nou toe, kom, ik heb je niet voor niks opgenomen. Nou, dát.
Dat moet je je toch niet voorstellen wat dat is, als een moeder zo tegen het kind aankijkt. Dat is nou een heel extreem voorbeeld, maar hoe vaak is het niet in de opvoeding dat een kind lastig voor je is. En waar sta je dan. Sta je dan aan de kant van de Farizeeërs of sta je aan de kant van het leven. Dat is niet makkelijk. Maar ik denk dat het al belangrijk is als je ziet waar je voor staat. Ik besef natuurlijk dat je in de huidige gang van zaken, in deze maatschappij waar we in zijn, dat je er echt niet het maximale van terecht zal brengen. Maar het besef is het allerbelangrijkste. Het besef van wat dat is.

En ik sta zo lang bij het kind stil, omdat het ook het kind in jezelf is, in ieder van ons, ook al zijn we een man, ook al zijn we een vrouw die geen kind draagt. Daar geldt hetzelfde voor: laat je dat gebeuren, of grijp je in.

naar boven