Rusten in het moment

Sterrelaan '88-'89 | 27 MEI '89

Inleiding [download]

Vanochtend had ik geen passagiers aan boord en dat maakte me duidelijk in welk een gewoontemechanisme ik gevangen ben – en ik denk dat ik niet de enige ben, dat het algemeen menselijk is – het mechanisme van altijd naar buiten toe gecentreerd zijn.

Ik herinner me, ongeveer een kleine twee jaar geleden, op weg naar Eefde, dat ik ook een passagier had en dat ik gevraagd had om niet te praten. Nadat we tien minuten in de auto gezeten hadden, was die auto echt te klein.
Dat is hetzelfde. Wij zijn niet in staat om op onszelf te zijn. We zijn inderdaad kuddebeestjes, die alleen maar het gevoel hebben dat het goed is als ze zich ergens tussen bevinden. Dat is natuurlijk een heel diep ingeworteld gegeven, het is van de evolutie, en daar zijn we een product van. Maar ik denk dat, als we de evolutie willen voortzetten, we de volgende stap moeten nemen en ons bewust worden dat we de totaliteit zijn. En dat we daarvoor niet naar buiten hoeven te kijken en geen reizen hoeven te ondernemen, maar ons bewust worden dat we de totaliteit zijn, en dat uitwisseling zinvol is als het dat dient.

Je kunt je afvragen: wat is dan de menselijke relatie, als die dus z’n zuivere fysieke relatie niet meer als enige uitgangspunt heeft. Dan is dat dat waarschijnlijk ieder van ons zijn bijdrage heeft aan die innerlijke ontwikkeling en dat we als zodanig bij elkaar maar niet zien dat we toevallig daar en daar geboren zijn en er zus en zo uitzien.
Dat is dus een totaal andere ingang. En de ingang tot de ander die kom je pas te weten als je in staat bent om alleen te zijn, als dat geen dwangmaatregel is – en dat is het meestal, het voorbeeld van die te kleine auto is maar een van de vele. We zijn het zo gewoon om zelfs onze meest innerlijke gedachte al naar buiten te brengen voordat ze totaal geboren is, dat we niet beseffen hoe ongelofelijk afhankelijk we zijn van dat mechaniek.
Als je jezelf hoort praten, kun je merken dat je met een tiende evenveel zou kunnen zeggen, dat je ook daarin ongelofelijke verspilling pleegt. En dat geldt niet alleen jou, maar dat geldt in bijzonder de ander die je opzadelt met negen keer teveel – dat noemen wij ‘gezellig’…

Dit alles bij elkaar betekent dus dat wij, zoals we leven, veel te veel nemen in verhouding tot wat we nodig hebben. De Nederlander gebruikt 60 maal zoveel energie als iemand uit de derde wereld. Als je daar de correctie op toepast dat we hier in een meer noordelijk gedeelte zitten – de meeste derde wereld landen zijn toch dichter bij de evenaar – dan is waarschijnlijk een cijfer van 40 dicht bij de waarheid.
Dat lijkt een uiterlijk gegeven, maar het is een voortzetting van wat we gewoon doen: we doen het geestelijk ook. En de afvalberg is niet alleen datgene wat in de Rijnmond niet verbrand kan worden, maar ook wat we aan geestelijke afvalbergen veroorzaken. De vraag is werkelijk: zouden we dat kunnen veranderen?

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Toen je het net had over wat we dan ‘gezelligheid’ noemen, moest ik ineens denken aan een lange periode in mijn leven dat ik me erg afzijdig hield. Toen heb ik gevoeld: dit is inderdaad ‘afval’, hier gaat het niet om. Maar als je je daarvan afzijdig houdt, gebeurt er ook niks.

– Maarten: Hoe heb je dat geconstateerd, dat er niks gebeurde?

– A.: Ik merkte dat ik vast zat. En dat er pas weer wat begon te stromen op het moment dat ik meer naar buiten trad en wel weer contacten had.

B.: Ik denk dat het ook geen besluit is dat je kunt nemen, van: nu ga ik niet meer met anderen om. Ik heb perioden dat ik me heel erg terugtrek en absoluut geen behoefte heb aan mensen. En er zijn momenten dat ik daar wel behoefte aan heb. Maar je kunt niet besluiten het een of het ander te doen.

– Maarten: Ik denk dat het punt waar het om draait de wijze van registratie is, wat je registreert is dat het gewoontemechanisme geblokkeerd is. En als het niet wilsmatig gebeurt, dan kan er iets op gang komen. Dat is wat B. bedoelt, als je het blokkeert met een of andere bedoeling, dan gaat het niet op. Als het vanzelf gebeurt, gaat het wel op.
Maar dan blijft de vraag waarom je niet altijd stil kunt zijn terwijl je met mensen bent. Dat is een vraag die daarachter ligt. En dat is eigenlijk de vraag: kun je stil met jezelf zijn? Of heb je toch beslist iemand nodig – je mag voortdurend ruzie met hem hebben, dat doet er niet toe, de wijze van contact maakt niet uit. Nu komt het natuurlijke bestel tevoorschijn: ouders-kinderen, man-vouw, man-man, vrouw-vrouw. En is dat ons bestel, dat wil zeggen: is dat het bestel van de mens, van de werkelijke mens?

B.: Ik denk dat je dat terug moet vinden omdat het je nooit aangeboden is. Je bent geprogrammeerd als: je hebt anderen nodig, gezelligheid. Ik denk dat je het langzaam terug kunt vinden, dat het een proces is.

– Maarten: Ja, ik denk dat dat inderdaad zo is.

B.: Dus het is wat je zegt: het begint bij jezelf, bij …

– Maarten: het terugvinden van de stilte in jezelf waarin dus niets meer hoeft. En dan doet zich natuurlijk de vraag voor: in hoeverre schaadt je daar de omgeving mee, althans, in hoeverre wordt het door de omgeving gevoeld als een aantasting. Maar misschien moet ik die vraag niet stellen.

B.: Nee, want als jij van die stilte uitgaat, dan zal die reactie van de omgeving je niet moeten storen.

– Maarten: Nee, maar dat niet alleen, maar ze zou de omgeving waarschijnlijk niet storen. En dat is de vraag eigenlijk die ik stelde.

B.: Nee, want in jouw stilte hoort die ander zich.

– Maarten: Is die ander aanwezig, ja. Los van de vraag of hij of zij het begrijpt.
Maar waar wij natuurlijk allemaal tegenaan lopen is dat, zodra je uit het gewoontemechaniek stapt door een of andere oorzaak – dat hoeft niet te zijn dat je je dat voorgenomen hebt – je  inderdaad onmiddellijk merkt dat er een sluisdeur dichtgaat. Dat werd door A. heel goed aangegeven.

– A.: Het hoeft niet. Bij mij is er toen iets anders voor in de plaats gekomen, waar wel ruimte was voor contact waarin ook de stilte aanwezig kon zijn. Maar dan op een natuurlijke manier, waar de ander ook aanwezig is en ook de stilte kan vinden.

– Maarten: En heb je een verandering gemerkt in je motorische gedrag?

– A.: Op die momenten wel. Dan was ik ook in m’n basis.

– Maarten: En ook in je oplettendheid?

– A.: Het was alsof de intuïtie het overnam van het denken.

– Maarten: Het kan dus blijkbaar. En wanneer verlies je het?

– A.: Als je iets wilt, dan ga je weer denken.

– Maarten: Alleen dan? Ja, ik praat nou met A., maar ik praat met jullie allemaal.

C.: Je kunt soms ook in een gezelligheidsgesprek, waar je dan zelf niet helemaal aan mee doet, toch wel bij je zelf zijn. Het kan wel samen gaan.

– Maarten: En merk je dan wel op wat er eigenlijk gebeurt?

C.: Dat het me vaak niet zoveel uitmaakt of je wel of niet in dat gesprek betrokken bent, ik kan dan toch heel goed bij mezelf zijn. Maar het gaat niet altijd op, want soms heb je ook dat je denkt: dat vind ik niet zo leuk… Dan gaat het er toch eigenlijk om dat je bij je zelf kan zijn, dan maakt het vaak niet uit wat de omgeving aan zo’n gesprek doet.

– Maarten: Ja, mag ik zeggen dat de omgeving eigenlijk niet zo belangrijk is?

C.: Nee, dat vind ik dan niet zo belangrijk.

D.: Voor mij ligt de moeilijkheid dat ik best wel voel dat ik soms heel stil kan zijn, en toch me echt volledig verbonden voel met alle mensen die er zijn en alles wat er gebeurt. Maar op het moment dat dat ophoudt, voel je echt heel erg die afgescheidenheid. En dan krijg je ook commentaar van je omgeving, van: hé, doe eens mee… Dan geef je blijkbaar het gevoel dat je jezelf terugtrekt. En dan kun je ook wel stil zijn, maar dan is het een heel ander soort stilte.

– Maarten: Dat is een afgesloten stilte. Dat was nu juist waar ik eigenlijk bij C. ben geëindigd, dat er twee soorten van stiltes zijn: stiltes in volledig contact en stiltes van afgeslotenheid.
En nou is het heel interessant om bij jezelf na te gaan wanneer de stilte in verbinding overgaat naar stilte in afgeslotenheid. Om dus eens na te gaan of die omslag dan van buiten of van binnen komt. Want je hebt het heel mooi vertelt. Maar daar kun je nu op het ogenblik misschien geen antwoord op geven …

D.: Nee. Maar ik weet wel dat je op een gegeven moment opeens dat gevoel krijgt van: kan het nog wel… Dus dat schiet er dan even in.

– Maarten: Een soort toestand van zelfbewustzijn, wat de situatie die er is eigenlijk niet meer accepteert.

D.: Precies, die acceptatie, dat is voor mij eigenlijk de kern. Je staat het jezelf niet meer toe. Of ik durf het zelf niet meer aan toch die uitzondering zijn – terwijl dat in feite niet zo is – maar wilt toch mensen kenbaar maken dat je wel betrokken bent …

– Maarten: Ja, wat jij nu eigenlijk allemaal zegt is dat er een moment optreedt dat jij iets gaat doen.

D.: Ja.

B.: Je gaat een oordeel over hebben.

– Maarten: Ja, je denkt een conclusie te hebben, je houdt op met in de stroom mee zijn. Want er verandert natuurlijk voortdurend wat. Maar dat is, zoals zij het vertelt, een tijdlang prachtig gegaan. Je merkt het wel op, maar het werd niet tot een plaatje.
Nou, dan zijn we heel dicht bij de oefening. Zullen we dan nu ophouden. Dan kunnen we strakjes verder gaan.

pauze
Inleiding na de pauze
11'54"  [download]

We zijn daarnet eigenlijk gestopt bij dat punt van de registratie, hoe registreren we of er een evenwicht is tussen buiten en binnen?
Want dat is eigenlijk toch de achterliggende constellatie: is er een evenwicht tussen buiten en binnen? Registreer je even intens wat binnen gebeurt als wat buiten gebeurt. Als je het op een andere manier wilt zeggen: is het tijdloze en het vergankelijke in evenwicht in jou?

We hebben daarnet gezegd: voel je de stilte terwijl je in beweging bent op een of andere manier. Het kan zijn dat je loopt, maar al bewegen je gedachten maar.
Als je die vraag zo stelt, ‘is dat evenwicht aanwezig’, dan worden alle systemen die tot nu toe in de wereld aanwezig zijn ook glashelder. Want ieder heeft op zijn manier geprobeerd om de omstandigheden zo te schikken dat je in evenwicht kan komen.

Dan doet zich tegelijk dat merkwaardige voor dat wij ons op den duur meer gaan bezighouden met het systeem, dan met wat het systeem beoogt. Dat is heel interessant. We kennen monastieke systemen, ook in Zen, Zen is eigenlijk een monastiek systeem. En in de loop van de tijd … denk maar aan Dogen die, zelfs voor het je wassen ‘s ochtends hele strikte regels heeft gegeven: eerst de linker kant van de borst, dan de rechter kant van de borst, dan het hoofd, dan pas de hals. Het is heel strikt. En waar dat toe leidt…
Dat is nou een extreem voorbeeld, maar je kunt dat natuurlijk overal in ontdekken. Het het is natuurlijk gemakkelijk om te zeggen: nou, dit is onzin, dat leg ik naast me neer. Dan merk je dat dat ook niet gaat. Je zult dus bepaalde weerstanden, als het leven je die niet aanreikt, voor jezelf in moeten bouwen. Want een weerstand geeft je de gelegenheid om iets te registreren in jezelf.
Als je je ergens van onthoudt, is dat onthóuden op zichzelf niet zo belangrijk, maar wel dat je, door het je te onthouden, merkt dat er een mechaniek in je werkt dat zich verzet tegen die onthouding. Het eerste wat je doet – zo zijn we nu eenmaal gebouwd – is dat je die weerstand wegdoet, van: kom, dat is lastig…
Dan is er dus niks gebeurd. Dus hoe ga je met je weerstand om, vooral die weerstanden die je zelf inbouwt. Blijft dat een soort van registratiemogelijkheid, of wordt het écht een weerstand voor je?

De heilige van de rooms-katholieke kerk die zijn er een sprekend voorbeeld van. Theresia van Ávila, die ‘Innerlijke Burcht’ geschreven heeft, zegt aan het eind van haar leven: ja kijk, zolang er nog een beeld is, zolang het niet de grote aanwezigheid is, die beeldloos is…
Dat is iets wat op het scherp van de snede ligt, je komt altijd weer terug op dat ene basisgegeven: kun je in beweging blijven, kun je in de stroom zijn – en tegelijkertijd buiten de stroom zijn. Kun je in de wereld zijn – en tegelijkertijd niet ván de wereld zijn. En leer je daarin de voortdurende uitdaging, leer je jezelf daarin kennen, leer je je grenzen kennen, de grenzen van je vermogen om mee te gaan. Die grenzen. Want in het meegaan zit een geweldige fascinatie, op welke manier ook, of het de fascinatie is om in de goot te liggen of de fascinatie om een heilige te zijn, dat is hetzelfde.

Maar hoe behoud je dat contact naar allebei de kanten: in het leven zijn – en niet van het leven zijn. Aldoor! Dus niet alleen op piekmomenten, maar aldoor. En wat kom je dan tegen… Kun je dat zich laten oplossen doordat je er niets aan doet, echt niets aan doet, het alleen maar in je bewustzijn houdt? Zoals het misschien in tai chi is – ik weet het niet, want ik beheers dat niet – dat wat er bij de ander gebeurt voor jou de hoofdzaak is, niet of je verliezen zult of winnen. Maar dat je in de beweging blijft – verliezen of winnen is van de zelfhandhaving – dat je dat voortdurend kunt volhouden.
Dat kun je alleen maar volhouden, denk ik, als je uitrust, als je voortdurend uitrust. Als je erop vertrouwt dat de beweging vanzelf komt, dat wil zeggen, de beweging van jou uit, jouw antwoord. Als je daarop vertrouwt.
Daarmee geef je eigenlijk de hele evolutie tot op dat moment prijs. De evolutie die geleidt heeft tot het ‘ik’ en de verdere evolutie van het ‘ik’ – dat is natuurlijk ook een evolutie –, hoe je die prijsgeeft doordat je het contact met binnen en buiten, tijdloos en tijdgebonden, in stand houdt.

En dan kom je natuurlijk op dat praktische – want natuurlijk is het praktisch – terecht, op een leefwijze. Kun je een leefwijze vinden voor jezelf waarin je geen moment dwingt. Of als je dwingt, dat weer opmerken. Dus het leven inderdaad ziet – echt werkelijk ziet – als een voortdurend sterven én geboren worden.

naar boven

Gesprek na de pauze (fragment)

E.: Met ‘uitrusten’ bedoel je op het moment van actie uitrusten?

– Maarten: Ja.

E.: Ik herken dat heel goed… Afgelopen zaterdag is er onder mijn bezielende leiding een bestuur opgeblazen, waar we al twee jaar mee bezig waren…

– Maarten: Met dat opblazen?

E.: Ja. Dat was de beroepsvereniging aan m’n school. Dan heb je heel veel emotie, en dat is toen zodanig gegaan dat de school gered is. Toen is die beroepsvereniging nog sterker geworden door die verontwaardiging, doordat je strijd levert. Het was heel mooi om te zien, dat je door je verontwaardiging fouten maakt. Die mensen verenigen zich opeens en kregen nieuwe mensen binnen hun bestuur.
En, nou, dat hebben we met rust gelaten. Die mensen hebben onderling in die twee jaar tijd ruzie gekregen. Toen heb ik mijn kans schoon gezien en ik heb gewoon het plan wat er twee jaar geleden al lag door kunnen voeren. Maar bij mij was er niets van verontwaardiging of kwaadheid, alleen maar heel helder denken en afwachten, dat was heel leuk om te merken. En die anderen zijn dan allemaal heel erg boos.
Op de vergadering zelf, na de motie van wantrouwen, kwamen mensen naar me toe die me feliciteerden. En ik had echt zoiets van: waar hebben die het over, wat valt er te feliciteren… Er zat geen emotie meer bij, dus ook niet als de andere kant gewonnen zou hebben. Terwijl dat twee jaar geleden wel het geval was, toen was ik erg boos.
En dan is het opvallende dat je opeens merkt dat je tijdens zo’n vergadering dan toch weer een aantal fouten maakt, omdat je niet goed, wat jij noemt: uitrust op dat moment. Je wordt meegenomen in plaats van dat je rustig blijft en ziet wat er gebeurt.

– Maarten: Ja.

E.: Want die motie van wantrouwen is dan tegen één helft van het bestuur gericht, dat is de ergste kant, maar die andere kant is ook erg. Maar als je je daarmee gaat verbinden dan gaat het fout. En opeens zie je dat die kant dan de macht grijpt, en dat je als observant een hele duidelijke afstand moet nemen, maar toch verbonden moet blijven – waar we het hiervóór over hadden – om het proces goed in de gaten te kunnen blijven houden.

– Maarten: Om méé te zijn in het proces.

E.: Ja, ja maar ook om niet meegenomen te worden.

– Maarten: Ja precies.

E.: Dus je moet erin zitten, maar je moet er ook uit zijn, wat ik ook in m’n eigen praktijk merk. Je moet met je patiënten meevoelen, maar aan de andere kant moet je helemaal d’r uit gaan, want anders kom je in dezelfde druk terecht als waar die mensen ziek van zijn geworden.

– Maarten: Ja.

E.: Twee jaar geleden kwam ik er op een gegeven moment achter dat ik niet zozeer kwaad ben op die mensen, maar op het feit dat je dan toch weer ben meegenomen.

– Maarten: Ja, jij loopt aan tegen een eeuwenoud mechanisme, dat is niet van jouw leven, dat mechanisme is vreselijk oud.

E.: Ja – maar ik ben daar onderdeel van.

– Maarten: Ja.

E.: Dus dat uitrusten op het moment…

– Maarten: Dat is een ontspannen zijn, dus niet een kant kiezen, maar allebei blijven zien.
Je zei op een bepaald moment iets heel … raars, je zei namelijk: je kunt wel degelijk zien of iets goed of fout is. Maar dat betekent niet dat jij je verenigt voelt met het goede of met het foute, maar dat je het wél ziet. Want natuurlijk, er kunnen dingen fout gaan en er kunnen dingen goed gaan, dat is een duidelijke zaak. En dat bedoelde jij eigenlijk hè, dat je op een bepaald moment het gevoel kunt hebben van: okay, laat maar gebeuren. Wat we dan meestal vergeten, is dat als je er zo tegenover staat, je wel degelijk een fáctor bent. Wij denken dat we alleen maar een factor zijn als we kiezen.

E.: Nee precies.

– Maarten: Maar je bent ook een factor als je alléén maar – en dat woord ‘alleen maar’ geeft al aan hoe ik in het oude zit – betrokken bent, totaal betrokken. Dan ben je de machtigste factor eigenlijk, want dan kies je voor datgene wat nooit ophoudt te zijn. Maar je kiest niet eens, je bent daar daarvan.
Dat is een ongelofelijke salto mortale die we moeten maken. Want we zijn, ik zou haast zeggen: van meet af aan, helemaal geïndoctrineerd door het kiezen: je moet ergens voor zijn of tegen zijn, je moet een standpunt hebben, een mening hebben, je moet ergens bij horen, ook geestelijk.

E.: Ik denk dat dat het essentiële verschil is. Je kúnt een standpunt hebben, je kúnt een mening hebben, maar je hoeft in feite nergens bij te horen – om die factor te zijn bedoel ik dan.

– Maarten: Nee. Ja, en dan nog dat je – en ik denk dat dat voor ons ongelofelijk moeilijk is – van seconde van seconde bereid bent om te wisselen.

[gelach]

D.: Dat is natuurlijk erg inconsequent, hè…

– Maarten: Ja, ja.

– A.: Lekker hè. Heerlijk dat dat nou eens mág …

E.: Ja, maar dat moeilijke met dat ‘inconsequente’ is dat je daar waanzinnig consequent voor moet zijn.

D.: En dat je er natuurlijk op aangevallen wordt, dat mensen zeggen van, hé…,  hoe zit het nou met jou, waar ben je nou voor en waar ben je tegen?
Want ze proberen jou te dwingen om dat …

– Maarten: Ja.

D.: Dat is nou best heel erg moeilijk erin… Want dan heeft het niet zoveel zin om uit te gaan leggen hoe je er toch helemaal instaat.

– Maarten: Nee, dat kún je ook niet. Dat moet je gewoon nalaten, dat gaat niet.


naar boven