De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Dubbele ontnuchtering 2

Soekina is mooi en trots. Ze is ingetogen, en van een vertederende afstandelijkheid. In korte tijd wordt ze zo vertrouwd dat ik haar overdag vaak mis. Vooral wanneer ik een moeilijke beslissing moet nemen op m’n werk. Nu zit ze op de tweede trede van de stoep van de voorgalerij voor mijn kamer, rank en roerloos. Haar wrong in een onberispelijk gladde spiraal, met in het midden een kleine gouden speld. Ik moet nog twee berekeningen maken voor het naar bed gaan, maar even voor de schemer, als de tjitjaks* omhoog zigzaggen langs de muur en de natuur zich terugtrekt, ben ik gewoon m’n werk te onderbreken om zomaar te luisteren en te kijken. De schemer dringt langzaam de voorgalerij binnen, breidt zich uit tot in de donkere deuropening van de slaapkamer, en omhult Soekina en mij.
‘Moet je niet naar huis, Soekina?’
Ze antwoordt zonder om te kijken. ‘Zo direct heer, uw bed moet nog gesloten worden. De muskieten dansen al.’
‘Ik ga het licht aandoen voor mijn werk, Soekina.’
‘Ja, heer.’
Ze blijft de verre tuin in kijken, ook wanneer het licht van de kale peer wordt teruggedrongen door het opkomende duister. Ik keer terug naar mijn berekeningen. Het vlot niet erg, ik kan de fout niet vinden. Verbeten zet ik de zaak van voren af aan weer op. Ik hoor haar stem vanuit de slaapkamer en zie alleen haar hoofd om de jaloeziedeur.
‘Uw bed is gereed, heer, en morgen is de dag dat u vroeg op het werk moet zijn.’
‘Ja, zo dadelijk, Soekina.’
Ik ga weer verder met mijn werk. Nadat ik alles nog tweemaal heb doorgenomen, klopt de eindberekening. Nog even netjes opschrijven voor morgen. Ik kan het op m’n gemak afmaken, alles is geregeld. Soekina is straks weg, maar in mijn gevoel blijft ze. Het duurt langer dan ik heb gedacht voordat ik de laatste cijfers heb gezet. Dan kan ik eindelijk mijn papieren bij elkaar zoeken, nog even de tuin inkijken en luisteren naar het gemurmel van de rioolgoot achter de kamer. Ik doe het licht in de voorgalerij uit. Het is donker in de slaapkamer. Ze is zeker op haar geruisloze manier naar huis gegaan. Ik sta stil en besef dat ik haar zwijgende nabijheid, nu vijf weken, al vanzelfsprekend vind. Ik loop de slaapkamer in naar de lichtknop. Onwillekeurig kijk ik naar de lichtvlek die de maan door het luchtrooster op de grond voor het bed tekent. Een vlek die langzaam verschuift in de loop van de maand. Opeens sta ik als aan de grond genageld en zie Soekina. Haar volle borsten ontbloot. Ze heeft de sarong los om haar heupen en haar haren hangen als een donkere sluier om haar heen. ‘Laat het licht uit, heer, het is beter bij elkaar te komen in het donker.’ Ze staat roerloos, afwachtend met een voelbaar verlangen.
‘Soekina!?’
‘Ja heer, ik wilde bij u blijven slapen, zoals grootmoeder mij raadde, omdat u van het Verhaal bent: ik heb het vanavond heel duidelijk gevoeld. Het is zo. u bent van het Verhaal. En ik heb tegen u gelachen, weet u dat nog, lang vóór grootmoeder over u vertelde.’
‘Ja, Soekina, dat weet ik nog heel goed.’
Ze lacht even bij de herinnering, maar dan keert de ernst terug die maakt dat haar stem zacht en donker wordt. ‘Zal ik u helpen uitkleden, heer?’ Ik voel het zweet prikken, mijn hart bonst in mijn keel. Ik durf me niet te verroeren. Ze bukt zich om de afgegleden sarong op te vouwen en naast haar andere kleren op het marmeren blad van het nachtkastje te leggen. Daarna komt ze snel en gracieus naar me toe en maakte mijn kleren los. Voor het eerst ruik ik de bitterzoete geur van haar lichaam en de muskuslucht van haar geslacht als een geruststellende belofte. Ik ben weer een klein jongetje, maar ook een man onder haar geduldige soepele vingers. Met haar rug naar me toe vouwt ze mijn kleren op de smalle kast tegenover het bed. In het flauwe licht zie ik de sierlijke welving van haar rug en de volle stevige billen daaronder, licht geopend door het voorover staan, en de stroom lange haren die bij iedere beweging even opglanst. De tijd staat stil, alles is op zijn plaats.
‘Wil je nog even zo blijven staan?’
‘Ja, heer.’
Ze blijft onbeweeglijk staan en geeft me daarmee mijn jeugd en geboorteland terug. Het is haar lieflijke toenadering, zacht en ontspannen, die mijn zelfvertrouwen herstelt.
‘Kom.’
Het is eruit voor ik het weet. Het is een verlangen, geen bevel.
‘Ja heer.’
Ze komt zonder enige aarzeling op me toe en drukt zich tegen me aan. Op het moment dat ik een kilte langs mijn rug voel, maakt ze zich los, draait zich om en schuift de ingestopte klamboe* open en trekt me mee naar binnen. Ik wil het contact met haar lichaam geen moment verliezen. Alles hangt af van het in de stroom blijven. In het tastend voelen en doorstroomd raken vinden we steeds verdere uithoeken van ons samenzijn. Via onze tongen, zoet en zacht elkaar omspelend, een fluistering beëindigd met de spitse tongpunt in het oor, de vingers warm strelend, vloeit onze adem moeiteloos samen. Pas de kleine drukkingen in Soekina’s billen, samen met het kloppen in mijn geslacht en het ritmisch sneller ademen maken ons klaar voor het vervolg, dat ik niet ken. Stil ademend, huid tegen huid, komt een oerverlangen bij me los, een verlangen van ver voor mijn geboorte, dat geen vrouw nog heeft ingelost. Tijdens het samenzijn trekt mijn grote, kloppende lid in haar warmvochtige, steeds krachtiger samentrekkende schede. Eindelijk wordt vervuld wat in mijn bloed is voorzegd en mondt nu uit in een wild in bezit nemen. Ik begin steeds heftiger te stoten. Het is geen stoten meer, het is een ranselen. Blind en gewelddadig. Een grote woede en een groot verdriet banen zich een uitweg. ‘Ik doe je pijn, Soekina!’ Ze lacht: ‘Nee heer, u vervult het Verhaal!’ Bij die woorden springt het zaad in warme stralen los. Ze kust me diep in mijn mond. Met onze tongen in elkaar liggen we stil afwachtend, tot ze me met haar benen nog dieper in zich trekt. Ik maak me even los en vraag waar we zijn. ‘In het Verhaal, heer, maar u moet me nog een tweede keer meenemen. Uw verlangen is nog niet vervuld.’ Een groot, onuitsprekelijk verdriet trekt door me heen. Aan de omtrek ervan: tederheid en de behoefte haar te beschermen, te omvatten en met haar te gaan naar waar geen geboorte en geen dood meer zullen zijn. En tegelijkertijd is er het onvervulde van dit korte leven met alle onafgemaakte ontmoetingen. Ik begin opnieuw, nog wilder in haar te stoten. Ook al doet het me pijn. Haar schede wordt steeds ruwer. Ten slotte glij ik met een verstikte kreet naast haar. We liggen opnieuw stil, zwetend en diep ademend. Ik vraag: ‘Hoe heb ik mezelf zo kunnen vergeten en je pijn doen? Je bent helemaal ruw van binnen. Ik ben toch geen beest.’
Nee, heer, maar alles moet geleefd worden en wij voltrekken samen wat u alleen niet gekund heeft. Er is nog veel meer, maar dat komt later, als de goden ons goedgezind zijn. De opening van het licht is er, heer.’
Ze trekt me tegen zich aan en streelt me zo, dat vrede in me binnen trekt.
‘Ziet u het licht om ons heen, heer?’
‘Ja, en ik voel het ook.’
‘In het Verhaal eindigen een man en een vrouw in het licht, heer, maar ze moeten het iedere keer zelf ontsteken.’
‘En de kinderen?’
‘Zij zijn van de aarde heer, van vóór het Verhaal, zij komen met óf zonder licht. Zij zijn van de sterren, de bergen, de wind en de regen, van de rijst, van het leven waaruit ook het Verhaal groeide. Maar een man en een vrouw die ervan weten moeten het vervullen in hun eigen licht.’
‘Hoe weet je dit allemaal, Soekina?’
‘Grootmoeder leerde het mijn moeder, die stierf door een slangenbeet. Wat ik nog niet geleerd had leerde moeder mij in dromen. Nachten lang, want het Verhaal neemt geen einde en kent, zoals u weet, veel zijpaden. Je moet die paden goed kennen. Maar het Verhaal zelf kun je alleen van je moeder leren. Zo is het beschikt.’
‘En de dieren en de planten?’
‘Zij zijn het Verhaal zelf, maar zij weten het niet. Kinderen kunnen van hun moeder en soms van hun vader het Verhaal leren herinneren, zodat ze een man en een vrouw in het licht kunnen worden, niet zoals de dieren en het onwetende volk.’ Ze zwijgt even, terwijl er een schaduw over haar gezicht trekt. ‘Niemand kan ons het Verhaal ontnemen, maar toch zult u mij verlaten heer. Tenzij …’ Ze drukt me heftig tegen zich aan en kust mijn ogen. ‘Tenzij het licht om ons heen zo sterk wordt dat uw aardse reis zijn macht over u verliest. Maar ook als u toegeeft aan de macht van uw reis, zal ons licht zijn weg vervolgen, heer.’
Haar stem klinkt nu donker en haar huid is koel. Ik voel nog haar koesterende handen en hoe ze het dunne dekentje over ons heen trekt en me kust. In haar zorgende tederheid slaap ik zachtjes huilend in, beveiligd voor alle tijden en voor het geweld van een wereld die voortgaat te ontstaan en te vergaan, een herhaling die voor de aarde, maar niet voor het licht in de mens is bedoeld.
Ik word wakker uit een droomloze slaap. Het maanvlakje op de vloer geeft aan dat het al voorbij middernacht is. Soekina ligt half naar me toegewend. Eén van haar borsten is dicht bij mijn mond.
Haar gezicht is rustig en stil, maar ook streng. Bij iedere ademhaling veranderen de glanzingen in de stroom zwart haar. Soms trekt ze me, in haar slaap, iets dichter tegen zich aan. Ik verlang niet. Ik ben vrij in de onmetelijke nacht. De grote jager staat kalm en oplettend over me heen gebogen. Iets verder is de gouvernante met haar bemoedigende glimlach. Het wilskrachtige en beheerste gezicht van mijn moeder lijkt op dat van de gouvernante, maar ze mist haar geduldige begrijpen. De grote warme hand van mijn vader zal me altijd vertrouwen geven, als ik het kwijt ben.
Op het moment dat de kille verlatenheid van de kosthuizen in Holland wil binnen komen, laat een lichte beweging van een tepel langs mijn mond me naar Soekina terugkeren.
‘Wanneer u uzelf zoekt, heer, kan een vrouwenborst u helpen.’
Haar borst voelt niet als van een ander, maar als iets van mezelf, dat ik vergeten was. Plotseling trekt er een onrust door me heen. ‘En als hier een kind van komt?’
‘Hiervan komt geen kind, heer. Mijn vriendin Siwangi geeft me kruiden, die maken dat er geen kind kan komen. Vergeet het, heer. Een kind komt pas als het Verhaal het aangeeft en wij het willen. Als wij het willen, en het mag, vraag ik andere kruiden aan Siwangi. Toen Wiranata, die niet van het Verhaal is, en ik het wilden, meer dan vijf  jaar geleden, kwam onze zoon Soedin.’
Ik schrik: ‘Maar hoe kan dat van ons dan?’
‘Wiranata wist toen ik hem trouwde, dat als ik een man van het Verhaal zou ontmoeten die mij wilde, ik bij die man mocht zijn. Grootmoeder heeft hem over u verteld. Ze zegt dat het een grote eer is dat hij met zo’n vrouw is getrouwd.’
Een tijdlang liggen we roerloos. Ik proefde wrangzoete smaak van de tepel nog in mijn mond. Soekina begint me zachtjes te kussen. Het lijkt of alle pijn van vroeger zich terugtrekt en instemt met zoals het nu is.
‘Overdag ben ik bij mijn zoon en mijn man en ‘s middags en ‘s nachts bij u. Op twee nachten per week na. Zo wil grootmoeder het. En wanneer het Verhaal zo sterk in u is geworden dat u mij en uw taak hier op aarde gevonden heeft, mogen we het zelf beslissen.’
Alles wat ze zegt klinkt zo vanzelfsprekend dat ik er graag mee instem. Ze trekt de dunne deken weer strakker om me heen en keert me haar rug toe. De veiligheid van haar lenige, trotse rug en de zachte druk van haar billen wissen alle gedachten uit.

Ik wordt vroeg in de ochtend wakker uit een diepe slaap. Ze ligt nu aan de andere kant, de sarong tot onder haar borsten om zich heen. Haar huid voelt koel en zacht.
‘U moet wakker worden, heer. Het is de ochtend dat u vroeg naar het werk moet. Ik heb al gebaad, voor u staat alles klaar.’
Ik besef nu hoeveel ze al van me weet. Behalve die keer dat ze tegen mij lachte toen ik op weg was naar kantoor, hebben omstanders en ook de monteurs over me verteld. Ze heeft telkens van een afstand, zó dat ik het niet merkte, gekeken of het waar is wat ze vermoedde. Wanneer de grootmoeder haar ten slotte zegt dat ik van het Verhaal ben, heeft ze alleen maar geknikt, alsof ze het allang wist.
Op het kleine tafeltje ligt mijn pyama klaar voor het gaan naar de badkamer. Netjes naast elkaar staan haar slofjes, die ze gisteravond al moet hebben aan gehad. Ik herinner me alleen maar haar sierlijke blote voeten, waar ik zo vaak met vertedering naar gekeken heb.
‘Heb je nu slofjes, Soekina?’
‘Ja, heer, sinds gisteravond, nadat ik m’n voeten gewassen had, om bij u in bed te mogen zijn.’
Ik omhels haar, beschaamd door haar eerbied voor ons samenzijn. Op weg naar de badkamer lijkt het of ik de tuin voor het eerst echt zie. De koelte van de nacht trekt zich langzaam terug uit de vochtige planten. Het water dat ik met de gajong* over me heen plens voelt koud en sterkend en de inheemse zeep, die ze voor me heeft klaargelegd, ruikt licht en opwekkend. Wanneer ik weer op mijn kamer kom, zie ik dat ze het bed al heeft opgemaakt en alles van de nacht opgeruimd.
‘Ik ga nu uw ontbijt halen, heer. Ik ken de warong*, de eigenaar maakt het beste wat er is en voor niet veel meer dan de gewone prijs.’
‘Moet je geen geld hebben? Ik heb ook al zeep van je gehad.’
‘U erkent mij, heer?’
‘Natuurlijk, Soekina, maar ik wil graag dat je iets extra’s hebt. Iets voor je zoon of je man.’
‘Wiranata heeft voor zijn rijstvelden een tweede karbouw nodig. Hij heeft er al een afspraak over.’
Verlegen wendt ze haar blik af. ‘En Soedin wil graag een gekleurd molentje van de kraam van Amat.’
‘En jij zelf’
‘Voor mij is het te kostbaar, heer. Een vrouw uit het Verhaal kan alleen maar gouden sieraden voor haar baadje hebben.’
Ik slik opkomende vertedering weg. ‘Je moet aan Wiranata vragen hoeveel hij voor die karbouw nodig heeft en natuurlijk het molentje voor Soedin en voor jou… ‘
‘De drie gouden krisjes, heer, voor mijn kebaja* op feestdagen. Niet de grote, maar de kleine, die passen bij mijn stand.’
Ik zie opeens hoe trots ze daar staat.
‘We zullen, zodra ik het geld heb, naar de goudsmid gaan en ze samen uitzoeken.’
Ze kijkt me een tijd lang aan. ‘U meent het heer, daarom wil ik het graag van u aannemen. De krisjes die bij mij passen moeten gemaakt worden. Ze zijn ook ingewikkelder en duurder dan die voor het gewone volk.’
Ze kijkt de tuin in. Dan draait ze zich om en loopt van de voorgalerij de lange oprijlaan af. Ik blijf staan en realiseer me dat er in enkele dagen meer is gebeurd dan in alIe jaren daarvoor. Ik kan aan een nieuw leven beginnen met een vrouw die veel beter dan ik weet hoe je moet leven. Het is eigenlijk vanzelf gegaan, bijna buiten mij om. Misschien heeft de wijsheid van Imah, die behalve het zienlijke ook het onzienlijke een plaats gaf, mijn afwachtende houding versterkt. Ik zal directer moeten reageren. Mijn overpeinzingen worden onderbroken door Soekina, die terug is, de pakjes met eten open vouwt en mij het mijne aanbiedt. Ze hurkt tegenover me. Ik realiseer me dat ze dat als kamermeid wel moet doen.
Een beetje verlegen zeg ik: ‘Laten we naar binnen gaan, dan kunnen we beiden aan tafel zitten. Je mag van  mij niet meer voor me hurken.’
‘Schaamt u zich?’
‘Ja, ik was vergeten dat eigenlijk niemand mag weten dat we man en vrouw zijn.’
Ze geeft geen antwoord, staat langzaam op, nadat ze gehurkt de tuin heeft ingekeken, en zegt: ‘U wilt dus echt mijn man zijn, heer?’
‘Ja, Soekina.’
Het is eruit voor ik erover heb gedacht. ‘Ja, dat wil ik, Soekina.’
Eerst kijkt ze verwonderd, maar daarna krijgt ze een kleur van blijdschap. Ze neemt mijn pakje van me over, gaat de slaapkamer in en sluit de jaloeziedeuren. Binnen schuift ze de kleine toilettafel naar het midden van de kamer en legt de pakjes op de borden uit de smalle kast. Daarna gaat ze zwijgend tegenover me zitten.
‘Is het zo goed, Soekina?’
‘Ja heer, bijna niemand weet van het Verhaal en als we samen aan de tafel van de voorgalerij zitten, denken de andere vrouwen dat ik een brutale kamerhoer ben die de adat niet kent. Maar zo is het goed.’
‘En zal ik je loon verhogen, zodat alles gemakkelijker wordt?
‘Graag, heer. Als u na het eten naar kantoor gaat, heer, kunt u alles goed voorbereiden.’
Ze brengt me mijn tropenhelm en loopt met me mee naar de fietsenkamer en gaat dan naar de bijgebouwen. Terwijl ik op de fiets weg rijdt voel ik spijt en opstandigheid. Maar Soekina wil voor onze eigen bestwil dat onze verhouding niet bekend wordt.

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken