Je bent een voorlopige uiting van iets dat je nooit kunt bevatten

<< Terug naar Interviews
Interview met Maarten Houtman
Door: Tom Boves

Maarten Houtman werd in 1918 geboren op een plantage in Indonesië, midden in de overweldigende natuur. Op zijn vijftiende vertrok hij naar Nederland. Met een diploma elektrotechniek en zijn vrouw Nora de Graaf keerde hij naar Indonesië terug. Tijdens de tweede wereldoorlog werd hij met zijn gezin geïnterneerd. Mannen, vrouwen en kinderen kwamen in afzonderlijke kampen terecht. Zijn moeder overleed in een vrouwenkamp, zijn vader kwam het verlies niet meer te boven en stierf enkele jaren later in Nederland.
Graf Dürckheim spoorde hem aan zengroepen te gaan leiden.
Al zo’n veertig jaar heeft Maarten een eigen plaats in de Nederlandse zen.
Hij spreekt rustig, beschaafd en in afgeronde volzinnen. Hij oogt vele jaren jonger dan zijn jaren tellen en vertelt, uiterlijk onbewogen, over de gebeurtenissen die een beslissende rol speelden in zijn leven.

“Ik was verpleger in de dodenbarak. De mensen die daar stierven, waren uitgehongerd. Ze hadden geen doodsstrijd meer en konden bewuster – voor zover hun levenskracht dat nog toeliet – de overgang maken. Zonder uitzondering zeiden ze dat je werd opgenomen in een begrijpend licht, waarin je vrij was om te zien hoe je geleefd had. Het was heel opmerkelijk dat ze zich twee of drie momenten in hun leven herinnerden waarin ze even los waren van zichzelf. Momenten die erop aankwamen.

Al klinkt dat misschien cru, ik voel het eigenlijk als een voorrecht om daar te hebben mogen zijn. Het was een mogelijkheid om op het proces van het sterven in te gaan, die ik nergens anders had kunnen krijgen. Ik wist door mijn opvoeding hoe je met je lichaam moet omgaan, hoe je op een verstandige manier je lichaam de kans moet geven het beetje voedsel zo goed mogelijk te verteren. Dat maakte dat ik echte aandacht voor de stervenden kon hebben. Ik besefte ook dat de dood een onmisbare vriend is in het leven.

In het kamp kwam ik in aanraking met een heilige. De man was 92 jaar en is in het kamp gestorven. Hij kwam uit Wit-Rusland, was uitgeweken na de communistische opstand en was na veel omzwervingen in Indonesië gestrand. Hij had een sukadeplantage. De bevolking vereerde hem als wonderdoener. Mijn ouders waren ooit met mij naar hem toegegaan omdat ze zijn advies wilden. We kwamen in dezelfde barak terecht en hebben ‘s nachts diepgaande gesprekken gevoerd. Mijn werk in de dodenbarak was sterk beïnvloed door het feit dat ik van hem begreep, dat dit een mogelijkheid was om het mysterie van de dood te leren kennen. Die ervaring heeft mij naar binnen toe gedreven. Natuurlijk hebben ook de verhalen uit de Mahabharata hun invloed gehad, net als de boeken van Gurdjev en Ouspenski, en later de twee gesprekken die ik in Holland had met Krishnamurti.”

Uw benadering van zen sluit sterk aan bij die van Krishnamurti. U beiden wijzen het geloof in autoriteiten af en sporen mensen aan zelf op onderzoek uit te gaan. Leven is studie van het bewustzijn. Niet vanaf een bankje, maar midden in het volle leven.

“Als je veel zekerheid plaatst in de meester, ontdek je niet zelf. Dan moet je geloven. In de zen worden allerlei dingen gesteld die ik niet zelf onderzoeken kan, die ik eigenlijk moet geloven. Er is zoveel leerstof in de soetra’s en gezangen! De eigen ervaring komt in het gedrang. Daarom heb ik van begin af aan het gevoel gehad, dat zen voor mij onmogelijk is. Wat ik nu veertig jaar gedaan heb, heeft wel de naam zen, maar heeft met de officiële zen weinig van doen.

In de jaren vijftig had ik Graf Dürckheim uitgenodigd om een serie voordrachten te komen houden – over de dood. Na afloop heeft hij me in een half uurtje tijd geleerd hoe ik moest zitten. Sindsdien ben ik eens per jaar naar Rütte gegaan en hebben we met elkaar gepraat. Dat was mijn opleiding. Hij zei op een bepaald moment tegen me dat ik met groepen moest gaan werken. Ik zei dat ik dat niet kon, dat ik zo vol gebrekkigheden zat. ‘Nou’, zei hij, ‘juist daarom. Dan kun je de moeilijkheden van anderen beter aanvoelen’. Zo is het begonnen.”

In uw ‘Tao-Zen‘ staat de bewuste aandacht voor het ademende lichaam op de eerste plaats. Oefeningen uit de Tai Chi of yoga wijzen de weg: de weg van niet-dwang.

“De kern van zen is dat je uitsluitend afgaat op je eigen ervaring. Maar de praktijk in zen is gewoonlijk anders. Als je je ervaring volgt die afwijkt van wat ze menen dat de weg is, word je teruggeroepen. Dat is niet wat ik voorsta. Ik meen dat je met je leerlingen een dialoog dient aan te gaan. Dat je uitgaat van hun ervaring en probeert duidelijk te maken dat die optie nog onvolledig is. Dat is iets anders dan te zeggen: “Joh, dat deugt niet”. Ik merk nu dat ik hogere eisen stel aan mijn leerlingen dan gebruikelijk is in zen. Ik zeg: onderzoek je eigen geest. Dat is niet eenvoudig.

In hoeverre is het verlangen je eigen geest te ontdekken groot genoeg om door de tijdelijke dingen heen je weg te vervolgen? Hoe kun je in deze maatschappij, onder deze omstandigheden, de weg naar jezelf terugvinden? Dat vereist eerder aandacht voor wat er gebeurt dan discipline, zodat je achter je computer zittende, plotseling ervaart dat je bij een moeilijke passage de spieren van je benen aanspant. Die hebben er niks mee te maken. Je balt jezelf samen, je vernauwt. Het is eigenlijk een voortdurende oefening in loslaten. Ook dat loslaten is een kunst. Als je tegen jezelf zegt dat je moet loslaten, is dat weer een commando.

Hoe verover je de zachtheid om alle spanningen die er in je ontstaan te laten afvloeien? Hoe ontwikkel je die zachtheid die maakt dat je een totaal andere verhouding tot je lichaam krijgt? Door de weg van aandacht. Je gaat merken dat je adem probeert allerlei wilsspanningen te vereffenen. Dat laat je niet toe omdat je helemaal in die spanning zit. Maar als je dat eenmaal in de gaten hebt, wordt je ademhaling weer dieper en zachter, en merk je dat je anders tegen de situatie aankijkt. Door aandacht te geven aan je lichaam, kun je veel over jezelf leren. Ik draai dat zelfs om: je lichaam leert je hoe je geest werkt. Maar dat vraagt een telkens terugkerende aandacht, zonder dat je een oordeel hebt over wat er gebeurt. Dat je mededogen hebt en jezelf aanvaardt. Er zijn in je leven dingen binnengekomen die elke keer weer terugkomen en erom vragen vriendelijk behandeld te worden. Dat is een lange weg! Ik heb dat in mijn boeken proberen over te brengen. Die vind ik nu minder geslaagd, de aanpak is denk ik toch te intellectualistisch, staat de eigen ervaring ook weer in de weg.”

Het verblijf in het kamp, de dood van uw ouders, daarna de ontmoeting met zen: ze hebben uw leven diepgaand beïnvloed. Hoe kijkt u aan tegen de dood?

“Als je je met de dood wilt uiteenzetten, moet je aanvaarden dat je een voorlopige uiting bent van iets dat je nooit zult kunnen bevatten. Zoals ik het op dit ogenblik voel, is de dood een voorwaarde om opnieuw te kunnen beginnen als je weer op aarde komt. Mijn leerlingen vragen mij dan natuurlijk heel vaak wat er dan dóórgaat na dit leven. Het klinkt abstract, maar ik kan het niet beter uitdrukken: de kwaliteit en de richting van je belangstelling. Dan zul je in een volgend leven, vanzelf, van binnenuit, in de omstandigheden die er dan zijn, zoeken hoe je dat kunt vervolgen. Maar alles wat je beleefd hebt, alle ervaringen, die hele santenkraam verdwijnt – zeg ik dan nu – gelukkig.

Je belangstelling verandert in de loop van je leven en alles in je leven kan daarop inspelen. Je moet open zijn om de Grote Werkelijkheid tot je te laten doordringen zodat je beseft: ik ben weer te partieel bezig. Je moet het laten gebeuren. Voor iedereen is dat de grote moeilijkheid om te zeggen en dan gebruik ik een christelijke term: Uw wil geschiede. Niet mijn wil maar Uw wil geschiede.

Dit inzicht maakt dat je een totaal andere verhouding tot de dood krijgt. Als je voelt dat je een voorlopige uiting bent, verandert je leven fundamenteel. Je probeert je in te leven in wat er om je heen gebeurt, zowel in een ander als in de dingen om je heen. Dan merk je ook van jezelf hoe je ongewild ingrijpt, al is het maar door je stem te verheffen. Ik schrijf nu een boek over mijn leven, in romanvorm, over iemand die een bepaald moment is gaan beseffen hoeveel ongelukken hij veroorzaakt en steeds weer afgeleid wordt.”

De kwaliteit en de richting van een belangstelling… voor mij is dit iets dat ik moet aannemen, dat ik niet zelf kan ervaren. Kunt u dat wel?

“Toen ik een jaar of negen was, was ik helderziend. Ik kon zien wat er vanaf de conceptie in de buik van de moeder gebeurde. Eerst die verschillende lichamen, het gevoelslichaam, het denklichaam, maar ook de verschillende matrices voor de organen, hoe de foetus ontstond. En hoe dan de moeder daarin, zonder dat te willen, ingreep. We leven eigenlijk in zo’n complexe wereld! Als je alleen maar zou willen luisteren en willen zien wat er gebeurt, je zou bijna niks anders meer kunnen doen. De lustbeleving bij de conceptie bijvoorbeeld maakt dat je bent afgeleid, niet merkt wat er feitelijk gebeurt.

Die helderziendheid is gelukkig overgegaan. Bij Javaanse mensen was dat overigens heel gewoon, die waren vrijwel allemaal in hun jeugd helderziend. Ze hadden een veel eenvoudiger leven in de natuur. Die natuur was voor mij iets dat zo groot was, dat het niet in me opkwam me daartegen te verzetten. Dat voelde als een werkelijkheid die rustig doorging, wat je ook deed. Een jongetje dat nu opgroeit in de stad, kan dat gevoel niet hebben. Ik zie dat de mensen die nu opgroeien in de stad er een hele job aan hebben om alles wat ze als werkelijk ervaren tussen haakjes te kunnen zetten. Maar ja, dat is de spiegeling in mijn bewustzijn van wat er gebeurt.

Sterven hoort onverbrekelijk bij het leven. Ik kijk er niet naar uit, maar ik ben er ook niet bang voor. Het hoort er gewoon bij. Een mogelijkheid om opnieuw te beginnen, ongehinderd door wat je achter je laat. Wat je op dit ogenblik ziet is dat we bezig zijn de leeftijd te verlengen zonder ons af te vragen wat de kwaliteit is van het leven. Dat zou de ommekeer kunnen zijn, dat we daarop gaan letten. Dan komen er een heleboel andere zaken naar voren. Bijvoorbeeld als je je afvraagt wat ouder worden betekent, een verdieping van je leven of alleen maar afnemen van lichamelijke vermogens. Is het echt nodig dat je minder helder wordt?
Krishnamurti is tot zijn 92ste helder gebleven, tot het laatste moment.

Sterven is nodig. Het is tragisch dat de mensen die daarbij van dienst zouden kunnen zijn, vaak ook weer zo goed weten hoe het moet. Een stervende heeft behoefte aan iemand die meegaat, niets onderwijst, niets van je wil, gewoon met je meegaat. Meer niet.”

Is het vertrouwen dat er iets doorgaat niet alsnog een geloof? In reïncarnatie misschien, zoals dat wordt aanvaard in het boeddhisme of hindoeïsme?

“Nee, veeleer een diepgeworteld gevoel. Ik herinner me hoe het was voor ik in een conceptie hier weer op aarde kwam. Je bent in een toestand waarin je een flauw besef hebt – zeg ik nu – wat dat totaal is, wat dat bedoelt, en dat je tegelijkertijd ziet wat er hier op aarde van terechtkomt. Ik voelde – hoe je dat dan ook voelen kan – een behoefte om het leed te verzachten. Bij de conceptie ontstaat een soort lichtschijnsel in de donkerte van het nog komende. Als dat schijnsel je aantrekt, ga je er binnen. Op dat moment begint dan de groei van de foetus. Dat komt overeen met de boeddhistische idee dat je uit eigen wil op aarde komt.

Wat ik heel goed besef, geleidelijk aan – ik ben nu bijna 82 -, is dat ik dat het grootste gedeelte van mijn leven gewoon vergeten ben. Heel verdrietig, maar als geconditioneerde mens in de samenleving ben je de meeste tijd bezig met de alledaagse zaken. Mijn werk als ontwerper in de grafische industrie heb ik altijd met plezier gedaan. Dat andere komt maar sporadisch naar voren, al is dat telkens weer opnieuw. Op den duur wordt het heel duidelijk dat je daarmee bezig bent. Maar dan zijn je omstandigheden ook weer anders geworden.”

U bent sterk beïnvloed door het leven in Indonesië, de natuur, de verhalen die u daar hoorde. Is het mogelijk om dat inzicht te krijgen als je opgroeit in de grote stad, tussen beton, hier in Amsterdam?

“Voor jonge mensen nu is het door hun ervaringen een bijna onmogelijke opgave zich gedeeltelijk los te maken van de aardse motivering: werk, geld, relaties en te beseffen dat dat een onderdeel is van een groter, complexer en diepgaander geheel. Dat we daar een uiting van zijn. Dat is een immense opgave. Op een bepaald moment zullen ze voelen dat er iets anders is, iets dat uitgaat boven de alledaagse dingen. Eerst zul je dat buiten je plaatsen, maar op den duur zul je merken dat het iets in jezelf is. Zolang je uitsluitend de wereld van je geconditioneerde bewustzijn ervaart, heb je alleen een gevoel van onvolledigheid, al weet je niet wat ontbreekt, en dat kan een tijd duren. Maar tenslotte groeit het vermoeden dat je ook nog iets anders bent. Dat laatste overkomt je meestal door een tragisch voorval, een verlies of een crisis of een onverwacht gevoel van loskomen van alles wat je kende, dat helemaal niet dramatisch is maar liefelijk. In zo’n periode is het belangrijk dat er iemand in je omgeving is die hier weet van heeft. Dat hoeft geen officiële leraar of meester te zijn. Mijn ervaring is dat die leraar er dan ook is. Hoe dat komt, blijft onbekend.

Volgend jaar ga ik voor het eerst na 54 jaar naar Indonesië. Ik ben ervan overtuigd dat er veel veranderd is, dat de mensen daar nu anders zijn. Dat ze ook graag een transistor en een brommer willen hebben. Dat is een onrust. Zodra je iets begeert, komt er onrust in je. Je wilt iets hebben dat er nog niet is. Of je wilt anders gaan leven. Alsof je jezelf zou kunnen veranderen! Een illusie die je ooit zult doorzien. Dan gaat er iets fundamenteels en onvoorziens gebeuren. Iets dat je niet kunt bedenken of willen bereiken. Iets vanuit dat geheel andere, dat al zo lang gewacht heeft.

Tijdschrift ZEN Nr. 80, winter 1999/2000, blz. 32-37


naar boven