Wie zijn wij?

Mennorode augustus 2006 | Zaterdagmorgen
Inleiding [download]

We hebben dit keer een andere dagindeling, meer gecomprimeerd en meer tijden dat er niets van ons verwacht wordt. Waarom is dat?

Ik schreef destijds een boek dat Tao-zen, de weg van niet-dwang heette.[1] En eigenlijk keer ik hiermee terug naar toen. Ik had toen al het vermoeden dat het taoïsme in de grond van de zaak een veel groter beroep deed op je intelligentie enerzijds, en je anderzijds meer vrijliet. Terwijl zen, zoals het uit Japan gekomen is – wat niet het ch’an is wat in China ontstond, en wat er blijkbaar nog is – teveel opzettelijkheid bevat. Het Japanse zen bevat de notie dat je iets kunt afdwingen, dat als je gaat zitten je iets bereiken kunt. In feite hoef je maar één keer een commando aan jezelf te geven dat je gaat zitten, je hoeft dat niet steeds te herhalen. Maar dat is wat we normaal doen, we gaan zitten en blijven dat commando herhalen. En zodoende zijn we niet open voor wat er is, voor wat er gebeurt, wat een ander zegt, hoe een ander is, hoe de wereld is.

Dit is een probleem – als je het zo noemen wilt – wat levensgroot is. Met al de gruwelijkheden die ons via de beeldbuis en via internet bereiken, wordt het steeds noodzakelijker dat we ons afvragen wie we zijn. En of datgene wat we in de wereld – terecht – veroordelen, niet ook in ons zelf is. Want tenslotte is die mensenwereld door de mensen gemaakt. En wij zijn een mens, wij behoren daar toe, of we willen of niet. We kunnen niet denken dat we een ander soort zijn dan alle mensen om ons heen – stratenmaker of hooggeleerde wetenschapper, iedereen, zonder uitzondering is een mens.

Als we ons afvragen of daar iets in veranderen kan, dan zijn we, zoals we hier zitten, waarschijnlijk wel zo wijs om niet te zeggen: als die of die, of de regering, nu eens iets anders deed…
De regering dóet niets anders. We zullen onszelf eerder de vraag stellen: kunnen wij iets anders doen, kunnen wij een ander antwoord geven op wat ons overkomt, kunnen wij een ander antwoord vinden als we iemand ontmoeten?

Die vraag komt veel dichterbij dan alles wat we in de kranten en op de beeldbuis tegenkomen. Daar wordt de verantwoordelijkheid steeds gelegd bij een instantie. Maar een instantie heeft eigenlijk geen gezicht. We komen steeds meer in een gezichtsloze maatschappij.
Hebben wij ook geen gezicht? Deinen we mee op die geweldige stroom die om ons heen is? En als we menen dat dat niet zo is, dat we een eigen weg gaan – is dat zo, gaan we een eigen weg? Kunnen we alles wat gebeurt tot ons door laten dringen zonder het gevoel van: dat moet anders! Maar, zoals het eigenlijk is: kan ík anders?
Want als je er lang genoeg mee bezig bent, dan weet je diep van binnen dat alleen jijzelf kan veranderen – misschien! Ik zeg er uitdrukkelijk bij: misschien. Want dat blijkt ongelofelijk moeilijk.

We zitten zonder dat we het willen, zonder dat we er iets aan gedaan hebben, vol met meningen, overtuigingen, oordelen. Die zijn er gewoon. En wat dat betreft zijn we wel uniek, bij de een ziet het er zus uit, bij de ander zo … Maar het is tot ons gekomen zonder dat we het wisten – het klinkt een beetje gek, maar zo is het toch: het is tot ons gekomen zonder dat we het wisten, we hebben gehandeld vanuit die instincten die we allemaal hebben. En bij de een heeft het zus uitgepakt, en bij de ander zo. Daar kunnen we enorme verhalen over houden, psychologische verhalen, therapeutische verhalen, en weet ik wat. Maar het zijn allemaal verhalen, het is geen waarneming, het is geen ervaring van jóu …

Hoe kun je bij jezelf komen, bij die samenvoeging van allerlei zaken die we langzamerhand tot ons genomen hebben. Zoals ik zo vaak hoor: ja, maar het staat in de computer! Vergeten ze erbij te zeggen dat het er ingetikt is! Zo doen wij eigenlijk ook met onszelf, we zeggen: “Ja, maar dat is toch zo …” We vergeten dat we het een keer tot ons genomen hebben en blijkbaar niet opgemerkt hebben dat het ‘ingetikt’ is, dat we het opgenomen hebben.

Waar wij vanavond voor staan is een ongelofelijk groot probleem. Eigenlijk is dat het wereldprobleem. Wanneer houden we op het van ons te schuiven, ergens anders heen? Al is het maar bij je partner, of bij je kind, of bij een vriend of vriendin. Wanneer zeg je: wat doe ik nou? Wie is dat die dat doet, is dat degene die zoveel idealen heeft? Of is het gewoon een mens die vanuit zijn instincten eindeloos doet en blijft doen, telkens maar blijft doen.
Kunnen we ooit een knoop doorhakken?
Dat is ook zoiets: een knoop doorhakken … maar hoe kun je een knoop doorhakken van iets wat je zonder het te beseffen tot je genomen hebt? Dan kan niet. En dat is een geweldig inzicht, dat je inziet dat je dat niet kúnt.

Tja, wat nu? Ik denk dat als je hier lang genoeg mee bezig bent, je één ding duidelijk wordt: dat je je alleen maar bewust kunt worden van zoals je nu bent. Met alles wat erbij hoort, met alle kwetsuren – wat het ook is.
Dat is een enorme opgave, want dan ben je eindelijk, voor het eerst misschien, niet bezig met iets te willen veranderen. Je bent alleen aan het kijken hoe je doet. Hoe loop ik, hoe adem ik, hoe doe ik mijn werk, hoe kijk of luister ik naar iemand; zie ik hem echt, of zie ik alleen wat ik van hem denk?
En dat kan niet volgens een systeem, dat is onmogelijk.
Een systeem kan je leren waar je op moet letten, dat is heel mooi. Maar het kan je niet oplettend máken. Dat zijn twee verschillende dingen. Oplettendheid is in het moment zelf, waar je geen voorstelling van hebt, waar je geen resultaat van kunt verwachten, er gebeurt alleen wat er gebeurt.

[stilte]

En je kunt er niets mee doen, je kunt het alleen ondergaan. Dat is natuurlijk iets wat in onze tijd heel erg slecht is, dat je er niets mee kunt doet, dat het geen prestatie is, dat je niet je mannetje of vrouwtje staat. We weten natuurlijk allemaal heel best dat het onzin is, maar we leven nog wel volgens die onzin.

Als je erop gaat letten, gewoon maar opletten, zie je hoe je bespeeld wordt, door je eigen stemmingen, door wat er gebeurt vlak om je heen, wat er in de wereld gebeurt, hoe je daarmee gaat slapen, hoe je dromen zijn.
Soms lijken dromen werkelijker dan wat je met open ogen ziet en hoort. Want er zit niets meer tussen, het is een en al emotie. Er zijn natuurlijk dromen veroorzaakt door een volle maag, maar dat onderscheid maak je wel, zo dom ben je niet.

Soms zegt zo’n droom je iets over jezelf, zegt iets over hoe jij in het leven staat en wat je van jezelf gemaakt hebt. Misschien ben je daar heel ongelukkig over. Het klopt helemaal niet met alle idealen die je hebt over jezelf, van hoe je moet zijn. Het vertelt je hoe je bent, klein vaak, fouten makend, je weg niet meer weten, je thuis niet meer weten, eindeloos rond zwervend … En je wilt het niet geloven, dat is toch niet jouw leven. Jouw leven is toch geordend, dat zit zo en zo in elkaar …

Is dat zo, is dat leven zo? Ben je eigenlijk niet op zoek, weet je eigenlijk niet waar je thuis bent? Kan je dat tot jezelf toelaten?
Zou het zo kunnen zijn … ben ik inderdaad zo’n speelbal van alles …? Wat ben ik zelf, wat ben ik nou eigenlijk zelf, in die ongelofelijke wirwar van gebeurtenissen? Accepteer ik dat ik meegenomen wordt, heen en weer … en dat er eigenlijk niks gebeurt, dat ik niet verander? En ik heb al zolang gezeten, ik heb toch vijftig jaar gezeten. Ik moet nu constateren: sorry, jongen, dat is het niet, je hebt in een zeepbel gewoond, die is nou kapot …

“Ja, en al die mensen die je toch geholpen hebt?”

Ik heb het zo vaak gehoord …

“Oh ja, dat ben ik niet geweest, dat is iets anders geweest, iets eeuwigs wat door mij heengegaan is, zonder dat ik het wist.”

Kun je dat zeggen: dat ben ik niet geweest, het is door mij heengegaan zonder dat ik het wist? Want als ik het wel geweten had … heer in de hemel, dan was het ongeluk gebeurd, dan had ik iets van mezelf gedacht, dan had ik mezelf belangrijk gevonden – een van de ergste dingen die je kan overkomen. En wat voor mij geldt, geldt natuurlijk voor jullie allemaal.

Het jongetje van zes jaar op de plantage, dat bijna kapot ging omdat een boom waar hij veel van hield gekapt werd. Dat is het echte jongetje, dat ben ik. En ik heb dat geweldige probleem nooit opgelost.
Ik ben verder gegaan en heb heel veel meegemaakt. Het boek dat in het najaar van me verschijnt,[2] gaat over die periode in Indonesië, waar ook het Jappenkamp bij is. Daarin wordt echt duidelijk dat wat eigenlijk gebeurt, bijna verborgen blijft. De gebeurtenissen zijn er, natuurlijk, die zijn er. Maar wat jij beleefd hebt, wat jij ervaren hebt, dat staat nergens. En eigenlijk is dát hetgene waar het om gaat. Daarom worden er ook boeken geschreven, daarom worden er systemen ontwikkeld. Maar kun je zien dat dat allemaal nog bijzaak is?

Kun je blijven bij wat je ervaren hebt. Zodat je niet op je achtentachtigste zegt: nu ben ik achtentachtig, nu weet ik het. Nee, ik weet het niet! Dat jongetje, dat was echt, dat ging bijna kapot. Maar hij heeft later geleerd om daar overheen te praten. En dat is het niet.
En wat voor mij geldt, geldt voor jullie allemaal. Is er iets in je leven geweest, ooit, dat alles heeft weggevaagd en een vraag heeft gelaten, alleen maar één vraag? We zijn allemaal zo oud dat we weten dat we die vraag denkend niet op kunnen lossen. We kunnen er wel bespiegelingen over hebben, we kunnen er filosofische, psychologische en therapeutische antwoorden op geven … het is er allemaal niet bij.

“Maar waarom zijn die er dan?”

Die zijn om praktische redenen, dat er op scholen beter gewerkt wordt, dat de mensen iets vriendelijker tegen elkaar zijn, daarvoor is dat allemaal. Dus dat kunnen we niet wegwissen en zeggen: dat is onzin. Natuurlijk heeft het zin! Maar niet voor datgene waar we nu vanavond hier zijn.

Wie zijn we? En wat doe je in het leven met wat je bent. Kunnen we ophouden daar iets aan te veranderen? Kunnen we accepteren dat we zijn zoals we zijn? Het is ongelofelijk moeilijk om te accepteren dat je bent zoals je bent. Om niet te proberen het af te schuiven, ergens op, op een ander, op een of ander instituut. Maar te zeggen: dat is m’n basis, zo ben ik, niet slecht, niet goed, wel verward.
En kun je in die verwarring blijven? Want het eerste wat je doet is daaruit weg te willen, het opgelost te hebben. En kun je inzien dat dat niet kan, dat je in die verwarring moet blijven?

“En dan?”

Dat is ons denken. Dat zegt dan ‘en dan?’ Niks ‘en dan’, daar weet je geen moer van. Kun je daarin blijven? Kun je die intensiteit hebben dat je erin blijft, dat je wacht?

“Maar dat is dat is toch slap, wachten?”

Het is een van de moeilijkste dingen.

Als je dat begrijpt, worden alle godsdiensten en alle religieuze stromingen helder voor je. Eigenlijk proberen die je te helpen eruit te komen, daarom geven ze aanbevelingen.
Wat wij gedaan hebben is die aanbevelingen te zien als datgene waar het om gaat. Ze bevelen iets aan over datgene wat onbespreekbaar is. En ze hebben ook alleen maar zin als het voor óns onbespreekbaar is, als we het in het samenzijn, zoals vanavond, alleen opnieuw in ons tot leven kunnen wekken … die vraag.


[1] Dit boek is niet meer in de boekhandel verkrijgbaar, maar het is te lezen als e-Book of te downloaden.
[2] Maarten Houtman, De andere oever; een jeugd op Java. Asoka, 2006


naar boven