Getuigen van dat eeuwige wat ik ben

Maarssen december 2004 | Maandagmorgen 
Inleiding[download]

Vandaag wou ik graag de praktische kant van de meditatie extra belichten. Niet dat het gisteren onpraktisch was, maar het is een beetje verder weg. Maar wat je dus onmiddellijk doen kunt, afgezien van jouw speciale situatie in het leven, afgezien van of je het leuk of niet leuk vindt, is dat je probeert om eraan te denken om je adem in je bekkenbodem te hebben.
Dat vraagt in het begin telkens eraan denken. En meestal gaat hij dan weer een beetje naar boven. Maar een jaar is voldoende om die adem automatisch in het bekken te hebben – waarmee je aangesloten bent op je lichaam, ook al houd je niet van dat lichaam, of vind je dat maar iets dat je kunt verwaarlozen. Maar als je dat doet, ga je op den duur merken dat je in situaties die een beetje ingewikkeld zijn, een beetje bedreigend misschien zelfs, automatisch met je adem naar die bekkenbodem gaat. Daarmee schakel je ook energie in die anders gewoon opgepot blijft – vanuit je heiligbeen komt er energie vrij en die energie vestigt je in dit leven wat je hebt.
Dat betekent dat je al een stap genomen hebt naar het gevestigd zijn in het eeuwige. Je bent gewoon hier, met al je moeilijkheden en gebreken, je vreugde, je liefdes, maar je bent al gedeeltelijk aangesloten op het leven dat er altijd is, maar waar je nu in geborgen bent als het ware. Dat is dus een hele simpele oefening, naast de oefening die ik aanbevolen heb dat je probeert hele eenvoudige dingen aandachtig te doen.

Het is dus allemaal iets wat je doen kunt. En dat gebeurt vanzelf, daar hoe je je helemaal niet voor in te spannen, daar hoef je geen boeken voor te lezen, hoef je geen meesters voor te bezoeken, je hoeft geen therapieën toe te passen. Daarmee kom je al gedeeltelijk in een andere wereld, die er altijd is, maar die je voordien onvoldoende opgemerkt hebt.

Dat verandert je kijk op het leven. En je gaat vanzelf opmerken wat gunstig is voor dat geborgen zijn in de eeuwigheid.
Dat is voor ieder net iets anders. Er zijn dus ook geen aanwijzingen voor te geven. Het is heel gewoon dat je doet wat mogelijk is. En dat langzamerhand het instinctieve leven, waar je zelf én de maatschappij in verankerd zijn, iets minder aandacht van je vraagt. Het is er natuurlijk, het gaat nooit weg, het blijft. Dat is ook goed, maar je bent er niet meer hélemaal afhankelijk van.
Dat is heel belangrijk. Het is een soort van onevenwichtigheid die langzaam in evenwicht komt. Daar hoef je je niet voor in te spannen, je hoeft alleen maar die oefening te doen, dat thuiskomen in de grote geborgenheid die je nu al kunt ervaren. En dat maakt – daar hoef je ook niet aan te denken – de altijd aanwezige angst voor de dood, die je je niet bewust bent, ook minder.
Dat is heel belangrijk, want dan kom je minder gauw in de vernauwing om je te verdedigen. Want dat we ons verdedigen, dat zit toch ook in die oerangst voor het einde, voor de dood dus.

Langzamerhand raakt dat in balans eigenlijk, het instinctieve en het niet instinctieve – datgene wat er altijd is, maar wat voor jou dus ervaarbaar moet worden. Daar gaat het eigenlijk om, dat je ervaart dat dat andere er is, tegelijkertijdtijd met het instinctieve.

En dan begrijp je ook dat het onzin is om dat instinctieve te bestrijden. Dat is prima, dat is ons allemaal gegeven, over de hele wereld, ook wij hier. Maar het moet eigenlijk gespiegeld worden, in evenwicht komen met datgene wat niet instinctief is en dat langzaam maar zeker duidelijk kan worden: die grote geborgenheid die we nodig hebben. Want als die grote geborgenheid een keer ervaren kan worden … dat kunnen vele ogenblikken zijn, daar moet je je helemaal niet in verdiepen, dat doet het vanzelf wel, dat wil het graag, zou ik haast zeggen. We moeten het alleen toelaten. En het toelaten dat doen we door er aandacht aan te geven, zodat het allebei er is en dat we dus allebei tegelijk ervaren.
Er komt natuurlijk een moment dat dat geborgene, dat eeuwige, zelfs de overhand krijgt. Maar dat zijn allemaal dingen waar je je dus helemaal niet in hoeft te verdiepen en je hoeft er helemaal niet over na te denken. Alleen maar rustig, adem in de bekkenbodem, ervaren wat er is. De geborgenheid ervaren, die dan niet meer tegengesteld is aan het instinctieve, maar die er nu gelijk is. En die je een groot gevoel geeft van: goh, ja, ik ben dus niet opgesloten in dit leven van geboorte tot dood, maar ik heb nu de kans, in dit leven, om uiting te geven – te getuigen eigenlijk – van dat eeuwige, wat ik ben.

Nou, meer heb ik vanochtend niet te zeggen.


naar boven