Het alleen-zijn een kans geven

Eefde april 1988 | Zondagmiddag

Inleiding
[download]

We hebben in deze dagen geprobeerd om de verschillende uitwijkmanieren vast te stellen, waarmee we de confrontatie met onszelf kunnen ontgaan.
De beste manier om jezelf niet te leren kennen, is oppervlakkig ervaren. Als je oppervlakkig ervaart, kom je een cliché tegen. En dat cliché bestaat natuurlijk in honderdvoud, duizendvoud. Dus als je niet echt ervaart, word je nooit een werkelijk individu, dan blijf je namaak, dan word je een type – onze samenleving is gebaseerd op typen, niet op mensen.
Wij leren natuurlijk in ons leven heel goed typen onderscheiden. Maar dan leren we geen mensen kennen. Om mensen te leren kennen – en dat betekent in eerste instantie jezelf te leren kennen – moet je stil kunnen zijn en alleen kunnen zijn.  Met alleen’ bedoel ik natuurlijk niet dat je alleen in een huis bent, dat is een afgeleide vorm. Maar dat je temidden van andere mensen alleen kunt zijn. Dat is nodig.

Waarom is dat? Dat is nodig omdat je anders niet meer bent dan een mechaniekje – een mechaniekje wat jij voedt met jouw kostbare energie, maar wat mechanisch blijft, wat je aangeleerd hebt.
De behoefte aan alleen-zijn komt vanzelf op gang, als je stil kunt zijn. Stil zijn is aandachtig zijn. Je doet heel wijs om in je leven te ontdekken wat jou stil doet zijn, of er iets is in je leven waar je stil van wordt.
Dat is natuurlijk heel gek eigenlijk, maar dat heb je nodig. Je hebt nodig dat er iets in je leven is wat je stil maakt. Iets in je leven wat zoveel van je aandacht heeft, dat je ophoudt met de schijnbewegingen eromheen.
Je kunt eindeloos gesprekken hebben en nooit met iemand spreken, omdat je zelf niet het vermogen bezit om stil te zijn, om niet bezig te zijn. En dat wordt steeds moeilijker, naarmate je langer met iemand bent. Dat is de meest zware proef, om lang met iemand te zijn, en toch stil met die mens te kunnen zijn.

Dat zijn allemaal dingen die verloren zijn gegaan in onze samenleving. Sommige, zoals wij die noemen: ‘primitieve mensen’, hebben dit nog bewaard. Ik weet niet op het ogenblik, maar toen ik nog klein was bestond dat nog, het besef van het alleen-zijn, van het alleen-zijn in het samenzijn. Wij vermijden dat, wij vermijden het alleen-zijn in het samenzijn. We willen uitwisselen. En we beseffen niet dat er in dat uitwisselen maar heel weinig gebeurt. Terwijl als je alleen kunt zijn hoef je iemand alleen maar aan te kijken, en daar gebeurt wat, daar komt wat los.

Het is in onze maatschappij gewoon iets wat niet bestaat. In ons gevoel, in onze samenleving, moet je altijd iets doen. Om iets te laten gebeuren moet je iets doen. Je moet er aan trekken, je moet er aan duwen, je moet er mee bezig zijn… Maar het láten, het in zijn waarde laten, het in zijn gang laten, het in zijn ongeluk laten, in zijn verdriet laten – dat kennen wij niet, we willen onmiddellijk delen. Maar erbij zijn, het beleven en alleen blijven, dat is iets wat we niet meer kennen.
Dat maakt dat we alle ervaringen die we hebben vlak maken, cliché maken. Je bent eigenlijk al blij als iemand huilt, of als iemand lacht. Dan heb je het gevoel, ja, daar gebeurt wat. Ik heb me daar ook op verkeken. Het is allemaal zo kortstondig. Het heeft geen vervolg, het gaat niet door.

De meeste van jullie hebben misschien wel op die vijfdaagse of zevendaagse gezeten waar ik het heb gehad over de continue aandacht, continue aandacht die door alles heen speelt, die je nooit verlaat.[1] Ik heb me de laatste tijd afgevraagd wat bevordert dat, continue aandacht. En dat is stil zijn. Wij zijn gewend aan het uitwisselen van denkbeelden, desnoods het uitwisselen van gevoelens, maar het zijn allemaal brokjes.
En dat hangt ook samen met onze wijze van waarnemen en luisteren. Als we iets horen, als we iets zien, als er ons iets bereikt überhaupt – dat hebben we niet van onszelf in de gaten – dan proberen we het koortsachtig snel onder te brengen in het voor ons bekende. En daarmee verválsen we het gewoon.
We gaan zelfs nog verder, we zeggen zelfs van ‘bewijs me maar dat het waar is’.
Als je dat zegt, dan zeg je eigenlijk ‘toon mij aan dat in mijn wereld het een plek heeft’. Dat zeg je dan eigenlijk. Daar zijn de mensen zich helemaal niet van bewust, maar dat zeg je eigenlijk. Je zegt eigenlijk: ‘laat me maar eens zien dat het in mijn wereld hoort, als het niet in mijn wereld hoort, dan bestaat het niet.’
Zo doen we het. En we zeggen ook wel eens: ‘ja, dat zegt me niets…’
Als we dat zeggen, dan zeggen we eigenlijk: ‘in die wereld die voor mij bekend is, daar bestaat het niet, het zegt me niets.’’
En we beseffen dat niet als we dat zeggen, we zeggen dat met het grootste gelijk van de wereld. En we vinden dat die situatie of die mens, moet dan maar eens laten zien, die moet het maar eens duidelijk maken.
We beseffen eigenlijk niet wat een ongelooflijke slagers we zijn in de grond van de zaak. Want dat doen we. En ik weet best dat het met goede bedoelingen is, maar daarmee wordt die hele manier van doen niet juist.
De topwetenschap is nu zover dat ze zich eindelijk van haar eigen arrogantie en misvattingen bewust is geworden. Maar de onderliggende wetenschappen en de mensheid als geheel, gaan op precies dezelfde manier door.

Ik denk dat wij, ieder voor ons, echt zullen moeten veranderen. Dat wij ons niet altijd het allereerste de vraag stellen: ‘wat is het voor mij’, maar dat we ons de vraag stellen ‘wat is dát’, ‘wat is die mens’. En niet vanwege een afschuwelijk christelijk gevoel van je naaste, want dat is zo vals als het groot is. Maar heel simpel, dat je beseft dat jij onbekend bent, dat de ander onbekend is, dat de wereld die we zo prachtig hebben gecatalogiseerd en ingedeeld en waar we filosofieën over hebben bedreven, onbekend is, volslagen onbekend! Wij hebben ons in de loop van duizenden jaren een weg gevonden in een  onbekend heelal, en nu zijn we zo arrogant dat we zeggen: ‘onze weg, dat is de wereld’.
Dat is van de gekke, de wereld is onbekend, jij bent onbekend. En omdat je leven moet en omdat je dingen moet doen, moet je je aan ons en onze manier van de weg gaan houden. Natuurlijk, in het gewone leven moet dat. Maar dat is heel wat anders, als je er zo tegenover staat is het heel wat anders dan dat je net doet alsof jij de wereld kent of alsof jij jezelf kent.

Zodra je beseffen gaat dat je de wereld niet kent, dan opent zich iets. In jezelf, maar ook naar anderen toe. Dan heb je geen haast meer. Je beseft dat dat wat zich misschien langzaam aan je openbaart, van een schoonheid en van een complexiteit is, waar jij met je kleine botte begrippen niets aan kunt doen. Waar je alleen, doordat je aandachtig bent en omdat je écht beseft, diep in je hart beseft, dat je het niet weet, toegang toe krijgt. En ook niet altijd, soms, als je geluk hebt. En dat al die eindeloze theorieën die we hebben over menselijke relaties en huwelijken en niet-huwelijken, eigenlijk kleuterverhalen zijn, kleuterverhalen die niet reiken tot de werkelijkheid. Dat je ongeschoeid, voorzichtig, eerbiedig, zult moeten gaan om iets te mógen zien van de werkelijkheid. Die werkelijkheid die onophoudelijk verandert en waarvan jij van moment tot moment deel bent, maar wat je nooit kunt omvatten. Zodat die belachelijke idee dat je het zou kunnen formuleren, uit je wegvalt. Dat je gaat beseffen dat je eigenlijk een kunstenaar moet worden, iemand die de kleinste dingen in zijn zóheid probeert te beseffen.

En dat gaat natuurlijk helemaal op voor menselijke verhoudingen. Menselijke verhoudingen komen uit zoveel lagen, waarvan wij maar één laagje, soms twee, beseffen. En in dat ene laagje of in die twee laagjes hebben we een heleboel theorieën en een heleboel therapieën enzovoorts. Maar ze raken niet aan waar het eigenlijk vandaan komt.
Het samengaan van mensen is zo’n groot mysterie en we hebben het zo platgeslagen, we hebben er zo’n kermisartikel van gemaakt. Het samengaan van mensen is zo’n groot wonder… Maar je moet heel stil zijn, je moet geen haast hebben en je moet je door niets laten afleiden, als je daarop ingaat. Want als je dat niet doet, dan zul je het verknoeien. Want die dieperliggende werkingen, die dieperliggende wetmatigheden, trekken zich niets aan van je oppervlakkige geleuter en getheoretiseer.
Ik zie zo ontzettend veel in mijn leven dat de mensen allerlei relaties proberen te dwingen in een model. Soms een verheven model, soms een platvloers model, maar een of ander model. En ze hebben niet in de gaten, ze kunnen niet begrijpen dat het er helemaal niet thuishoort. We willen het zo vreselijk graag in de klauw hebben, op een of andere manier. En het is niet mogelijk. Je kunt het niet in de klauw hebben. Het-is-niet-mogelijk! Het gaat van zoveel diepergaande zaken uit, die je alleen leert ontdekken als je alleen kunt zijn en stil kunt zijn.

Dat heeft dus alles te maken met meditatie. Waar ik het nu over heb, waar ik het nu deze middag over heb, is dermate fundamenteel dat de meeste meditatiesystemen zich daar nooit mee bezighouden. Ze hebben wel beseft, ja, dat ontgaat ons… We kunnen wel een systeem ontwerpen waardoor je dus een beetje stiller wordt en waardoor je adem goed gaat, rustiger in het leven staat, blijer mens bent… Afijn, je kent het allemaal wel.
Maar ik denk dat het nodig is dat je je hier aan zet, dat je dit ziet. Dat je ziet dat dat jouw opgave is, van ieder mens voor zich. En dat je ook ziet dat het leven van ons allemaal daar helemaal niet geschikt voor is. We zitten allemaal op een spoor, de ene moet nog een diploma halen, de ander moet zich nog in zijn werk bewijzen en zo, een derde moet zijn werk afmaken, een vierde heeft een of ander ideaal opgepakt wat hij wil gaan doen, enzovoorts, enzovoorts. En dat kun je niet onmiddellijk kappen. Je hebt een relatie aangegaan, er is een gezin gekomen, afijn, van alles en nog wat.

Maar als je dit beseft, dan besef je dat dat, nou ik wil niet zeggen: een noodzakelijk kwaad is, maar dat dat een concrete noodzakelijkheid is die je zo goed mogelijk moet afwerken. Maar dat is niet de zaak, dat is niet waar het om gaat.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Als je dat ‘kappen’ van relaties letterlijk neemt, kan dat tot veel misverstanden leiden…

– Maarten: Wat voor misverstanden?

– A.: Dat klinkt of je relaties eigenlijk secundair zijn, dan ga je vanuit een soort ideaalbeeld handelen en geeft het expres een zetje…

– Maarten: Ja, maar daar zeg je wel iets bij, dat je het natuurlijk nog nooit beseft hebt, dat je een idee hebt  van hoe je moet handelen. Ik zeg juist: dat weet je helemaal niet. Je gaat uit van het feit dat je dat helemaal niet weet.
Dat is wat ik daarnet zei, dat wij als we iets horen wat nou niet bij die clichés hoort, het in onze wereld onderbrengen. En nou zeg jij: nou ja, je moet op een ideale manier handelen. Maar als je dit beseft, dan besef je juist dat je dat nog helemaal niet weet. Maar je staat stil.

– B.: Maar als aandacht het allerbelangrijkste is, meditatie, dan valt de rest toch op zijn plaats. Dan hoef je toch niet meer een relatie of wat dan ook te geven, dan krijgt het …..

– Maarten: Natuurlijk, allicht. Maar dat betekent dat je dat stilstaan bij, voor hebt laten gaan. Dat je die aandacht vóór hebt laten gaan bij het doen. En ik merk dat in vele levens daar nog een plek voor is, er is geen plek voor alleen-zijn, er is geen plek voor aandacht. Want daar moet zoveel gebeuren…
Ik ga dus uit van de situatie waar bijna alle mensen in zijn. En dan is het eerst nodige dat dat besef tot je komt dat je het nog niet weet, dat alles onbekend is. En dat je alleen als je daar stil en alleen bij bent dat het zich aan je openbaren kan.

– C.: Dat kan gebeuren tijdens je werk en tijdens een gesprek en tijdens je ….

– Maarten: Ja, tijdens alles. Er is geen apart plekje voor. Het is wel zo dat het moeilijk is om in, midden in een verhit debat om dan alleen te zijn. Dat is moeilijk. En zo is het ook, je kunt voor jezelf natuurlijk allerlei tussenstappen creëren door te zeggen, nou kijk eens wat in mijn leven roept het aandachtige op. En van daaruit zeggen, nou kijk eens, als dat het nou is, dan zal ik dat dus vaak proberen te doen. En gebieden daarnaast ontdekken die daarmee te maken hebben. Zodat je eigenlijk je eigen meditatieweg gaat ontdekken. Wat jij nu zegt is helemaal waar, als je stil en alleen kunt zijn, dan krijgt dat leven wat je al zo goed kent, dat krijgt zijn plek. En dat neemt dan ook niet zoveel ruimte meer in beslag, niet zoveel van je aandacht in beslag. Daar kunnen die andere (?). Maar intussen ben je zelf bezig met het andere. Maar om daartoe te komen, midden in dat leven wat voortdurend van je vraagt en enzovoorts (?) moet je een techniek voor jezelf ontwerpen waardoor je tot dat stille gewaar zijn kunt groeien. En dat kan niemand je leren, dat moet je zelf doen. Waar wij het nu de hele tijd over hebben dat is van heeft dit betekenis in je leven, of is het eigenlijk alleen maar iets moois voor de zondag.


[1] Vanuit jezelf in de wereld zijn, Tao-zen sessie december 1986.

naar boven