De ruimte in onszelf

Sterrelaan '96-'97 | 20 APRIL '97

Inleiding [download]

Het wonderlijke is dat wij allemaal in onszelf een ruimte hebben, waarin alles mag. Dat is een heerlijke ruimte. Daar mag je in falen, daar mag je bang in zijn, daar mag je gedachten hebben, daar mag je oordelen hebben. Daar mag je alle dingen die je jezelf ontzegt in het gewone leven.
Als je je afvraagt hoe dat komt, dat die ruimte in jezelf eigenlijk nooit benut wordt, dat je er altijd buiten bent – het is een wereld waar zoveel verboden zijn, dat je vaak dan maar iets gaat doen om het kwijt te zijn.

Die ruimte is eigenlijk de ruimte van de aandacht. Een aandacht die dus niets wat voorvalt afwijst.
Het verraderlijke is dat je niet opmerkt dat je afwijst, dat je niet opmerkt dat je uit bent op bepaalde informatie, op bepaalde gebeurtenissen, op bepaalde emotionele zaken, die je het gevoel geven dat je in beweging bent, dat je leeft. En dat maakt tegelijkertijd dat er een onverschilligheid is voor alles wat niet binnen datgene valt wat je zou willen beleven.
Dat heeft natuurlijk tot gevolg dat je een saaie wereld krijgt. Een saaie wereld die alleen maar even doorbroken wordt doordat er dat gebeurt waar je op uit bent. En dat je daar op uit bent, ook dat is niet heel helder voor je. Dat is voor ons allemaal eigenlijk heel gewoon, die ruimte waarin alles mag en kan is voor ons eigenlijk gesloten.
De hele lange geschiedenis van meditatie is eigenlijk een geschiedenis over het openen van die ruimte, over het binnengaan van die ruimte. We hebben in de loop van vele, vele jaren, duizenden jaren, allerlei manieren ontdekt om dat te doen. En die manieren die werken, ze werken heel goed zelfs. Alleen is het jammere dan dat je afhankelijk wordt van die manieren.
De meest bekende zijn afzondering, en alles wat je bewust kan maken van wat je doet: buigen, lopen, luisteren, een soetra opzeggen, een bepaald beeld voor je nemen. Dat heeft allemaal te maken met éven wegraken van je gewone toestand – werk, de Zendo.

Het is dus op zichzelf heel goed allemaal. Het helpt, het helpt echt. Maar het jammere is, en dat zei ik al, dat het eigenlijk niet dat is wat je dan doet, maar dat het de toestand van je geest is. En de vraag blijft: kan die toestand niet veel eenvoudiger, veel simpeler, ontdekt worden door jezelf. Zodat je niet ergens naar toe hoeft te gaan, zodat je niet een bepaald ritueel moet volgen, zodat je niet iets moet aannemen, iets moet geloven. Kun je niet, zoals je bent, gaan ontdekken hoe je jezelf in toom houdt, hoe je jezelf beperkt, hoe je jezelf kleiner maakt dan je bent.

Dat is een hele vreemde vraag eigenlijk. Want dat betekent dat je je hele leven zoals je dat leeft, moet gaan opmerken. Dat je moet gaan opmerken aan de manier waarop je loopt, beweegt, de dingen gebruikt, met een ander bent, luistert, praat, verontwaardigd bent, liefhebt – hoe dat allemaal nog openingen heeft, nog niet datgene is wat je denkt dat het is, dat het niet datgene is wat je graag wilt, maar dat het iets op zichzelf is, in jou. En kun je dat de tijd laten om zich aan je te openbaren, om zich volledig te tonen. Zodat je er naar kunt kijken en naar kunt luisteren, zonder het tot de orde te roepen. Want ook dat doe je voortdurend, je roept het voortdurend tot de orde, tot de orde die jij vindt dat het hebben moet.
Het is maar zelden datgene wat jij vindt dat het zijn moet, dat het hebben moet. Het is iets op zichzelf. Het is die mens die je eigenlijk bent, die zo gegroeid is als hij gegroeid is, waar niks aan veranderd hoeft te worden, helemaal niks. Die wil alleen gekend worden, volledig gekend worden, in al zijn uithoeken, in al zijn – dat is het eerste wat je zegt – infantiele bewegingen, in alles wat je vindt dat eigenlijk niet mag, wat beter moet, wat betrouwbaarder moet zijn…
Dat is ook een van die dingen om te ontdekken in jezelf, dat je níet betrouwbaar bent. En je daar niet van afwenden met: …ja, dat moet niet zo, nee, het eens helemaal bekijken hoe die onbetrouwbaarheid is. En dan vaak ontdekken dat het helemaal niet onbetrouwbaar is, alleen in jouw oordelen-arsenaal is het onbetrouwbaar, of in het oordelen-arsenaal van de wereld om je heen.

Het enige wat nodig is, is dat je inziet voor jezelf, door te leven, dat je jezelf gevangen houdt. En dat het er eigenlijk om gaat die mens die je bent te bevrijden; gebruik te maken van al die fantastische mogelijkheden die hij heeft. Die niemand op de hele wereld kan beschrijven voor je, wat jij bent jij, je bent niet een ander.
Er zijn natuurlijk een heleboel algemene dingen te ontdekken in jezelf, natuurlijk. Maar als je het toelaat, is het algemene eigenlijk maar heel klein in verhouding tot het niet algemene, datgene wat jij bent.
[gelach om iets wat gebeurt]

Wat nodig is voor dat onderzoek – dat is het nauwelijks, het is een laten komen – het enige wat daarvoor nodig is, is dat je daarvoor de tijd neemt. Dat is het enige. En zoals ik het nu merk in de loop van de jaren, blijkt dat het moeilijkste te zijn. Dat hangt natuurlijk samen met de idee die we allemaal hebben, dat we onszelf wel kennen, dat we weten wie we zijn. En als je dat denkt, ja, dan is tijd voor zoiets vrij maken natuurlijk een beetje dwaas. Maar als je er bij stilstaat – daar begint het al mee: erbij stilstaan – dan zie je dat het heel erg nodig is om jezelf te leren kennen. Want die zogenaamd aangepaste mens is een tijdbom. En die explodeert, bij sommigen heel zachtjes aan, constant, bij anderen inderdaad in een uitbarsting.

Dat betekent dus eigenlijk dat je voor de tweede keer geboren wordt, en nu echt, zonder beperkingen van buiten. Geboren worden in de beperkingen die je jezelf hebt opgelegd, zonder dat je dat gemerkt hebt.
Als je dat probeert, gaat er heel veel gebeuren. Dan ga je merken dat al de dingen die als moeilijk beschreven zijn, vaak niet moeilijk zijn. En dingen waarvan gezegd is: dat doe je even, blijken heel veel tijd in beslag te nemen, heel veel aandacht, heel veel liefde.

Bij die ontdekkingstocht in jezelf, het gaan in de ruimte, het openen  van de ruimte, heb je een heel betrouwbare metgezel: dat is je lichaam. Die kan je ongelooflijk helpen, doordat je gaat merken wat dat lichaam eigenlijk is. Dat is niet alleen de drager van je bewustzijn en degene die je in staat stelt te doen wat je doen wilt, het is iets op zichzelf.
Het is nodig dat je die metgezel leert kennen en dat je er ook van leert houden. Dat betekent, net als met al die andere dingen, dat je er rustig de tijd voor neemt om in te gaan op de verrichtingen van dat lichaam: het ademen, het gespannen en ontspannen zijn, het willen rusten, het willen bewegen, het naar buiten willen gaan, het thuis willen blijven. En dat echt voor jezelf te onderzoeken. Zodat het lichaam ook zichzelf terug kan vinden, niet uitsluitend de dienstbode is die alles doen moet, maar dat het iets op zichzelf is.

Dan ga je ook ontdekken hoe wonderbaarlijk mooi en complex dat lichaam is, als je niet meer vindt dat het zus of zo moet zijn, of dit of dat moet kunnen. Maar dat je echt in gesprek komt met je lichaam. Dat je de adem gaat opmerken en wat die adem doet aan jou. Dat je de energie gaat opmerken en wat die energie doet, in jou, aan jou. En hoe je daar structuren in kunt ontdekken, in die adem, in die energie. En hoe daardoor, omdat je lichaam [ … ] wordt en je zintuigen scherper, je de wereld om je heen gaat ontdekken, waar je niet meer onverschillig tegenover kunt staan. Onverschilligheid is een van de meest tragische dingen die wij in deze wereld kunnen opmerken, de agressie, de woede, de moordpartijen, oorlog, geweld – het kan er alleen maar zijn doordat we eigenlijk niet opmerken wat er gebeurt, hoe het in zijn werk gaat.

Dat is dus eigenlijk waar het om gaat, dat we onszelf als geheel, lichaam en geest, leren opmerken. En dat we het echt willen leren kennen – dat kan natuurlijk niet als we overal uitroeptekens, vraagtekens en verbodsbepalingen bij plaatsen. Als we inderdaad dat totaal wat we zijn in ogenschouw willen nemen. Dan kunnen we ook niet meer een gewoonte hebben. Gewoontes bestaan in de wereld van het vooraf bedachte, van het gewilde, van het bepaalde.

Dan merken we natuurlijk dat de wereld waar we in leven, niet zo best is om dit te ondernemen. Maar we kunnen vast wel een gaatje vinden, een opening, in het verplichte leven, waarin het niet verplichte een kans krijgt.
Ik denk dat dat het belangrijkste is. Ik denk ook dat het voor ieder van ons geldt, als we in die ruimte komen waar alles mag en alles kan, dat we iets zullen ontdekken wat voor alle mensen geldt, aan de ene kant, maar in het bijzonder voor onszelf. En dat we ook niet meer de neiging hebben om te zeggen: kijk, dat ziet er voor ons zó uit, dus dat moet er voor jou ook zo uitzien. Dat is ook alweer een moeilijkheid, dat is ook weer een gewoonte, om de ander zijn ruimte niet te laten, terwijl je toch met elkaar een gesprek moet hebben. Het is niet zo dat je dan helemaal niet meer met elkaar zou kunnen communiceren, ik denk zelfs beter. Maar je bent voorzichtig, je laat het komen. Zoals je het met die ruimte gedaan hebt, doe je het met een ander.
Ik denk dat dat de enige mogelijkheid is, dat we in deze wereld een beetje vrede krijgen. Echte vrede, die niet afgedwongen is of voor een poosje, zoals nu eigenlijk altijd geweest is – je hebt oorlog, je hebt een poos een pauze in die uiterlijke oorlog, en dan heb je weer een oorlog.
Ik denk dat dat beëindigd kan worden. En dat betekent dus eigenlijk dat we onze eigen oorlog beëindigen, dat we onze eigen conflicten, onze eigen tegenspraak, beëindigen, omdat we aandachtig al datgene wat er in ons leeft een kans geven.


naar boven

<< Terug | Einde