De kracht van de conditionering

Maarssen juli 2002 | Donderdag

Inleiding [download]

Ik hoop dat jullie rustig willen uitluisteren naar wat ik te zeggen heb, want het lijkt waarschijnlijk in het begin dat het weinig met meditatie te maken heeft.
Ik heb niet lang geleden een boek gelezen van Pearl S. Buck, een schrijfster die destijds de Nobelprijs kreeg voor de boeken die ze over China geschreven heeft. Het is het China lang voor Mao Zedong.[1]
Het verhaal wat ik een beetje probeer te vertellen gaat over een Chinese vrouw van hoge komaf, van een aanzienlijke familie, die uitgehuwelijkt gaat worden aan de zoon van een andere aanzienlijke familie, een huwelijk dat al vastgesteld was toen die kinderen een jaar oud waren. En het meisje – daar gaat het dan over – wordt door die moeder opgevoed in alle vaardigheden die een vrouw moet bezitten om haar man te behagen.
Het is een boek van honderdzestig pagina’s en het gaat eigenlijk hoofdzakelijk over wat daar allemaal bij komt kijken. Je moet eigenlijk als vrouw al weten wat je man wil, voordat hij het ook maar zelf gedácht heeft. Dat is natuurlijk een zware opgave.
Maar goed, uiteindelijk is het zover dat die twee gaan trouwen. En de zoon, uit die andere aanzienlijke familie, is een beetje opstandig. Hij heeft eerst de klassieken gestudeerd aan de universiteit van Peking, maar dan is hij naar Amerika gegaan om de Westerse geneeskunde te leren kennen. En op het moment dat hij trouwt, heeft hij zijn diploma’s gehaald en is hij van plan om met zijn vrouw een totaal ander leven te leiden dan voorzien is.
En dan krijg je de ongelooflijke confrontatie van dat meisje, die een jonge vrouw is geworden, helemaal opgevoed om die man te behagen, en die man probeert haar duidelijk te maken dat het helemaal niet nodig is. Dat meisje is er bovendien heel trots op dat ze een van de kleinste ingebonden voeten heeft in de verre omgeving. En dat is dan ook in die etiquette, af en toe, ze is dus getrouwd en ze begrijpt die man eigenlijk helemaal niet. Hij is heel vriendelijk tegen haar, hij is heel aardig tegen haar, hij probeert haar duidelijk te maken dat je niet hoeft te voldoen aan alles waar ze aan denkt te moeten voldoen.
Op een dag maakt hij een tekening voor  haar en laat haar zien hoe zo’n ingebonden voet er uitziet van binnen. Dat de beenderen vervormt zijn, enzovoorts. Daar schrikt ze van. Ze denkt: hoe kan hij dat zien door mijn kousen en schoentjes heen. En de etiquette wil dat ze eens per jaar de getrouwde vrouwen terug mogen naar hun eigen familie en ze komt bij haar moeder en vertelt alles wat haar overkomen is.
Dan krijg je die aangrijpende situatie dat die moeder ten einde raad is, die weet niet wat er nu verder gebeuren moet. In een van de gesprekken vertelt de jonge vrouw aan haar moeder, dat ze van haar man opdracht heeft gekregen om haar voeten los te wikkelen. En dat is bijna een soort van zelfmoord voor die moeder, maar uiteindelijk zegt ze dan: nou ja als hij dat wil, dan moet je dat doen. En dan vertelt ze ook nog, die jonge vrouw dus, hoe dat huis is ingericht, een beetje westers ingericht. En ze vertelt ook dat ze eigenlijk terugverlangt naar de vrouwenvertrekken waar ze in opgegroeid is, waar alles eigenlijk in de eeuwenoude traditie afgedekt is, voorzichtig is, waar voor alles de tijd genomen wordt, waar voor de verschillende taken die er in huis te doen zijn slavinnen zijn, waar de vader niet alleen een vrouw heeft, maar verschillende bijvrouwen – in dit boek hoofdstuk zes, en wat daar speelt allemaal, jaloezie…

Maar wat in dit boek duidelijk wordt is dat, hoewel die opleiding, zou ik haast zeggen, die dat meisje krijgt, een ongelooflijk keurslijf is, ongelooflijk, het ten eerste bijna niet mogelijk is om daarvan los te komen. En ten tweede, en dat is eigenlijk nog geniepiger, hoe ze eigenlijk terugverlangt naar die zo ingeperkte tijd die ze doorgebracht heeft, die eerste twintig jaar van haar leven. Met alle roddels, met alle jaloezieën, met alle heimelijke naijver.
Dat speelt dan zo omstreeks negentien achtentwintig. Dat is voor ons al bijna niet meer te bedenken, wat dat is. Maar waar het mij eigenlijk om draait, is dat, behalve dat je moeilijk afstand kunt nemen van de conditionering die je langzamerhand tot je genomen hebt, maar dat het zelfs zo is, dat als je dat al probeert, je soms terugverlangt naar die alléén maar geconditioneerde staat van zijn. We weten dit natuurlijk allemaal, sinds de psychologie algemeen verspreid is, weten we dit. Maar we onderschatten de kracht ervan, de kracht van die conditionering.

Dat hangt weer samen met iets anders. Daar heb ik het al vaak over gehad en het lijkt zo onbetekenend, maar het heeft te maken met het feit dat wij alles een naam gegeven hebben. We kunnen willekeurig, terwijl we hier zitten, denken aan iets wat waarschijnlijk thuis gebeurt. En dat kan, omdat we de situatie daar een naam gegeven hebben – heel veel namen, de taal is tenslotte een verzameling namen.
Wij leven in een wereld van de taal, in een wereld van namen. Maar een naam staat voor iets anders, voor de werkelijkheid. We zijn zo gewend om te leven in, en te werken met, de namen van de werkelijkheden die we tegenkomen, dat we die twee verwisselen. Dat we dus niet de werkelijkheid, maar de namen beleven.
Dat is weer afhankelijk van hoe we de eerste keer, dat we die werkelijkheid beleefden, waren. Of we toen verdrietig waren, gelukkig waren, boos waren, geërgerd waren… Want op dat moment hebben we aan de werkelijkheid, die we toen beleefden, een naam gegeven. En dat werkt door.

Dus we moeten ook loskomen van al die namen – en onze wereldse kennis is opgebouwd uit namen.
We gaan steeds verder door in het uitbreiden, het verfijnen, van de taal. Dat wil zeggen, het aantal mogelijkheden om een naam te geven. Dat betekent dus dat we heel ver afzijn van het moment dat we iets beleefden – waarin ik leef, waarin ik ben. Ik ben vol van die vele, vele namen.
Dat betekent dat ik ook afhankelijk ben van vergelijken, het denken is altijd vergelijken. En vergelijken doe je alleen maar met statische dingen. Je kunt van een stromende rivier niet van zeggen: dat druppeltje is zover af van dat druppeltje, het is een geheel. Maar het hele denken is gebaseerd op vergelijken. En vergelijken is alleen maar mogelijk – ik herhaal het nog maar – tussen statische dingen, dingen die maar één betekenis hebben, die kun je vergelijken. Maar je kunt niet iets vergelijken wat in beweging is.
Dat heeft natuurlijk ook te maken met ons idee van geboren worden en sterven, we vergelijken dan twee momenten van een doorlopend gebeuren.

Ik hoop dat het niet abstract voor jullie is wat ik nu aan het zeggen ben. Het is de kwintessens.
Zowel het geboren worden als het sterven zijn momentopnamen, en dat zegt het alweer: een momentopname is dus weer statisch, het zijn momentopnamen van een dóórlopend gebeuren.
En wij leven in oneindig veel, miljardvoudige, momentopnamen. En dat geeft ook de moeilijkheid aan om te beseffen wat dat is, wat altijd is. Want we leven niet in ‘dat wat altijd is’, we leven van moment tot moment tot moment tot moment.
Je kunt het misschien het beste vergelijken met een film, dat weten we allemaal, die bestaat uit heel veel beeldjes en die worden met een bepaalde snelheid afgedraaid en geprojecteerd. En het maakt de indruk dat het beweging is. Maar dat is opgebouwd uit ontzettend veel kleine momenten.
Dus we hebben de illusie dat het beweging is, maar op het moment dat het gematerialiseerd is – en dat is in die film door al die kleine beeldjes – zijn het kleine fracties die dus niet waar zijn. Ze zijn niet waar, het gebeurt in ons bewustzijn, het gebeurt in onze geest.
En daar komt nog veel meer bij, daar komt bij – dat weten we allemaal – dat mensen, ook dieren, maar mensen zeker, aandacht vragen, ook zonder dat je het merkt. En dat maakt dus dat wij allemaal heel moeilijk dat kunnen waarnemen wat tussen ons gebeurt. Omdat zowel de een als de ander aandacht vraagt, is niet alleen maar aanwezig, maar vraagt aandacht, wil wat overbrengen of wil wat horen. Allemaal hetzelfde, het maakt allemaal dat we niet kunnen horen, eventueel, wat gezegd wordt, noch horen wat we zeggen.

Nou het is moeilijk genoeg, ik laat het nu aan jullie over.


[1] East Wind: West Wind: The Saga of a Chinese Family, 1930. Het eerste boek van Pearl Buck, dat werd gevolgd door The Good Earth.
Ook in het voorwoord van De droom van een dwaze monnik  zijn roman over het leven de Chinese monnik Li, die in dezelfde periode tot stand kwam – schrijft Maarten Houtman schatplichtig te zijn aan Pearl Buck.

naar boven