De muur

Het was bij een eenzame witte muur waar mensen langskwamen, soms om alleen maar te zuchten of te vloeken of te schreeuwen, of soms om alleen maar te rusten, of, zo leek het, alleen maar thuis te komen van een lange tocht door een wereld die hen had uitgespuugd. En soms, dat was niet zo vaak, was er niemand anders dan de muur, die alles bevatte. Als je goed luisterde kon je het horen en werd je je bewust van de oneindige veelheid waarvan je deel was en die werd bijeengehouden door een geheimzinnig iets dat er altijd was en alles mogelijk maakte, zonder erdoor te veranderen. Dat nam je mee als je lichaam verbruikt was en het tijdloze iets je weer opnam in zijn zwijgende barmhartigheid, zodat je eens zou kunnen getuigen van dit niet aflatende wonder, een geborgenheid zonder einde.

‘De Die’, najaar 2007