Dromen, visioenen, vergezichten (5)
Een blijvend gevoel van voorlopigheid
Huissen, zondag18 december 1994

Wat is één van de meest opmerkelijke veranderingen die optreden als iemand echt mediteert?
Dat is dat je een heel duidelijk en blijvend gevoel van voorlopigheid hebt: jij bent voorlopig, alles om je heen is voorlopig, alles gaat voorbij, alles beweegt zich van het ontstaan af naar het vergaan…
En die voorlopigheid is goed, die voorlopigheid is nodig, de vergankelijkheid is een groot geschenk. Soms probeer ik me in te denken hoe het zou zijn als alle fixaties die wij in het leven opbouwen, zouden blijven bestaan. Dat moet je je niet indenken … dat is de ondergang van de wereld. Dat alles voorbijgaat is een hoog goed.
Ik herinner me, toen ik een jongetje van zeven jaar was, moest ik van mijn vader door het oerwoud heen naar een stuk van de ontginning verderop.
Ik was alleen. En ik liep en ik liep en ik liep … en op een bepaald moment besefte ik opeens dat ik er nu wel was, maar dat ik er ooit niet meer zou zijn. En dat gold voor alles om me heen, ook voor de dingen die ik niet zag: de verhalen, de demonen en de goden, de toekomst…
Dat ik die boodschap moest overbrengen was nodig – en aan de andere kant zou het ooit niet nodig zijn.

Dat gevoel van vergankelijkheid maakt dat alles zwijgt, in jezelf en buiten jezelf. Het leek net alsof het oerwoud, wat dichtbij was met al zijn geluiden … de wind die door het olifantsgras streek en een merkwaardig ritselend geluid maakte … alsof die geluiden plotseling verstomden, alsof alles stilstond. Ik stond zelf ook stil, ik was er alleen maar, ik ervoer dat ik er was en dat was goed.
En de zon scheen onbarmhartig heet en maakte de ruimte steeds wijder – ikzelf werd steeds kleiner, de hele wereld om me heen werd steeds kleiner … alsof je door de dingen heen kon kijken en daar doorheen weer andere dingen zag, die er normaal niet waren, waar je ook weer doorheen kon kijken. En dat dat altijd doorging.
Tegelijk had je het gevoel dat er iets was dat alles zag, dat de voorlopigheid zag, door de dingen heenkeek, stil aanwezig was en niet ophield aanwezig te zijn. Dat was het enig blijvende.

De mens heeft, bij gebrek aan iets anders, er allerlei namen aan gegeven en hiërarchieën aangebracht – die er misschien zijn, maar het is niet hét. Hét kan nooit in een vorm gevangen zijn, hét is los, los van alles. En tegelijkertijd is het de oorsprong van alles wat is.
Dat zijn woorden, waar ik het over heb is een beleving. Een beleving van een mens waarbij twee dingen samenkomen, die anders altijd los van elkaar zijn: dat wat voortgaat te ontstaan en vergaan, en dat wat blijft; dat wat in de tijd wordt en vergaat, en dat wat niet van de tijd is.
Hoeveel trappen daartussen zijn is niet van belang (de wetenschap kent er op het ogenblik zeventien). Belangrijk is dat er in al het voorbijgaande, tegelijkertijd iets blijvends is. En dat, naar mijn gevoel, de mens gehouden is dat te beseffen. Doet hij dat niet, dan is hij een balling, een afgesnedene – die, vreemd genoeg, probeert zijn ballingschap te verlengen, onsterfelijk te worden in sterfelijke zin.
Dat kan natuurlijk nooit, het blijvende heeft niets te maken met onsterfelijkheid, dat verzinnen we als afgescheiden persoon. Het is iets totaal anders.

Daarom is het zo goed je voorlopigheid te beseffen – niet in de zin dat het minder is, niet dat het ‘maar’ het vergankelijke is, dat het ‘maar’ het voorbijgaande is. Juist niet. Vanuit het blijvende is het vergankelijke iets wonderbaarlijks. Het is de eeuwige overgang van het blijvende naar het voorlopige. Daarin is een grote schoonheid, een grote lieflijkheid. En ook een grote verschrikking.
Ik ben altijd geneigd de lieflijke kant te benadrukken, omdat die in mijn leven zo duidelijk is geweest. Maar ik weet dat de verschrikking er ook is: de verschrikking, de angst, de schreeuw, de pijn, de vertwijfeling, de wanhoop, de marteling. Het is er allemaal in.
Het is maar net wie je bent en hoe je leven gaat, waar je het accent zult leggen. Maar waar je het accent ook legt, als je doorgaat, als je niet blijft staan bij je beleving in het vergankelijke, kom je uit bij het blijvende, kom je uit bij datgene wat nooit begonnen is. En dus ook nooit een einde kan nemen.
Zoals de geleerden op het ogenblik twijfelen aan de oerknal, zo is het ook in ons bewustzijn. We zullen gaan beleven, ik denk wij allemaal, dat er geen einde ís, alleen maar doorgaande transformatie  – zoals we nu weten dat de energie, die in zogenaamde zwarte gaten verdwijnt, elders weer tevoorschijn komt.
Maar dat is een mentaal iets. Waar ik het over heb is een ervaring, een beleving, een levensgevoel, wat niet – ik zeg het er nadrukkelijk bij, vanuit die ervaring van toen ik een klein jongetje was – aan leeftijd gebonden is. Het wordt meestal verschoven naar de oude mens, als die tenminste gezond is. Maar het is niet aan een leeftijd gebonden. Alleen, hoe ouder je bent, hoe beter je het kunt omschrijven voor jezelf, als je er tenminste aandacht aan gegeven hebt in je leven.
Het omschrijven van het blijvende, draagt aan de ene kant het gevaar in zich dat je bij de omschrijving blijft steken. Maar het heeft aan de andere kant iets heel moois: door er altijd maar mee bezig te zijn, er telkens, op alle ogenblikken dat je niet iets hoeft te doen, aandacht aan te geven, is het geleidelijk aan een steeds groter deel van je leven. Het dringt zelfs door in dat bezige leven dat we leiden, soms gedwongen, soms vrijwillig.

Normaal is dat wij zó bezig zijn met wat wij doen en met alles wat er in de wereld gebeurt, dat we die zachte influistering vergeten. Dat is echt niet denkbeeldig. En op het moment dat we het vergeten zijn, komen we in de problemen… Want dan klopt het niet meer, dan moet alles aan elkaar verbonden worden.
Dat is wat wij doen als mensen: wij verbinden alles met elkaar, vanuit dat kleine perspectief van het voorlopige. We vergeten dat de eigenlijke, samenbindende, heelmakende, genezende kracht, de kracht van de Oorsprong is, van het blijvende. En dat alles wat wij hier uitdokteren, schipbreuk moet leiden. Dat kan niet anders, het gebeurt vanuit een te beperkt levensgevoel.

De relatie die wij hebben met elkaar, die mannen en vrouwen met elkaar hebben – met de lichamelijkheid die daarbij plaatsheeft – is zó sterk, dat het lijkt alsof je alles vergeten kunt. Maar je blijft in de voorlopigheid hangen…
Je kunt wel, dat heeft het Oosten heel goed begrepen, van die geweldige centrifugale kracht van de lichamelijke beleving – die je uit je gewone doen slingert, als je bewust bent – gebruik maken, om te gaan beseffen dat het blijvende er is.
Dat is een heel ander verhaal, daar zijn we, zeker hier in het Westen, nog bijna niet mee bezig geweest. Maar het Oosten komt nu in precies dezelfde fase terecht waar wij middenin zitten, namelijk net te doen alsof dat korte stuk van geboorte tot dood van het grote, eindeloze verhaal, het enige is…
Ik zeg met opzet ‘net doen alsof’, want het is net doen alsof, het is niet zo. Ieder mens kan dit ervaren.
Maar blijkbaar moeten we als mensheid daar doorheen, we moeten blijkbaar de ballingschap in. We moeten blijkbaar tot de uiterste grenzen gaan van het niet-verbonden zijn, van het leeg zijn, van de drukte, van de bezigheid, van het bereiken, van het ontdekken in die beperkte ruimte.
Maar tegelijkertijd denk ik, dat is gewoon een persoonlijk gevoel van mij, dat we juist in die uiterste toestand – als we alleen nog maar hier zijn, zonder besef dat we ook dáár zijn – het kunnen ontdekken.
Als zodanig is deze tijd een geweldige kans om te ontdekken dat het niet zo is, dat we altijd tegelijkertijd dáár en hier zijn. Dat het eigenlijk alleen maar een accent is waar je je bevindt. En dat dat accent niet afhankelijk is – want dat wordt zo vaak gedacht – van het feit of je aan gene zijde bent. Dat geldt net zo goed voor hier. Je hoeft niet lichamelijk dood te gaan om dat te beseffen, het kan hier en nu gebeuren. Je moet je leven er wel naar inrichten, je moet ruimte scheppen in je leven om gevoelig te zijn voor dat andere.

Het is een welbewuste daad om je leven daarvoor in te richten. Zolang je helemaal verdronken bent in alles wat hier gebeuren moet, zak je steeds dieper weg, want er is steeds méér wat gebeuren moet… Elke brief die je beantwoordt, heeft weer een brief tot gevolg. Elk antwoord wat je geeft, heeft weer een vraag tot gevolg. Dus als je alleen maar dáármee bezig blijft, zak je er steeds dieper in. Dan blijft er steeds minder tijd over om mens te zijn, dan ben je steeds meer een functie. Dan ben je ook steeds meer een consument.
Dat is heel vreemd, maar dat is zo: je kunt pas geven, als je niet meer iets hoeft te ontvangen, als het er al is, als je beseft dat je al volledig bént – al zul je het, door ontelbare malen hier te komen, het nog een vorm moeten geven, het uit moeten drukken.
Dat is iets anders dan je ‘ontwikkelen’, wat uitgaat van de gedachte dat je iets wat er nog niet is, ‘ontwikkelt’. Dat is heel wat anders dan wanneer je beseft dat het er is, maar dat het nog bewust uitgedrukt moet worden in tijd en ruimte. Dat is een totáál ander iets, dat neemt er het branderige af, dat neemt er ook de arrogantie af, dat neemt er de ijdelheid uit. Daar hoef je helemaal geen moeite voor te doen.

Er wordt in alle religieuze geschriften altijd zo de nadruk gelegd op nederigheid, enzovoorts … dat komt vanzelf! Daar hoeven geen lippen verzegeld te worden, geen klachten binnengehouden te worden, dat gaat vanzelf!
Zodra je beseft dat het andere er is, dat jij dat bent, heb je geen behoefte meer om het ergens aan te meten, om te vergelijken. Al die voorschriften hoeven niet. Het is simpel beseffen, beseffen wie je bent: tegelijkertijd die mens die hier is, een taak heeft, moeilijkheden heeft, geluk kent, verdriet kent, geleidelijk ouder wordt en steeds meer gaat begrijpen wat hij wel en niet moet doen – en tegelijkertijd is hij die eeuwige jonge ziel, die niet oud kan worden, die niet ervaren kan worden, die niet wijs kan worden, en zeker niet heilig, die is wat hij is. En toch steeds verder gaat beseffen wie hij is…

Dat is de eigenlijke geschiedenis van de mensheid. Het gaan beseffen van de mens dat hij tezamen hoort, dat niets gemist kan worden, want dat alles beproefd moet worden, dat alle tegendelen getoond moeten zijn – en tegelijkertijd het besef dat het voorbijgaat in de wind van de eeuwigheid…
En dat het goed is dat dat gebeurt, dat het een geschenk is dat je voorbijgaat – terwijl je normaal aldoor moeite doet te blijven… Terwijl het juist zo goed is dat je voorbijgaat. Want in dat voorbijgaan wordt alles licht, wordt alles gemakkelijk, is de zogenaamde ernstige plooi uit je gezicht … waar zou je je zorgen over maken?

Er is maar één zorg en dat is iets heel moois: dat je beseft dat je vanuit dat andere hier bent. Dat het erom gaat dat jouw verhaal – het is niet het verhaal van een ander, het is jouw verhaal, het is jouw leven – een goed verhaal is, er mogen vreselijke dingen in gebeuren, maar toch. Dat het met overtuiging verteld wordt, het is je leven… Dat je je niet verbergt voor wat het verhaal te zeggen heeft, niet wegmoffelt wat naar jouw gevoel niet deugt, want jouw gevoel is van het vergankelijke, van het voorbijgaande… Maar dat je het toont, dat je het vertelt, dat je er met hart en ziel in bent, zodat alle nuances doorkomen. En dat je niet voor de lieve vrede probeert het verhaal mooier te maken – wat betekent: onechter. Dat je er gevoel voor krijgt wanneer je naast je verhaal staat, en het niet meer bent.

Dat besef maakt dat je leven een totaal andere zin krijgt – niet iets wat jij je in kunt denken, maar iets wat zich langzamerhand ontvouwt, terwijl jij het vertelt. De Grote Verteller, de Onzienlijke, vertelt door jou zijn verhaal.
En je moet beseffen dat het verhaal van de Grote Verteller, van de Onzienlijke, onzienlijk moet blijven in diepste zin: niet te vangen, niet te grijpen, niet te definiëren. Tegelijkertijd ben jij hier heel duidelijk aanwezig, met je verleden, met je vaardigheden, met je beperkingen. Die twee dingen zijn tegelijkertijd.
Maar wanneer je denkt dat het mogelijk zou zijn om alleen maar het onzienlijke te zijn, de adem van de Grote Verteller, en niet tegelijkertijd de mens hier in ruimte en tijd, dan is het een onecht verhaal – iedereen die een klein beetje goed kan luisteren, hoort dat het een vertelseltje is, en niet een Verhaal.

Het merkwaardige is dat wij nog altijd geloven dat het een mooi plaatje moet zijn. Maar een mooi plaatje is niet waar, een mooi plaatje is bedacht. Het moet de kleuren, de diepte, de scherpte hebben van alles wat er is: de scherpte van de verschrikking, de zachtheid van de tederheid, het onverwachte van het lieflijke… Het moet er allemaal in zijn.
Het is geen geringe opgave daaraan te gehoorzamen – niet in de akelige, brave zin van het woord, maar een natuurlijk gehoorzamen, een natuurlijk voldoen aan wat volbracht moet worden.

In die zin is alles wat je overkomt een kans. Een ziekte is een kans om iets te gaan beseffen van wat je vergeten was – soms is dat onherroepelijk, wie zal weten waarom. Maar als je erdoor bewust wordt, als dat in je daagt, is die ziekte niet om niet geweest, is die tegenslag, die crisis, die pijn, dat verdriet, dat lijden, niet om niet geweest – het meest afschuwelijke wat er gebeuren kan is dat het lijden om niet is. Dat de mens niet beseft wat het lijden je vertelt, is afschuwelijk. Het lijden zelf is een uiting van het leven.

De Boeddha wordt vaak beschreven als iemand die een eind aan het lijden wilde maken. Maar dat is niet waar, de Boeddha wilde dat de mens zou beseffen wat het lijden is. Dat is iets totaal anders. Het idee dat je moet ontsnappen aan het lijden – wat je in veel geschriften leest – is een ontkenning van de werkelijkheid van het lijden. Dat is nooit zijn bedoeling geweest. Zijn bedoeling is geweest dat je gaat beseffen hoe het lijden ontstaat en wat het eigenlijk zegt – waarbij dat besef niet wordt bepaald door de grootheid van het lijden, maar door het besef van zijn functie.
Dat betekent niet dat je erbuiten gaat staan, maar dat je er juist helemaal ín staat.

Dat zijn een aantal misverstanden die steeds plaatshebben. Niet alleen in het boeddhisme of in het taoïsme, niet alleen in het christendom, maar steeds. Daarom is het zo belangrijk de voorlopigheid, het voorlopige dat je bent, van harte te aanvaarden, van harte te omarmen, wetende dat je niets kunt overslaan.
Je weet niet hoe het verhaal verder gaat, daarvoor ben je afhankelijk van de adem van de Grote Verteller, die ook jouw adem is, en die het Verhaal vertelt. Zodat je bereid bent om mee te gaan – zoals je in de energie-oefening mee moet gaan als je beseft waar het om gaat.
Dan is je leven nooit zinloos, wat het ook brengt.

Gesprek (fragment)

– A.: Je zei straks: je kunt pas geven als je niet meer hoeft te ontvangen…
– Maarten: Ja, omdat het er al ís.
Je geeft datgene wat er al is en wat onuitputtelijk is. Denk maar aan het kruikje van de weduwe van Sarfath. Het is in zijn vorm besloten dat het uitputtelijk is, het is niet meer dan het is. Maar vanuit een diepere zin is het onuitputtelijk. Als je iets geeft wat je eerst elders gekregen hebt, is dat iets anders dan wanneer het er al is. Want omdat het er al is, wil je het natuurlijk graag geven.
Dat is strijdig met al onze ideeën dat je eerst moet ontvangen en het dan pas kunt geven, het is er al. Maar je moet dat natuurlijk wel beseffen dat het er al is. Het is naar mijn gevoel de opgave van de mens dat hij gaat beseffen dat het er is. En dat hij als opgave heeft om daarvan te getuigen in zijn leven. Om dat met zijn speciale, unieke mogelijkheden vorm te geven en er uiting aan te geven.
Dat is het unieke van ieder van ons. En geen van ons kan daarin gemist worden, omdat ieder zijn stem, zijn toon, zijn kracht, zijn zwakheid heeft. Dat is fantastisch! Want onze uniciteit zit op een heel ander punt dan we vaak denken. Dat zit niet in alles wat we ons eigen maken, in alles wat we ons veroveren. Maar die zit in ons vermogen om aan datgene wat noodzakelijkerwijs nooit ingeperkt kan worden, toch op onze manier vorm te geven, wetende – dat is heel belangrijk – dat ook de vorm die wij eraan geven, voorbijgaat. Dat is voor de meeste mensen iets ergs. Voor mij is het iets fantastisch, dat wat je doet voorbijgaat.
Dus het zit in het moment van het doen, in het moment van het vormgeven, daar zit het in. Niet wat er zichtbaar wordt – in wat er zichtbaar wordt, is zichtbaar of het echt is.
Maar dat het voorbijgaat is fantastisch. Dat er dus altijd weer nieuwe vormen kunnen komen. Dat je nooit vastzit, dat je altijd weer opnieuw verder kunt gaan. Terwijl wij aldoor maar streven om iets te behouden, om iets zó vast te leggen dat het er voor eeuwig is. Dat is onze idee van tijdloosheid, dat het er eeuwig zal zijn. En dat kan niet, dat is onmogelijk, het gaat voorbij. En juist daarom, omdat het voorbijgaat, is het zo fantastisch…

– B.: U noemde het blijven vastzitten. Daar draait het vaak om, als je dat ziet, word je bang…
– Maarten: Ja, dat is inderdaad heel verdrietig, als je ziet hoe je je ergens in vastbijt als het ware, wat je wilt verdedigen, wat niet mag vergaan, wat moet blijven… Ja, dat is heel erg verdrietig.
Het vraagt heel veel liefde, heel veel aandacht, heel veel takt, heel veel geduld, om dat geleidelijk aan aan jezelf, maar ook aan een ander die je na staat, voelbaar te maken. Want je kunt het met woorden niet duidelijk maken.
Maar je kunt het wel voelbaar maken. Zo van ‘Kijk, het is niet zo zeker, wat je graag vast wilt houden, is misschien al voorbij… Alleen, je hebt nog niet gezien dat het al voorbij is, je bent in de verleden tijd, je bent blijven zitten in een moment wat allang voorbij is.’
Om dat voelbaar te maken, moet je het eerst aan jezelf voelbaar maken. Zoals mij dus gebeurd is toen ik zo klein was – een kind denkt daar niet over, die heeft eigenlijk nog niets te verdedigen, maar je voelt dan dat het heel anders is. Om dat voelbaar te maken vraagt heel veel liefde, aandacht, geduld. En het afwachten van het juiste moment. Want niet iedereen is daar altijd maar gevoelig voor. Dus je moet de atmosfeer als het ware proeven waarin het gebeuren kan, waarin die ander kan voelen: oh, het is niet zo belangrijk eigenlijk, ik kan het dus laten gaan…
Dat is natuurlijk een hele grote omzetting. Waar jij het over hebt is niet eenvoudig, het is al zo’n grote omzetting in jezelf, laat staan in een ander.
En misschien komt dat moment niet dat die ander daarvoor open is. Maar als jij er maar attent op geweest bent, wanneer jij er aandacht aan gegeven hebt, wanneer jij je de moeite gegeven hebt, wanneer jij het geduld hebt opgebracht… Meer kun je niet doen.
Het is ook goed, hoor, om te beseffen dat het niet zo is dat het altijd gebeuren zal. Het gebeurt ook heel vaak niet. En dat je jezelf dan niet beschuldigd en niet ontevreden bent, maar zegt: ik heb het geprobeerd, ik heb alles wat ik ter beschikking heb geprobeerd, en dat is dat… Dat je dus niet blijft hangen in een gevoel van onvolmaaktheid, van niet voldoende je best gedaan te hebben. Niet doen!
Het wordt heel mooi beschreven in Het Tibetaanse boek van leven en sterven, daar kun je het lezen. Als je dat een beetje kort zou samenvatten, is het dat je je eigen lijden weerspiegelt ziet en voelt in alles om je heen. En dat maakt het licht.

– C.: Wat maakt het dan licht?
– Maarten: Dat je beseft dat het niet iets persoonlijks is, maar iets wat altijd overal aanwezig is. Omdat we in de staat, in de beperking, zijn die we zijn.
Je eigen lijden wordt lichter, doordat je beseft hoe het lijden eigenlijk overal in is. En het lijden is het voorportaal van het besef dat jij – en alle anderen – zich teveel vereenzelvigen met die tijdelijke werkelijkheid die je nu bent.
Dan ga je beseffen wat eigenlijk de kern ervan is: dat is altijd weer dat je het gevoel hebt dat je samenvalt met dat tijdelijke wat je bent. Maar dat het een doorgaande beweging is waarin jij bent, en waarin al het andere is. En dat jij juist doordat het doorgaat, doordat het steeds nieuwe vormen aanneemt, kunt beseffen dat het erom gaat om daar doorheen te voelen. Dat je niet gevangen bent in de tijd, in het voorlopige.

De toespraak is te beluisteren op: www.maartenhoutman.nl/toespraken/huissen/dec94/zondag/

naar boven