Op eigen gezag

Maarssen mei 2004 | Zaterdagmiddag 
Inleiding [download]

We zijn, denk ik, allemaal in de loop van onze reis naar binnen die kwestie van de autoriteit tegen gekomen. We hadden het er vanochtend al een klein beetje over, toen we het over die kamikazevliegers hadden, monniken. Maar wij hier in het Westen komen het natuurlijk ook tegen. In hoeverre durf je je eigen ervaring te volgen? En in hoeverre laat je je afleiden door alles wat er al eens gezegd is. Dat is bij het Japanse volk heel sterk, zij zijn formalistisch en ze zijn absoluut, iets is zó of het is niet zó. En om het goed te doen, wat ook maar, moet je de formule volgen die gegeven is. Kennismaken met elkaar, eventueel een relatie aangaan met elkaar, gaat allemaal via symbolische handelingen. De manier waarop je een sinaasappel schilt, kan aangeven wat je voor de ander voelt. Dat is een lange weg.
Dat is bijna in tegenspraak met die andere kant die ze hebben, dat alles absoluut is. En nou is daar natuurlijk in de loop van de tijd, door de techniek, westerse invloed, daar wel verandering in gekomen. Maar voordat zo’n oud gegeven doorzien is, duurt een hele tijd.
En wat tevens heel duidelijk is, dat heb ik zelf meegemaakt op het vliegveld wat de Japanners veroverd hadden op de Nederlanders, dat is de groepswerking. Dat is echt ongelooflijk. Een heel kort bevel heeft in een groep tot gevolg dat iedereen precies dat doet wat hij doen moet. Dat is dus nog een onvoldoende ontwikkelde individualiteit. En daar moeten we rekening mee houden als we iets willen begrijpen van het zen wat overgekomen is vanuit Japan naar ons toe.
Het Chinese zen, het Ch’an, was veel vrijer, dat had niet zoveel omzwervingen. Maar de Japanse zenleerlingen die naar China gingen, hebben dat, ik zou haast zeggen, vanzelf ingevoerd, toen ze probeerden in Japan dat zen wat zij belangrijk vonden te verspreiden.
Dat zijn allemaal dingen die gemaakt hebben dat wij het zen ontvangen hebben van de Japanners zoals wij het ontvangen hebben.
En wat we ook vergeten – langzamerhand, komen daar verslagen van binnen – is dat het in die kloosters echt niet zo ideaal is. Dat de monniken onderling ook geschillen hebben, en omdat ze moeten voldoen aan de formule, kunnen die geschillen héél lang duren. En al die tijd zijn  ze niet bezig met waarvoor ze het klooster ingegaan zijn.
Dat betekent dus, als je weer even denkt aan onze situatie waar wij hier in zijn, dat we al die uitvloeisels van een bepaalde karaktertrek van de Japanners niet blindelings moeten volgen. En tevens dat we moeten kunnen zien dat ze esthetisch heel ver zijn.
Mijn vrouw, die altijd bezig is met vorm, kleur – ze is beeldhouwster – zegt: het is ongelooflijk, als ze iets maken, als ze iets ontwerpen, dat het zo prachtig contrastrijk is, zo raak, zo trefzeker. Dat is dus weer een kant die positief is. Maar we moeten daaruit weer niet de gevolgtrekking trekken dat het andere ook allemaal in orde zal zijn.
En dat geldt voor ons hier, met de autoriteiten waar we mee te maken hebben, politiek ideologie, geloof in allerlei vormen, net zo. Kun je, zonder het te veroordelen, je niet laten inpalmen door de autoriteit van een ander? Dat betekent in wezen dat je dus weigert te imiteren. Dat is een heel ding: dat je niet imiteert… Dat je je eigen ervaring volgt.

Je bent natuurlijk intelligent genoeg – daar hebben we het ook al uitvoerig over gehad – dat die eigen ervaring gekleurd is, dat hij dus niet heel zuiver is, dat er allerlei resten inzitten. Maar je hebt niet meer dan dat. Dat is heel belangrijk dat je inziet, en dat je dat ook accepteert, dat je niet meer ter beschikking hebt dan de ervaring die je hebt opgedaan. Ook al is die ervaring misschien vertekend, ook al is hij niet juist. Maar dat is het enige wat er op zit, dat je je eigen ervaring volgt en dat je de aanwijzingen van autoriteiten, en soms de manipulaties van de autoriteiten en de bevelen van bovenaf, ziet voor wat ze zijn.
Het is het onvermogen van de leiders om te vertrouwen op hun onderdanen – de hele term ‘onderdanen’ geeft al aan dat er verschil is in autoriteit: zij die het weten en wij die het niet weten. Dat is een ontzaglijke barrière. En hij kan heel subtiel zijn.

Dus het gevoel dat jij het weet en de ander het niet weet, of althans dat hij het onvoldoende weet, dat is natuurlijk al heel, heel oud, niet alleen in Japan, maar ook bij ons in het Westen. En daar moeten we ons, ieder voor zich, van bevrijden. Want op het moment dat je het oordeel van een ander volgt, ook als het in tegenspraak is met je eigen ervaring, heb je het roer uit handen gegeven. En dat is natuurlijk een gek iets. Als je op een schip vaart waar je het roer niet in handen is, daar is een ander komen staan. En dat is niet zo eenvoudig om je daarvan te bevrijden.
Tenslotte specialisten, wetenschapsmensen, hebben het aureool om zich heen dat ze het weten. En dat is door de wetenschap ook een tijd lang zo gevoeld, zo ervaren. Het is pas van de laatste tijd dat ze voorzichtig zijn geworden, dat ze gemerkt hebben dat ze pas aan de buitenkant bezig zijn, aan iets wat veel gecompliceerder is. Maar voordat dat doorgedrongen is in alle echelons, zeker in de medische wetenschap, dat duurt een tijd. Zoals wij heel veel tijd nodig hebben om ons te bevrijden van veel gezag wat eigenlijk geen gezag is, zo is dat natuurlijk in het groot ook zo.

Wat dat betreft ben ik bevoorrecht, ik heb een uroloog die echt gewoon zegt: nou ja, we zullen het maar eens proberen, ik hoop dat ik goed gok. En dat we over tien jaar tegen elkaar kunnen zeggen: ‘we hebben het goed gedaan,’ maar ik weet het niet, het is een gok.
En ik denk dat de toestand ook zo is, dat we nog niet weten wat de medicijnen die we gebruiken en die we toepassen, wat die uitwerken. Want ik heb wel gemerkt, ik krijg nu hormoonprikken voor die prostaatkanker, en als je dat gebruikt, nou, dat is een geweldige inbreuk op dat hele samenstel van je lichaam. Dat betekent dat je dit niet kunt doen en dat je dat wel moet doen, dat je aanvullend medicijn moet hebben, omdat iets ontregeld wordt in je lichaam, afijn. En nou heb ik dus nog een wetenschapper die heel eerlijk is en zegt: nou ja, we zullen het maar proberen, die zijn autoriteit ter discussie stelt. Maar het is natuurlijk aldoor zo.

En je merkt ook, dat hoe meer de wetenschapper doorgedrongen is in zijn ambacht, in zijn werk, hoe voorzichtiger hij wordt. Er zijn op het ogenblik … met die snaartheorie – dat is een theorie die het midden houdt tussen de relativiteitstheorie van Einstein en de quantummechanica – proberen ze om die twee te verzoenen en iets te vinden wat aan allebei voldoet. En de mensen die daaraan bezig zijn die merken steeds meer hoe ingewikkeld het is. Dat ze eigenlijk moeten kunnen voorzien wat een bepaald verschijnsel in alle lagen doet. Daarom werken ze dus in zeven dimensies. Ze kunnen het wiskundig enigszins duiden, maar ze kunnen het niet in woorden vangen.[1]
Dat geeft al aan dat ze zich verwijderd hebben van onze zintuiglijke ervaring. En ons woordgebruik stoelt voor een groot gedeelte dat op die zintuiglijke ervaring – hoewel er ook een element is wat nog steeds onbekend is en dat toch een rol speelt. Sommige mensen hebben toegang tot dat onbekende gedeelte van de taal, anderen niet. Dat geeft ook alweer aan hoe je leeft, hoe je denkt, en dat je dus – daar hebben we het vanochtend over gehad – wijs doet om je leven eenvoudig in te richten. Maar dat betekent niet dat je daarmee alles wat tot je komt versimpelt. Dat je dus ziet hoe complex het is.

En dat inzicht, dat het heel complex is eigenlijk in de grond van de zaak, maakt dat je minder haast hebt. Want je beseft plotseling dat je tegenover iets heel groots, onbekends, staat, wat je probeert te exploreren, te onderzoeken. En je hebt, en dat weet je ook, je hebt dat beperkte bewustzijn tot je beschikking, meer niet. Daarmee moet je dus voorzichtig je eigen ervaring volgen, en dan [merk je] dat je een heleboel dingen aangenomen hebt die niet waar zijn.

Dus die kwestie van die autoriteit speelt altijd. En hoe kun je je eigen autoriteit, je eigen onderzoek, je eigen ervaring, volgen zonder weer door te schieten en te zeggen: al dat andere is rubbish, weg ermee. Want dat is ook een neiging in ons, als we dit volgen dan is dat onzin. Hoe kunnen we onze eigen ervaring volgen en respectvol alles bekijken wat daarmee niet strookt.
Dat is niet zo eenvoudig. Het lijkt net alsof de enige zekerheid die we hebben: onze eigen ervaring, ook weer een aantal mintekens krijgt. Maar dat is het alleen maar voor ons beperkte bewustzijn. Het zijn geen mintekens, het is een verwijding van ons gezichtsveld. En dat gaat langzaam, want we moeten een heleboel ingeroeste – zonder dat we het opmerkt hebben – denkbeelden loslaten. En we laten ze los doordat wij in ons onderzoek ontdekken dat ze niet, zoals ze waren, geldig zijn. Er is iets van geldig, en kun je daarmee leven? Wij hebben de neiging, allemaal, zonder uitzondering, om te zeggen: het is zus of het is zo. Maar de werkelijkheid is dat het én zus én zo is. En dat is een toestand die we niet fijn vinden. Wat betekent gewoon dat je niet zo snel kunt zeggen: ja, het is zus of het is zo. Maar als je allebei … nou dat wordt niet gewaardeerd, door niemand – buiten jou. Als je het al voor jezelf vastgesteld hebt dat het zo is, dan is het voor de mensen om je heen moeilijk om je te volgen. Dan zeggen ze: nou ja, die heeft geen standpunt…

Dat is natuurlijk niet leuk, als ze dat van je zeggen, of van je denken. En heb je dat ervoor over? Is die zoektocht voor jou zo belangrijk, dat je dat er voor over hebt, zegt: nou ja, oké, ik ben dan wel niet helemaal aannemelijk voor mijn omgeving, maar het is gewoon zo. En dat betekent weer dat je dus niet zomaar kunt zeggen: ja, kijk eens, dat zit zus of zo. Je wordt dus een onduidelijke figuur. Dat heeft allemaal met die autoriteit te maken. En kun je dat aan, een onduidelijke figuur zijn.

Nou, als we daar eens mee begonnen.


[1] Zie ook de voetnoot ‘Edward Witten explains The String Theory’ (weekend oktober 2003, zaterdag).

naar boven