Bewust van je eigen afgescheidenheid

Eefde april 1988 | Maandagmiddag

Inleiding
[download]

We hebben heel lang stilgestaan bij het ervaren en dat je om te kúnnen ervaren, aandacht moet hebben in dat ervaren. Dat je anders mechanisch ervaart en dat je dan in die gesloten wereld, in die zelfwereld blijft hangen.
We hebben ons ook vele, vele malen de vraag gesteld hoe die zelfwereld is ontstaan. Maar nu zou ik graag willen proberen een beetje door te dringen in die merkwaardige situatie, dat we in de zelfwereld leven en ons daar niet van bewust zijn. Dat al onze vragen, al onze moeilijkheden, al onze problemen, daaruit voortkomen. Dat wij überhaupt als afgescheidenheid ons weer in het totaal terecht moeten vinden. En dat dat nu juist zo moeilijk is, omdat we altijd vanuit die zelfwereld, vanuit dat ‘ik’ opereren, en ook denken, en ook oefenen. Terwijl eigenlijk alles er al is en we niets meer hoeven te bereiken.

Hoe kun je je bewust worden van je eigen afgescheidenheid? Want dat hele leven zoals wij dat leven, gaat uit van die afgescheidenheid. En daar zit de angst voor de dood in, daar zit de angst in dat je er op een bepaald moment er niet meer zult zijn op de wijze waarop je nu bent. En dat we ook in dit leven dat als feit geaccepteerd hebben, als feit geaccepteerd dat het opeens ophoudt. En we proberen op allerlei manieren dat te voorkomen, of één of andere theorie te vinden waar we onszelf zoet mee houden. Maar er zijn maar heel weinig mensen die zich afgevraagd hebben: nu terwijl ik deze vorm heb die ik nu heb, met deze naam, met deze gegevens, hoe kan ik nú thuisraken in de totaliteit vanwaaruit ik ben. We stellen dat uit of we laten het over.

Er zijn mensen die eigenlijk al heel lang zeggen: je bent het geheel, je hoeft het alleen maar te beseffen. En we hebben die mensen – dat is heel tragisch –verbannen uit ons leven, door te zeggen: ja, dat zijn heiligen…
Door dat te zeggen, hebben we ze ver weg gezet. En wat ze gezegd hebben, daarvan zeggen we: nou ja, kijk, dat is misschien wel zo, maar dat is een toestand, die is niet voor ons.
Dat moeten jullie wel beseffen, dat doen we. Als er mensen zijn die zeggen: je bent het geheel, je hoeft dat alleen maar te beseffen – dan maken we ons er eigenlijk vanaf door ze heilig te verklaren of ze heel wijs te verklaren. Of te zeggen: dat is een groot mens, we geloven hem wel, maar het is niet voor ons.
Wij zijn bezig met onze problemen en die moeten we eerst oplossen.
Dat is heel leuk eigenlijk, dat je dat altijd zegt: ‘Dat is misschien wel waar,’ zeggen we dan, ‘maar eerst onze eigen problemen.’ En beseffen niet dat we het dan uitstellen. En dat dat uitstel soms een heel leven is – meestal is het een heel leven.
We beseffen ook niet dat we, als we héél veel van iemand houden, plotseling weten wat het is dat je het geheel bent – weliswaar denk je dan nog dat die ander jou dat geheel laat zijn, maar dat is een misvatting die niet zo groot is. Die ander is een poort.
Als je dat beseft, heb je ook geen behoefte om die ander, van wie je zoveel houdt, vast te houden. Want je ziet: het is een doorgang, het is niet iets wat je vast kunt leggen.

Maar de basisvraag is eigenlijk of je beseffen kunt dat je je afgescheiden hebt. Dat heb jij niet bewust gedaan, dat is gebeurt, in de loop van de evolutie is dat gebeurt. Met ons allemaal. En we gaan nog steeds door, we scheiden ons steeds verder af. Door de techniek en door de wetenschap – tot voor tien, twaalf jaar geleden, was ook de wetenschap een tempel van afscheiding. Dat is het nu niet meer. Er zijn nog maar heel weinig mensen die dat beseffen.
De wetenschap zegt nu ook: het gaat om dat bewustworden. Want alles wat je erover zegt, is een interpretatie, is een formulering.

Wat we proberen in deze bijeenkomsten, is ons bewust te worden wat we aldoor doen, de hele dag door. Wat we ook doen als we onze vragen formuleren. Alle vragen komen voort uit één basis, namelijk dat je afgescheiden bent.

Kun je dat beseffen, kun je beseffen dat je dat doet, voortdurend doet. Als je vergelijkt – doe je dat. Één cel in ons lichaam kan zich vergelijken met een andere cel in het lichaam. Maar ze behoren beide tot het lichaam. En dat laatste dat is niet in ons bewustzijn, we blijven staan bij dat vergelijken, we blijven staan bij al die uitingen van afgescheidenheid.
Hoe kun je dat bewustmaken? Dat is nog een veel eerdere vraag dan alle oefeningen die je bedenken kunt. Die oefeningen kunnen hulpen zijn, maar als ze al te belangrijk worden, vergeet je de basisvraag.

[stilte]

Het voorbijdrijven van een wolk aan de zon, voelen wij als iets wat buiten ons gebeurt. Maar we hebben er mee te maken. De regen die valt, daar heb je mee te maken – ook al liggen we lekker droog in ons bed, we hebben er mee te maken. Het leed van een ander, daar hebben we mee te maken. Vreugde van een ander natuurlijk ook, maar daar delen we altijd makkelijk in, omdat dat prettig is. Het leed van een ander – dat is van die ander.

Het heeft dus nog niets te maken met wat je doet. Het heeft te maken met beseffen.
En is dat, wat ik nu zeg, voor jullie van enig belang. Of denk je: nou ja, dat is nou één keer de hobby van hem. Of denk je: nou ja, als ik daar nou maar eens goed over denk, dan kom ik er wel uit.
Ligt dat op het vlak van het denken? Ligt dat op het vlak van het doen? Ligt dat op het vlak van de oefening? Laten we het daar eens over hebben.

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Je zei dat we ons niet bewust zijn dat we afgescheiden zijn. Maar als je daarmee bezig bent, op een of andere manier, ga je je hoe langer meer dat afgescheiden zijn voelen, in allerlei vormen. Zoals mij overkwam, toen we vanmorgen met z’n allen aan het dansen waren. Dan is er een soort glazen kooitje om me heen, want ik voel me niet verbonden met de anderen. Dus ik kan net doen alsof ik heel erg … maar…

– Maarten: …het is niet zo.

– A.: Het is een soort isolement.

– Maarten: Je kan er niks mee.

– A.: Je kan het niet accepteren zoals het is.

– Maarten: Je bedoelt: je kunt niet accepteren dat je afgescheiden bent.

– A.: Ja. Dus je blijft in een voortdurend verzet daarmee. En dus gaat het ook niet over. Dan blijf je in dat glazen kooitje, zeg ik maar.

– Maarten: En je verzet je dus eigenlijk tegen het feit dat je eigenlijk wel behoort tot alles, maar het niet kunt ervaren.

– A.: Precies, het is afschuwelijk als je dat gaat ervaren.

– Maarten: Ja.

– A.: En dan zijn er van die momenten dat je iemand aankijkt en dan opeens, in zo’n moment, dan is het wel een geheel. En dan pfft – weg. En als je dan ervaart dat dat zomaar kan gebeuren, dan durf je langzaam maar zeker toe te laten dat je gewoon alleen bent en geïsoleerd.

– Maarten: Is het voor jou ook zo dat je het verband voelt – dus niet eens zien, maar verband voelt – tussen jouw manier van leven en dat gevoel van afgescheiden zijn?

– A.: Ja, je komt het in alles tegen, alles wat je doet is van die kwaliteit, of niet-kwaliteit.

– Maarten: Ja, vanuit dat centrum van afgescheidenheid.

– A.: Ja.

– Maarten: En heb je voor jezelf wel eens een moment dat je voelt dat het weggevallen is, een kort moment, dat je ook kunt realiseren hoe je bent.

– A.: Dan ratel ik niet zo van binnen, dan is er een beetje stilte van binnen.

– Maarten: Maar nog iets anders? Want aan die stilte gaat iets vooraf.
Ik probeer alleen maar hoor, je hoeft geen antwoord te geven.

– A.: Voor mij is het gevoel wat ik dan heb, gewoon een soort rust van binnen, rust, openheid, zoiets. Waardoor dingen gewoon naar binnen kunnen komen. En ik niet meteen zeg ‘oh, dat is dat en dat moet ik ermee’.
Dat is wat ik erover zeggen kan.

– Maarten: Dank je wel A..
Meer mensen?

– B.: Hoe plaats jij dit dan wat A. net zegt. In hoeverre is dit nou afgescheiden en in hoeverre is dat niet afgescheiden.

– Maarten: Ik plaats het niet. Ik luister naar haar en ik hoor daar veel in wat dicht bij mijn eigen ervaring is. En ik vraag eigenlijk alleen aan A.: op zo’n moment, ben je je dan ook bewust hoe je in dat moment gekomen bent. Dat vraag ik en daar hoef ik geen antwoord op te hebben.

– C.: Maarten, ik besef achteraf pas dat het dat moment was.

– Maarten: Nou nee, je weet het in het moment zelf.

– D.: Je hebt het nu niet over afgescheiden zijn.

– Maarten: Nee, nee, ik heb het over het moment dat het wegvalt.

– D.: Dat de glazen kooi wegvalt.

– Maarten: Ja, dat is wat A. gebruikt heeft als beeld. En nu zijn we eigenlijk bij des Pudels Kern – dat beest bestaat – dat dit nou de aandacht vraagt die nodig is. En die op dat moment dat jij nu aanduidt – door een samenstand van de sterren, zeg ik nou maar – jou geworden is. Maar die aandacht die dat moment mogelijk maakt, kun je niet oproepen, maar je kunt wel open zijn voor dat soort van leven. Dus dat is nog daarvóór. En dat kun je bij jezelf opmerken, dat kun je wel, dat kan iedereen, of je grijpt of niet, dat kun je opmerken. En het gaat er eigenlijk om het daarbij te laten. Dus dan niet tegen jezelf zeggen: ja, het grijpt, dat mag ik niet, of liever gezegd, dat wil ik eigenlijk niet vanuit dit oogpunt. Maar uitsluitend opmerken.
Dan kan het heel best gebeuren – dat bedoel ik met die ‘continue aandacht’ – dat je dat opmerken van het grijpen opvoert. En grijpen zit vast aan de afgescheidenheid. Want, ja, als je het geheel bent, kun je niet grijpen, dat is duidelijk. En dat opvoeren maakt je stil. Dan kun je temidden van een heleboel rotzooi heel stil zijn, omdat je dan op het spoor zit van datgene wat het verdeelde overstijgt.
Wij hebben zo’n last van verdeeldheid, van de onrust, zo’n last van alles, omdat wij zelf verdeeld zijn. Maar als je die aandacht hebt, dan laat je de verdeeldheid de verdeeldheid als het ware.
Dus als je je afvraagt: wat kun je nou doen – doen kun je niets. Maar je kunt wel bevorderen in jezelf dat je die aandacht hebt voor jouw normale toestand. En daar niet in willen veranderen.
Ik heb dat al vaak gezegd: dat proces van bewustworden is een kracht. En  zodra je iets van die kracht probeert te manipuleren – en dat doe je heel vaak als je aan het oefenen bent – gaat het mis.

naar boven