Het moment van open zijn

Toespraak voor juni 2022
 > Archief Toespraken
Foto Ingrid Bakker (Nieuwer ter Aa, 4 mei 2022)
Inleiding
[download]

Vanochtend vroeg iemand mij: wanneer moet je oefenen?
En een ander vertelde me dat hij ’s ochtends altijd zo moe was en moeilijk op kon staan. En van die laatste wist ik dat hij een leven lang genoodzaakt is geweest om zichzelf te dwingen.
Die twee vragen horen bij elkaar.

Wanneer moet je oefenen?
Ik moet eerst zeggen dat ‘oefenen’ een nare bijklank heeft, namelijk dat het een plicht is. Je zou eigenlijk moeten zeggen: wanneer moet je ontdekken? Oefenen is eigenlijk ontdekken. En als je vraagt: wanneer moet je ontdekken, dan kun je met een gerust hart zeggen: de hele dag.
Want ontdekken betekent dat er nieuwe dingen in je gaan gebeuren. En als er nieuwe dingen in je gaan gebeuren, dan worden de oude dingen, die vastzitten, vanzelf opgeruimd.

Maar als je jezelf dwingt – door de omstandigheden van buiten, of omdat je het zelf nodig vindt om anders te zijn dan je bent (en dat laatste is natuurlijk wat het meeste voorkomt) – dan kun je niet ontdekken. Want wat je dan ontdekt, als je al zou ontdekken, is aldoor hetzelfde: dat is een weerstand, een weerstand tegen alles, een weerstand tegen het leven.

Dus de vraag is eigenlijk (want dit is nog maar een inleiding): hoe kun je ontdekken?

Ontdekken kun je, denk ik – dat is mijn ervaring althans, en ik ben natuurlijk maar één mensje, dus je mag er vraagtekens bij zetten – ontdekken komt pas op gang als je niet iets bepaalds in je hoofd hebt, als je niet ergens naar toe wilt, als je het leven de kans geeft om duidelijk te maken waar je naartoe moet.
Dat kan pas als je oplettend bent, oplettend zonder een bepaalde gedachte over wat ook maar, als je het leven laat vertellen wat er van je verwacht wordt. Dat betekent dus dat je niet al een verwachting hebt van het leven.

Kennen wij die toestand eigenlijk, de toestand waarbij je niet iets verwacht van het leven, waarin je alleen maar wacht, niet verwacht; waarin je alleen maar bent, en nog niet iets wordt. Je bent alleen maar, maar je bent nog niet iets. Terwijl onze hele opvoeding, vanaf dat we voor het eerst bewust worden nadat we geboren zijn, tot aan dit moment, ons bijna dwingt om iets te verwachten: we verwachten dat we dit worden of dat we dat worden, dat we zus zijn of dat we zo zijn, dat we dit moeten of dat we dat moeten…

Het is dus een heel bijzondere toestand als je niet verwacht, als je alleen maar bent. En toch is dat de enige mogelijkheid om te ontdekken.

Ik ben in m’n hele leven – ik ben nu negenenzeventig – geen systeem tegengekomen dat zich hiermee bezig houdt. Alle systemen gaan uit van iets wat ze stellen. En vanaf het moment dat ze iets gesteld hebben, gaat het verder.

Het zou bijna hetzelfde zijn als wanneer iemand tegen je zei: denk erom hoor, je moet nu gaan ademen…
Nou, dat systeem is nog niet voorgekomen, omdat het niet kan natuurlijk: je ademt. Soms wel eens moeilijk, maar je ademt gewoon, anders ben je dood.
Eigenlijk is het met het hele leven zo.
Je zou moeten beseffen dat alles eigenlijk al gegeven is. Je hoeft het alleen nog maar te ontdekken: hoe het is, hoe het werkt. En wat jij daarin kunt doen.
Dat kan niemand je zeggen, niemand. Maar als je kijkt naar onze maatschappij, naar ons leven, dan is juist het tegendeel het geval: iedereen zegt al tegen je – en vooral als je nog klein bent zeggen de ouderen het tegen je – hoe het is en hoe het zijn moet.
Dat is de situatie waar we allemaal in zijn. En dan zijn we heel erg verbaasd dat we allemaal wonderlijke afwijkingen hebben. Daar hebben we dan de specialisten voor nodig om dat zo’n beetje recht te zetten.

Hoe komen we daaruit?
Ik weet alleen maar iets voor mezelf, ik weet niet iets voor andere mensen. Maar omdat ik een mens ben, heb ik het gevoel dat ik er wel iets over kan zeggen, en omdat jullie ook allemaal mensen zijn en we natuurlijk een heleboel gemeenschappelijks hebben.
Wat ik jullie te bieden heb is dat je kunt proberen om te ontdekken wat het leven is – het hele leven: ademen, kijken, voelen, denken. En te zien hoe al die verschillende gebieden in jezelf werken. Wat je ermee doen kunt.

Dus eigenlijk – en dat is een hele stap – zeg ik: ik weet nog niks. Ik heb een heleboel boeken gelezen, ik heb een heleboel mensen ontmoet, ik heb een heleboel meningen gehoord, ik heb een aantal religieuze stelsels bekeken – niet eens bestudeerd, want dan zou je wel honderd levens nodig hebben, maar een beetje ingekeken.

Als je dan niet toch al teveel geïndoctrineerd bent, ontdek je dat al die dingen die al bestaan en die je voorgehouden worden – in het ene land zus en in het andere land zo, bij het ene volk dit en bij het andere volk dat – erop uit zijn (en dat is met de beste bedoelingen) om je vast te zetten, om je te modelleren.

Als je een heel klein beetje minder oplettend bent, laat je je modelleren. En als je je hebt laten modelleren, zet jij dat voort en ga je jezelf modelleren volgens het model wat je geleerd hebt.

Het is een echte titanenarbeid om jezelf te modelleren. Want het is natuurlijk duidelijk, jij bent een levend wezen, een levend wezen waarin onophoudelijk van alles verandert. En dat model is vast, dat is eens gegeven en nou moet jij dat model zijn.
Dat is een titanenarbeid. En het is iets wat je verliest, want je bent een levend wezen, je bent een wezen wat voortdurend verandert. En dat probeer je dan in een model te gieten. Dat lukt niet, het leven is sterker. En dat uit zich in allerlei ziekten, in allerlei kwalen, in allerlei conflicten, in eindeloze strijd van allen tegen allen. En geen van allen willen we die strijd, maar we voeren hem…

Dat begint bij het begin, het begint erbij dat we een levend wezen in een mal proberen te gieten. En degenen die dat propageren, proberen het met zichzelf natuurlijk ook en zijn daar zelfs een beetje ongelukkig over. Als ze nog een heel klein beetje levend zijn, zijn ze daar ongelukkig over. En ze schrijven dat ongelukkig zijn toe aan het feit dat ze nog niet voldoende die mal, dat model, zijn. En ze letten er bij de anderen op dat ze ook volgens dat model zullen groot worden. En daar zijn ze heel fanatiek in.
En jij ziet, omdat je toevallig iets minder gehoorzaam bent, dat dat niet kan. En jij zegt: ja, maar dat kan niet…
Het is natuurlijk heel moeilijk als je dat zegt, als je dat zegt tegen al die mensen die nog steeds bezig zijn volgens een model te leven.

Dat is de situatie waar we in zijn, met z’n allen. En daarom zeg ik: als je iets zinnigs wilt doen, dan zou je wijs doen met de hele dag te ontdekken. Zodat je van minuut to minuut, van seconde tot seconde, de toestand kunt volgen die in jezelf is, die de wereld is. En kun je alles wat je op dit moment gezien hebt verlaten, om nieuw te zijn voor het volgende.
Zoals wij in elkaar zitten – allemaal, zonder uitzondering – is dat natuurlijk moeilijk. We gaan steeds van iets uit, en waar we vanuit gaan is verleden tijd is. Dus met verleden tijd gaan we het onbekende van het volgende moment in – zodat we het volgende moment missen, zodat we de echo van het verleden horen in het volgende moment.

Ik hoop dat ik duidelijk ben. Dat ook als we met elkaar praten,  we vanuit het verleden praten. Dit moment dat nog net niet het verleden is, wordt tot het verleden gemaakt, in ons en in alle anderen. En dat werkt door in ons hele wezen, dat werkt door in ons lichaam, in onze spieren, in onze adem, in onze energie.

Het is een van de moeilijke dingen van het bewust worden van de adem en ook van de energie, dat dat twee gebieden zijn die zich niet in een mal laten dwingen. Voor ons, die in de mal zitten, is dat heel moeilijk, want het is iets wat voortdurend verandert. En wij zijn gewend om te zitten in de mal, in het verleden, in dat wat al gebeurd is, in dat wat er niet meer is, maar wat we ons onophoudelijk herinneren. Ook dat herinneren is niet bewust, dat gaat onbewust.
Het is een hecht systeem. En dat hechte systeem probeert het systeemloze – wat misschien wel een structuur heeft, maar wat geen systeem is – te begrijpen. En dat kan niet… Dat kan natuurlijk niet.

Je kunt het beieren van de klok alleen op het moment zelf horen. Het is een doorgaand iets, totdat hij ophoudt. Maar wij doen net of die klok aldoor maar blijft beieren, en daar praten we over. Dat is onzinnig, dat is heel gek. Maar zo doen we eigenlijk wel.

Dus hoe komen we bij dat levende wezen dat wij zijn, dat levende wezen dat ieder moment verandert, al merkt hij het niet.
Dat is eigenlijk de vraag.
Ik denk dat dat alleen maar mogelijk is door zoveel mogelijk die gebieden in het leven te bestuderen, die nog niet zo’n heel vast begrip zijn.
Eén van die gebieden is bijvoorbeeld je adem, door met niets anders bezig zijn dan bijvoorbeeld je adem. En voor lief te nemen dat er al een heleboel in jezelf vastzit. Daar niet over te jeremiëren, dat is gebeurd, niets aan te doen. En te proberen alle dingen waarvan je eigenlijk nog niets van weet – er zijn natuurlijk ook ademspecialisten, maar die zeggen toch maar heel algemene dingen – maar gewoon jezelf voor te houden: ik weet er nog niets van, ik ga eens ontdekken wat m’n adem is.
Je zult merken dat je daar direct grote moeite mee hebt. Want op het momént dat je je aandacht geeft aan iets wat nog niet zo erg in jezelf vastligt, worden je denken en je voelen opstandig. Want nu ga je iets ondernemen waar het nog niets van weet.

Daar moet je op bedacht zijn, dat op je adem letten zonder er iets van te verwachten, in het begin heel moeilijk is. Want je bent gewend aan oefeningen waar al gezegd wordt: kijk, als je nu zó doet, dan gebeurt dát. En dat heb je dan niet, je hebt niks in je handen, je hebt lege handen, je weet nog niets.
En je gaat op je adem letten, de adem die komt en gaat.
Langzamerhand ga je meer ontdekken dan dat hij alleen maar komt en gaat. Je gaat ontdekken dat hij een bepaalde weg gaat. En dat hij die weg steeds op verschillende manieren aflegt; dat hij soms hier komt, soms daar komt, en je eigenlijk helemaal niet kunt voorspellen hoe dat gaat. Maar je gaat op den duur wel opmerken dat hij reageert op de stemmingen die door je heen trekken, dat hij zelfs reageert op de dingen die je bedenkt.
Dat geeft al aan dat je je adem niet alleen kunt bestuderen terwijl je op je bankje zit, dat je je adem zou moeten bestuderen in alle situaties waar je in bent.
En dan merk je tot je verbazing dat je in de situaties die wij aanduiden met ‘gelukkig’, niet meer op je adem let. Dat is heel wonderlijk eigenlijk, hè: je let meestal op je adem – als je al op je adem let – als je niet gelukkig bent. Dat is heel wonderlijk, maar het geeft wel iets aan.

Als je verder gaat met op je adem te letten in zoveel mogelijk situaties, ga je merken dat die adem iets doet in je leven. Dat heb je nog nooit opgemerkt, maar die adem doet iets in je leven, die leeft met je mee. Je hebt daar helemaal niet om gevraagd, maar die leeft met je mee. En nu je erop gaat letten, merk je dat hij op een bepaalde manier met je meeleeft, dat hij een vriendje van je is, dat hij probeert om elke keer als je weer iets vastzet, het een klein beetje losser te maken.
Als je dat opmerkt en je hebt dus gemerkt dat je een vriendje hebt, een onzichtbaar vriendje dat in je woont, dan wil je wel meer van dat vriendje weten. Want je weet wel dat dat vriendje dus je hele leven bij je is, je hele leven is je adem er.

Je hebt ook gemerkt dat dat vriendje je helpen wil – dat is natuurlijk logisch, want het is een vriendje. Dus je gaat ontdekken hóe dat vriendje je helpen wil. Hoe dat vriendje, als je denkt dat je het weet, dat je iets weet, heel langzaam en diep wordt, en eigenlijk heel zachtjes tegen je zegt: het is niet waar, het is anders…
En als je dat opmerkt, ga jij je vriendje helpen, adem je diep uit. En soms adem je een moment niet – en je merkt dat wat je van plan was te weten, je los laat.

Het is zó ontzettend interessant, dat je zoveel mogelijk bij je vriendje blijft. En je vriendje neemt je bij de hand, en zegt: er is nog veel meer wat beweegt; niet alleen ik beweeg voortdurend en niet alleen ik verander voortdurend, maar er is nog veel meer in je leven wat aldoor verandert en aldoor beweegt.
En omdat het een vriendje is, luister je naar je vriendje. En je gaat merken dat er ook energie in je lichaam is. En dat je dat kunt voelen, die energie die in je stroomt. Door je hele lichaam heen stroomt energie. En je voelt dat die energie, net als de adem, reageert op wat je denkt, op wat je doet, op wat je voelt, op wat je verwacht – vooral op het laatste reageert hij: op wat je verwacht.

En je gaat opmerken wat die energie doet als je iets verwacht. Als je iets verwacht, wordt het onzichtbaar, wordt het onvoelbaar.
– O, zeg je dus tegen jezelf, als ik energie niet voel, ben ik iets aan het verwachten…
En je weet nu al, omdat je al een poosje geleefd hebt, dat je heel vaak verwacht, bijna altijd iets verwacht. Of een plannetje maakt, wat hetzelfde is. En dat het dus eigenlijk helemaal geen wonder is dat je die energie zelden ervaart.
Maar je weet nu natuurlijk iets meer, je weet nu dus dat hij ervaarbaar wordt op het moment dat je niets verwacht. Daarmee heb je een sleutel in de hand. En je kunt het leven dus van een heel andere kant benaderen, je kunt je leven benaderen vanuit de kant, dat je je adem ervaart en dat je de energie ervaart.

Want je hebt ook al gemerkt dat, als je de energie en de adem ervaart, dat een hele prettige toestand is. En het is niet alleen een prettige toestand, maar het is iets waar jij op een intelligente manier mee kunt omgaan. Je kunt ze dus blijven ervaren. En het wonderlijke is dat als jij ze ervaart, en steeds meer ervaart, dat dan al die dingen die je al in jezelf vastgezet hebt op gezag van anderen, losraken – zonder psychologie, zonder oefeningen, of wat ook maar. Héél vanzelf, het wordt meegenomen in de stroom.
En het lijkt soms wel alsof die stroom en die adem eeuwig zullen doorgaan. Terwijl jij op een bepaald moment het niet meer kunt ervaren, omdat je lichaam te oud is geworden – en dat je lichaam oud is geworden, hangt natuurlijk samen met het feit dat je zoveel hebt vastgezet… Soms alleen maar omdat je dat zelf deed, maar meestal omdat anderen het je hebben voorgedaan en het je hebben voorgehouden, en het soms zelfs van je hebben geëist dat je het vastlegde.
Maar als je inziet dat je dat gedaan hebt en dat het nu zo is, dan heb je daar ook geen verdriet meer over. Dat zeg je: ja, dat is zo.

Maar je kunt natuurlijk, van wat je zelf ontdekt hebt – en dat is meestal een heel lang proces, waar je telkens weer op een bepaald punt van bevrijding denkt: o, o, zo is het! En, o wee … je adem stokt.
– O, denk je, o, zo was het. Ja natuurlijk was het zo. Ik weet het nog niet, het volgend moment is weer anders.
En de adem gaat weer rustig verder. Want je vriendje heeft je gered uit die vaststelling.

En je neemt het voor lief dat je, ongewild en ongeweten, jezelf verstijfd hebt in de onmetelijkheid van het leven – het leven wat nooit eindigt, wat voortgaat getransformeerd te worden, eindeloos. Waarvan we nog altijd het begin zoeken – en het niet weten… We hebben er wel hypotheses over, maar we weten het niet. Zomin als we weten waarom mensen geboren worden en waarom ze sterven. Ja, we weten van de werking wel af, maar waarom dat eigenlijk gebeurt… Waarom?
Waarom de wereld er is, waarom dingen sterven en waarom dingen geboren worden. En dat we toch blijkbaar altijd moeite hebben om te aanvaarden dat we het niet weten. We moeite hebben om alleen maar te leven. En te begrijpen wat op dat moment begrepen kan worden. En we nog niet ontdekt hebben dat alles wat we begrepen hebben, als we echt leven, mee verandert met het moment waarin we zijn. Zodat het zogenaamde verleden in de grond van de zaak nooit vastligt, nooit, het verandert mee met de toestand van ons bewustzijn van dit moment –
dat
dachten we, we dachten dat het vastlag. En omdat we dat dachten, hebben we daar last van. Maar het verandert mee met de verandering in ons bewustzijn, voortdurend.

En we gaan ontdekken – dat is een heel wonderlijke ontdekking – dat alles wat we ooit al beleefd hebben, maar een heel, heel klein schilfertje is van wat we op dat moment beleefd hebben.
Ik kan het anders zeggen: een héél, héél klein schilfertje is van wat op dat moment bewust werd. En als we toevallig in ons leven de tijd hebben om in onze herinnering te gaan – zonder dat het ooit opgeschreven is – merken we dat wat we toen-en-toen beleefden, maar echt een heel klein schilfertje is van wat we toen
tot ons hebben genomen – en het niet geweten.

Maar dát is gek… Dus eigenlijk hebben we honderd miljoen maal meer beleefd, of kúnnen beleven, dan we beleefd hebben. En waar we aldoor mee bezig zijn, dat is met dat schilfertje. Daar stellen we ons de meest ingewikkelde vragen over. En we verdoen onze tijd met een klein onderdeel – in plaats van deel te nemen aan een miljoenvoudig gebeuren, waarvan we, door ons beperkte bewustzijn, maar een heel klein stukje waarnemen. Maar waarvan het zó belangrijk is dat we ons dáárvan bewust zijn…
Ja, het is niet anders, we nemen maar een klein stukje waar…
Maar als je je daarvan bewust gaat worden doordat je door je vriendje: de adem en de energie, geholpen bent om op een andere manier in je leven te staan, dan geef je daar niet zoveel energie aan. Dan zeg je tegen jezelf: ja, eigenlijk is het alleen maar van belang dat ik nú, op dit moment, zo wijd mogelijk ben.
En hoe dat zich verhoudt tot het verleden, en hoe het zich verhoudt tot de toekomst, dat zal me een zware zorg zijn; maar nú, nu wil ik zoveel mogelijk leren kennen.

Soms komt er iemand langs die je daar bij helpt, zonder dat je het weet. Maar die is toevallig op een bepaald moment even open voor de onmetelijkheid van mogelijkheden die er is en die jij bent.
En dan wordt dat proces van waarnemen versterkt. En dan denk je, omdat je nu eenmaal gewend bent om vast te leggen, dat die andere mens jou helpt – dat doet hij ook – dat hij je helpt om open te zijn.

Je hecht dus het moment van het open zijn vast aan een mens. En dat kan natuurlijk niet. Want dat hij open was, en dat jij open was, dat is geen bewust iets, dat was zo. En toch is onze hele maatschappelijke instelling erop gebaseerd dat dat wél zo is, dat ons samenleven, het huwelijk, enfin, alles wat daarbij hoort, beschreven kan worden, gedefinieerd kan worden.
Dat is natuurlijk niet waar: het was een open moment in de één en in de ander, en die waren toevallig bij elkaar op dat moment, die beleefden dat en die hechtten het aan elkaar. En het is niet waar… Het is het moment.

Maar als je deze dingen opmerkt, wordt het leven vanzelf veel en veel ruimer. En je begrijpt dat je voor het overgrote deel een mechanisch instrument bent in vaste patronen, dat bevrijd moet worden, dat weer moet gaan leven, dat het verleden het verleden moet laten, wetende –dat heb ik nog pas gezegd – dat het verleden mee veranderd met de toestand van je bewustzijn. Dus dat er in feite geen vastgelegd verleden is; dat je herinneringen die minuscuul kleine pakjes zijn uit een bewegend geheel. En dat je normaal – ja, wat is normaal, het is eigenlijk ontzettend abnormaal – leeft met die hele kleine pakjes en daar allerlei theorieën over opbouwt. En dat je wijs doet te beseffen dat je leeft. Dat alles altijd verandert, dat jij mee verandert. En dat jij deel kan hebben aan dat hele grote veranderingsproces, dat altijd doorgaat. En waardoor je, als je daarin bent, vanzelf, zonder moeite, zonder denken, zonder voelen, zonder theoretiseren, zonder hypothesen – zonder dat alles tot besef komt.
En dat dat besef, als het goed is, steeds groter wordt. Je hoeft daar niets voor te doen, je hoeft alleen maar te volgen wat er aldoor gebeurt. Dan heb je geen tijd meer om van mening te verschillen, om iets te bezitten, om iets te verdedigen. Dan zie je wel wat het leven aangeeft.

De moeilijkheid is natuurlijk dat de maatschappij niet zo gebouwd is. De maatschappij is gebouwd op die andere illusie, namelijk van de vastheid, van de voorspelbaarheid, van het kunnen vasthouden, van het kunnen vastleggen. Daar is de hele maatschappij op gebouwd, hier en overal.
Dat is zo. Maar daarom hoef jij het natuurlijk niet
óók te doen. Je kunt zien dat je nog alle mogelijkheden van de wereld voor je heb, ondanks het feit dat je lichaam, door de tijd dat je geleefd hebt op de vastleggende manier, al vroeg oud geworden is. – dat het z’n tijd nauwelijks volbrengen kan, omdat het zichzelf zó heeft vastgezet. Zodat de spieren stijf worden, ondanks alle oefeningen die je doet; de cellen oud worden, ondanks alle oefeningen die je doet.
Maar dat je, voor zover als het gaat, kunt gaan leven, dat je de veranderingen niet meer tegenhoudt. De verandering die het leven is, die het grote proces is – zó groot, zó complex, zó ingenieus, dat je er niet bij kunt…
Je kunt alleen wat bij jou langs komt in je leven, omarmen, ervan houden, het z’n werk laten doen.
Dat is iets geweldigs, dat dat altijd kan. Of je nu tien jaar bent of negentig bent, het kan altijd weer: dat beseffen, en leven.

naar boven

<< Terug | Einde