De eeuwige mens roept je

Mennorode augustus 2005 | Zaterdagmorgen
Inleiding
[download]

Ik wil proberen de praktische kant van de meditatie met jullie te behandelen, of je erin komt hangt ervan af of je het echt oppakt.
Daarbij moet je begrijpen dat het lichaam gewend is – zolang het nog niet met meditatie in aanraking geweest is – dat het door de geest tegengewerkt wordt in wat het graag zou willen. De geest is altijd bezig, met alles om zich heen, met wat er gebeuren moet, kortom met het gewone leven wat we allemaal leven. In die aandacht van de geest is geen plaats voor de behoeften die het lichaam kent.

Het lichaam zou graag altijd in de basis zijn, dichtbij het grote mysterie, het onbegrijpelijke, het tijdloze. Dat is nog niet het mysterie zelf wij zijn allemaal dat mysterie – maar voor het lichaam is de bekkenbasis daar het dichtstbij. Dus we moeten het lichaam langzamerhand de kans geven om het leven wat het heeft – ook al heeft het altijd tegenstand – volledig te leven.
Het is dus het vrijlaten van iets wat gekooid is, het opnieuw bevestigen dat je een heel mens bent. Voorlopig ben je op aarde, met alles wat dat inhoudt. Maar de oerkern die erin verborgen is, houdt niet op als je lichaam opgebruikt is en teruggaat naar de aarde. Het mannetje wat hier zit is – als ik het een beetje ondeugend mag zeggen – in vermomming, wat jullie zien ben ik niet. Ik ben dat wat eeuwig is.

Als dat eenmaal tot je doorgedrongen is, gaat de oefening veel makkelijker – als je gewoon uitgaat van het feit dat je een bepaalde tijd van leven hebt, maar al die tijd dat je op aarde bent, dat je dit lichaam hebt, óók dat eeuwige beginsel bent.
De meditatie draait erom dat je, tijdens die tijdelijke fase die je doorloopt van geboorte tot dood, die eeuwige mens in jezelf ervaart – niet wegzet als ‘god’ of ‘brahman’ of ‘tao’, maar dat die een werkelijkheid voor je is. Daar gaat het om.
Merkwaardig genoeg is dat voor ons een lange weg. Want die geest van ons is op een totaal andere manier gemodelleerd, zowel het voelen als het denken ziet en rekent met de buitenkant – de buitenkant die voorbijgaat, jij gaat voorbij, ik ga voorbij.

Dat is een hele stap. Niet een stap die je zomaar eens kunt zetten, maar eigenlijk één die je langzamerhand moet inslijpen. De afgescheiden mens – want dat ben je op het ogenblik, ik ook – moet weer thuis komen. En we zijn gewend aan die afgescheiden mens, met z’n toekomst, z’n carrière, met wat hij leuk vindt en niet leuk vindt, met het verdriet en het plezier wat hij heeft … het is allemaal voorlópig, het is niet het waar het om gaat.
Het is dus een hele stap. Je kunt redeneren tot het eind van je leven en niet beseffen dat je eeuwig bent. Je kunt filosoferen, je kunt therapieën toepassen of psychologie… Het is allemaal voorlopig, het is niet ‘het’ wat aan het begin en het eind staat.
Dat is onze moeilijkheid.

Het is heel menselijk dat je graag een idee hebt wat dat eeuwige is, wat door alle eeuwen heen door de religieuze systemen en instellingen is genoemd.
Maar omdat ze nu eenmaal een organisatie moeten zijn, is bij diezelfde systemen en instellingen het machtsprincipe erin gekomen. Dus kennen ze een hele rangorde van zogenaamde vertegenwoordigers van het eeuwige die eigenlijk vertegenwoordigers van het systeem zijn. Dat is heel wat anders. Want als ze écht vertegenwoordigers waren van het grote mysterie, zouden ze geen macht uitoefenen, zouden er geen rangen zijn, zouden de meester en de beginneling vrienden zijn.
Ik kan jullie niets vertellen, jullie moeten het zelf vinden. We kunnen elkaar alleen maar bereiken als we vrienden zijn, als we van elkaar houden.
Ik bedoel dat niet sentimenteel, ik bedoel het letterlijk: dat je van elkaar houdt, elkaar neemt zoals je bent. En respect hebt voor de ander. Want hij of zij is van het eeuwige, eigenlijk … uiteindelijk is het de eeuwige mens die zijn leertijd doorloopt op aarde. Zo is de werkelijkheid!
We kunnen alleen communiceren wanneer we elkaar accepteren zoals we zijn en niet zeggen: “Als hij of zij nou een klein stapje die of die kant op doet…”
Dan is het mis, dan zit je in je tijdelijk mens!

Dat is de moeilijkheid met alle systemen. Wat wij hier doen is ook een klein beetje een organisatie. Dat móet het zijn, jullie moeten op een bepaald moment hier komen, jullie moeten op een bepaald moment in deze zaal of in de eetzaal zijn. Maar hóe doen we dat. Dat is waar het om draait.
Omdat sommigen hier al langer bezig zijn met de hele geschiedenis die we zijn – ik nu zo langzamerhand vijftig jaar – kunnen we voorzichtig de anderen iets aanreiken van onze ervaring. Niet van wat we uit de boeken of van de meesters hebben gehoord, maar van onze ervaring kunnen we jullie iets mededelen. Maar zodra ik een míllimeter buiten mn eigen ervaring ga, ben ik een kletskous. En wat voor mij geldt, geldt voor jullie net zo.

Er zullen een heleboel mensen denken: godallemachtig, wat ben ik een beginneling…
Die zouden eigenlijk moeten zeggen: “Heer, dank u dat ik een beginneling ben, want ik weet het nog niet. Ik word nog niet in de weg gezeten door alle weetjes, ook in de religieuze systemen. Ik ben nog nieuw, ik ben nog vers, ik ben nog onaangeraakt. Geweldig!”

Dat hebben jullie dus op mij voor. Maak er gebruik van! Geloof niks! Ga het na in jezelf … en als je tot de conclusie komt in jezelf dat wat ik zeg eigenlijk niet waar is, hóud je daar aan!
Want ik ben ervan overtuigd dat, als je lang genoeg écht oefent, je ontdekt dat de eeuwige waarheid inderdaad eeuwig is.

Ik heb geen haast, ik hoop jullie ook niet. Terwijl je tegelijkertijd gehouden bent met tweehonderd procent te oefenen. Maar dat is wat anders dan haast. Want niemand op de hele wereld weet wanneer iemand van jullie een moment leeg zal raken van alles van het voorlopige. Dat weet niemand. Het hangt eigenlijk alleen maar af van de intensiteit waarmee je oefent. Niet om gehaast ergens te komen, want je kómt nergens. Maar om langzamerhand jezelf te ontdekken, terwijl je al zoveel jaren leeft. En om dat leven wat je kent en wat je geleefd hebt, op een vriendelijke manier tussen haakjes te kunnen zetten.
Het is waar, het bestaat, het gaat niet dood, het is er altijd. Anders zou je niet kunnen leven. En tegelijkertijd is er die zachte stem van de eeuwige mens, die je roept.

Al die oefeningen zijn er alleen maar op gebaseerd dat je die stem volgt. Je weet niet waar die je brengt, je weet niet hoe dat gaat. En mijn weg is anders dan die van anderen die er al een poos mee bezig zijn. Dus als wij wat willen zeggen, kunnen we alleen maar de principes aangeven.
Het zijn wel principes die kosmisch zijn, ze hangen helemaal niet af van wie of wat het doet, wie of wat iets zegt. Ze zijn er gewoon, zoals stenen naar beneden vallen en niet naar boven. En de zon altijd op dezelfde manier opkomt en ondergaat, misschien een fractie anders. Dat zijn de vaste gegevens van het eeuwige.

Het is natuurlijk een ongelofelijk mysterie dat het eeuwige waarin alles is vervat, de hele schepping tevens die macht is die al het levende in staat stelt zich steeds te vernieuwen … te sterven, geboren te worden … te sterven, geboren te worden. Het is een eeuwige transformatie, zoals je die in de Hindoe-wijsheid overal terugvindt.
Het gaat erom de tijd die je gegeven is dat je je lichaam hebt, en de mogelijkheden van het lichaam en de mogelijkheden van het bewustzijn, zó te gebruiken dat je niet alleen dat eeuwige in jezelf erváárt, maar er ook een uitdrukking van bent.

Dat is weer een stap verder, dat je een uitdrukking bent van het eeuwige. Terwijl je tegelijkertijd die tijdelijke mens bent, die natuurlijk z’n belangstelling heeft, z’n problemen, z’n idealen, z’n overwinningen, z’n nederlagen. Dat ben je tegelijkertijd. En dan moet je daarin ook nog een uitdrukking zijn van het eeuwige…
Dat is dus niet niks. Maar zie het vooral als een geweldige kans. Het is geen moeizame opgave, het is een kàns. Dat is heel wat anders: een kans om volledig te worden, heel.
‘Heilig’ is eigenlijk ‘heel’, dat is alles bij elkaar, in vol besef.
Dat kan alleen maar dichterbij gebracht worden, heel voorzichtig, door héél eenvoudige oefeningen. Oefeningen die zó eenvoudig zijn dat je direct merkt wanneer je niet oefent.

Daar gaat het om: dat je steeds beter leert opmerken wanneer je echt ‘erin’ bent. Dat is niet alleen terwijl je op je kussen of je bankje zit – of ik op m’n stoel – maar ook als je iets aan iemand vertelt.
Ben je dan eigenlijk alleen bezig met te zeggen: “Ja kijk, in mij is het zus of zo.” Of luister je tegelijkertijd in jezelf naar wat je zegt. En zie je aan de ander wat die ander ervan opvangt.
Dan pas ontstaat er contact, dialoog – dat is geen discussie meer, dat is dialoog, een uitwisseling tussen twee mensen. Dat is al moeilijk, laat staan met z’n drieën of met z’n veertigen…
Dus er wordt van jullie een heleboel gevraagd. Daarom moet het eenvoudig zijn.

Shunryu Suzuki – dat is niet de bekende D.T. Suzuki (de ‘grote Suzuki’), maar een zenmeester die naar Amerika is gekomen en het San Francisco Zen Center heeft gesticht – schreef een hoofdstuk[1] over het zen van het naar de wc gaan.
Dat is een prachtig hoofdstuk. Hoe doe je dat? Gauw, gauw, omdat je wat anders moet? Of is het iets van belang?
Er is niets in de wereld wat niet van belang is. Hoe eenvoudiger, hoe minder je erover kunt filosoferen, hoe beter. Als je dit in je aandacht neemt, ga je merken wat een enorme kletskous je eigenlijk bent dat is niet leven, dat is kletsen.

Ik vertelde gisteravond over die eenvoudige oefening tijdens het zitten. Je gaat meestal zitten op een moment dat je verwacht dat je niet gestoord zult worden. Terwijl je natuurlijk heel goed weet dat je zelf de grote verstoorder bent, met gedachten en gevoelens die altijd maar doordraaien.
Die oefening bestaat eruit dat je op de vingers van twee handen tot tien telt. En door het even aan te drukken, bevestig je de tel. Je kunt kiezen of je die op de in- of op de uitademing laat vallen. Je zult merken dat je uitademing langer duurt, dus je kunt beter je uitademing tellen.

Dat is een heel geconcentreerde oefening. Je moet niet alleen steeds van één tot tien tellen – en niet doortellen tot elf of twaalf – maar je moet tevens onthouden hoeveel keer je van één tot tien hebt geteld.
Ik heb gisteren gezegd dat als je tien keer van één tot tien hebt geteld, je al goed gezeten hebt.
Als je dan op de klok kijkt, zul je merken dat de uitademing in de loop van de tijd steeds langer wordt. Dus de oefentijd wordt op een heel natuurlijke manier vanuit je lichaam bepaald door de mate waarin je uitademt.

Het mooie van dit systeem is dat je nergens meer naar hoeft te kijken, het zit in jezelf, het ritme zit in jezelf, de lengte van je adem zit in jezelf. En dus – dat is een gevolg – verschuift de klokkentijd.
Als je dit goed doet, ga je merken dat het heerlijk is, het is geen opgave. Je weet niet waar je uit zult komen, vandaag is anders dan morgen. Dus je kunt niet eens een doel in jezelf stellen, want je ziet gelijk dat het onzin is. Het gaat alleen maar om het ‘erin zijn’, in dat erin zijn voltrekt zich de meditatie.
Je gaat ook merken dat het een ervaring voor je oplevert die maakt dat je jezelf verschillende momenten van de dag de vraag stelt: “Waar ben ik … waar ben ik? Ben ik helemaal dáár, verdeeld bezig? Of ben ik vanuit die grote rust in de kakofonie van het leven?”

Zoals we hier zitten, zijn we natuurlijk geweldig bevoorrecht: de stilte, alles is opzij geruimd voor de oefeningen. Dat is thuis natuurlijk helemáál niet zo, daar heb je je belangen met mensen met wie je leeft, misschien met kinderen.
Een kind is natuurlijk een geweldige vragerd, het vraagt voortdurend aandacht, want het moet in no time de hele evolutie doorlopen, tot aan het punt waar we nu zijn. Dus al dat vragen, dat ontdekken, die nieuwsgierigheid – het hoort erbij, dat kan een kind niet overslaan. Je kunt het natuurlijk wel wennen aan je oefening, je kunt zeggen: “Kijk eens, papa of mama wil nu even stil zijn voor zichzelf, je mag mij niet storen.” Als je goed met je kind bent, is dat helemaal geen probleem.
Waarmee ik alleen maar zeggen wil dat zelfs in die omstandigheid met kinderen er geen beletsel is. Maar alles hangt af van jouw eigen oefening. Als die goed is, kun je het zó zeggen dat het kind het gelooft. Maar een papa die bijna kettingroker is en tegen z’n zoon zegt: “Dat moet je niet doen,” dat is natuurlijk onzin. Dat kan toch niet, je bent nooit anders dan je bent!

Normaal hebben we een maskerade spel. Dat is onbetrouwbaar en niet geloofwaardig.
Dat is eigenlijk het wereldprobleem. Waarom hebben we al die paperassen, al die bureaucratie? Dat is omdat we elkaar eigenlijk niet vertrouwen. Het moet allemaal gecontroleerd worden… Ongelooflijk veel energie én ergernis én wrevel. Zodra je het vertrouwen loslaat, beginnen de problemen.
Onze oefening is onmiddellijk gekoppeld aan het wereldprobleem. Of dat nu in Amerika is, in Nederland of in Afrika, het is allemaal hetzelfde: vertrouw je de ander, vertrouw je wat gezegd wordt?
En natuurlijk, als je nu vertrouwt wat er gezegd wordt, merk je dat het allemaal leugens zijn – weliswaar niet bewust, maar het zijn leugens. Ze zijn gebaseerd op wantrouwen, ze moeten gecontroleerd worden. De Stasi in Oost-Duitsland is daar het mooiste voorbeeld van, duizenden mensen die bezig waren om anderen te bespioneren. Waste of energy.
Daar hebben we allemaal mee te maken, we zitten hier niet in het Oost-Duitsland van toen, maar op een hele zachtzinnige manier zijn we met hetzelfde bezig.


naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Maarten, je had het net over de waarheid van de eeuwig roepende mens. Ik begrijp, dat is voor ‘Zen als leefwijze’ de waarheid. Maar is dat ook in Japan en in de rest van de wereld de waarheid?

– Maarten: [moet lachen]
Op het ogenblik is het zo dat de franje meer is dan de kern. Maar als je het echt lang bestudeert wanneer je alle franje eraf haalt, van het land van herkomst, van de tijd waarin, het type mens, het type samenleving, het klimaat merk je dat je op eenzelfde kern terechtkomt.
Wij leven niet meer in de tijd van de Boeddha, we leven veel later. Waar we tegenaan kijken is de overlevering. En die overlevering is met alle respect voor de mensen die het telkens opnieuw geformuleerd hebben vervuild, daar is van alles ingebracht. En wat ze er ingebracht hebben, is onvoldoende uitgeprobeerd. Daardoor kijken wij aan tegen een bos van regels, voorschriften, aanwijzingen, enzovoorts. Die zijn allemaal waar – maar niet voor jou, jij wil direct naar de bron toe.
Dus het enige wat je hebt is je eigen ervaring die je al oefenende opdoet, ook al is voor de één dat simpele tot tien tellen anders dan voor de ander. Maar het gaat erom dat je dat gevoel hebt van … ik ben op weg!
En je blijft je hele leven op weg. Hoe ouder je wordt en hoe langer je oefent, hoe meer je merkt dat je alleen maar op weg bent, dat je niet kunt zeggen: ik ben al aan het eind.
Dat eind bestaat niet, je gaat altijd door. Hoe meer je oefent, hoe meer je merkt wat niet deugt in jezelf. En zodra je wat niet deugt denkt opgeruimd te hebben, zie je: oh…, wat heb ik nog een heleboel te doen…
En dat blijft zo. Daarom ben ik af en toe zo fel, dan denk ik: kom mensen, de tijd is kort, dóe het!


B.: Ik ben als klein kind altijd bezig geweest met de vraag: wat is de zin van het leven? Ik ben nu halverwege en ik weet het echt nog niet. Als ik je goed begrijp, is dat ‘op weg zijn naar je basis’ de zin van het leven?

– Maarten: Dat is waar het voor jou en mij een heel stuk van je leven om draait, dat je gaat ontdekken wie je eigenlijk bent.
Als je zegt: ik wil de zin van het leven ontdekken – wie is dan degene die dat wil ontdekken, hoe zit hij in elkaar? Want wat hij zal ontdekken hangt af van hoe hij in elkaar zit, dat wil zeggen, hoe hij op dat moment functioneert. Functioneert hij vanuit het tijdelijke, dan is hij z’n hele leven bezig erover te denken en komt er niet uit. Maar als hij naar binnen gaat en gaat ontdekken hoe hij zich verhoudt tot z’n lichaam en daardoor tot het grote mysterie dan is zijn uitgangspunt al helemaal veranderd.
Dat is mijn antwoord: ga ontdekken hoe je leeft, hoe je handelt, hoe je denkt, hoe je voelt. Daarover kan je geen oordeel hebben, zo vóel jij. Alle oordelen komen van buiten – dat heb je natuurlijk al ontdekt, dat zijn de wetten, de codes van de samenleving, wat je ouders vonden wat je moest doen. Dat heb je allemaal van buiten gekregen.

B.: Dat is nogal wat…

– Maarten: Daarom zeg ik: ga terug naar datgene wat daardoor nog niet beïnvloed is. Dat is onder andere die basis in je centrum.
Zelfs je adem is al beïnvloed door alles, dus je moet eerst de adem de gelegenheid geven helemaal zichzelf te worden. Je moet je lichaam de gelegenheid geven zich aan jou kenbaar te maken, zodat je niet teveel hooi op je vork te neemt en beter gaat onderscheiden wat in je leven basaal is en wat niet.
Dat ga je allemaal ontdekken doordat je je lichaam als een echte metgezel ziet, als een vriend die je nog niet kent, die je leert kennen.
Aan de hand van die tocht naar binnen, naar de basis, verandert jouw vraag ‘wat is de zin van het leven’ van karakter. Die lijkt dan misschien nog wel zo, maar heeft inmiddels een heel andere invalshoek: oh, ligt het zo … maar dan is die zin van het leven heel anders…
Jouw tocht naar binnen is een transformatie van je geest. Die gaat heel geleidelijk, want het lichaam heeft behoefte aan herhaling. Dat is gewoon een feit, je lichaam moet veel herhalen, heel eenvoudige dingen, steeds hetzelfde. Dan kan er wat gaan gebeuren. Het kan niet roef, roef, dat gaat niet.
Dus als je je mentaal afvraagt ‘wat is de zin van het leven’, krijg je geen antwoord. Het antwoord ligt in jezelf.


[1] In zijn boek Zen Mind, Beginner’s Mind (1970)


naar boven