Samengaan en uiteengaan

Huissen juli 1993 | Dinsdag
Inleiding
[download]

Gisteren zijn we geëindigd bij een veelvoorkomend verschijnsel, een breuk in een relatie, echtscheiding, alles wat daarmee te maken heeft. Een verschijnsel wat denk ik in menigvuldigheid en in heftigheid nog zal toenemen, omdat het leven om ons heen daartoe aanleiding geeft.

Wat buiten zicht is gebleven is of die breuk op zichzelf niet een diepe bedoeling heeft. Ik geloof namelijk dat ze een diepe bedoeling heeft.
En wat ook buiten zicht is gebleven is: wat zijn de voorwaarden voor een situatie waarin zoiets zo volledig mogelijk beleefd en doorleefd kan worden, zonder een rest. En ik denk dat dat laatste heel erg belangrijk is.

In wezen is een breuk, als je het ziet als een bewustwording, een constatering, dat de verhouding niet is wat je meende dat ze zou zijn. De tragische kant ervan is dat op het moment dat zoiets geconstateerd wordt, er dan tegelijkertijd verwijten loskomen. En dat één van de twee gezien wordt als de schuldige die gemaakt heeft dat het nu niet klopt.
Daarbij gaan ze voorbij meestal aan het feit dat de lichamelijke betrekking, zeker in het begin, dermate boeiend is en dermate bevredigend is, dat de verschillen in intentie, verschillen in idealen, verschillen in temperament, die worden niet zo belangrijk ervaren, en die doen er dan eigenlijk niet toe. Maar een zuiver lichamelijke betrekking, met alles wat dat inhoudt, heeft de neiging – de natuur heeft dat ook ingebouwd – dat het slijt. En vanaf het moment dat het slijtplekken gaat vertonen, beginnen de andere aspecten, die minstens zo belangrijk zijn, maar die geen kans hebben gehad om naar voren te komen, duidelijk te worden, die beginnen meer op de voorgrond te komen. 

Dan is het heel belangrijk hoe de twee mensen die erbij betrokken zijn, er tegenaan kijken. Of ze het zien als een zaak die de één of de ander moet winnen, zijn zin krijgen. Als er dan kinderen zijn wordt het nog ingewikkelder, want we weten allemaal dat kinderen daar moeite mee hebben als mensen uit elkaar gaan. Maar ook dan is het belangrijk hoe kun je daar tegenaan kijken. Kun je zien dat dat samengaan, echt een avontuur is, in die zin dat het risico’s heeft. Kun je zien dat het een mogelijkheid voor jezelf is om duidelijk te worden, zowel aan jezelf als aan de ander, dat het er dus niet om gaat om bij elkaar te blijven. Daar gaat het niet om, het gaat erom om duidelijk te worden aan jezelf en aan de ander.

En dat blijkt een moeilijke zaak te zijn, omdat we, ik zou haast zeggen, met de paplepel aan de moederborst al hebben ingekregen dat we samen moeten blijven, dat dat de opgave is. En dat hoeft nog niet eens uitgesproken te zijn, maar daar is, om zo te zeggen, de lucht van bezwangerd. En de vraag is of je dat bewust kunt maken, dat die lucht daarvan bezwangerd is. En of je kunt zien dat een samengaan een oneindig veel diepere betekenis heeft. Dat het is iets is waardoor je kunt uitvinden waar jouw diepste verlangen naar uitgaat. 

Dit is op zichzelf een zaak die niet zo snel bekeken is, waar heel veel tevoorschijn komt wat voordien afgedekt was door de omstandigheden. Je gaat dan bijvoorbeeld merken dat je niet in staat bent om gemis en verdriet lang uit te houden. Het allereerste is dat je er vanaf wilt. En als je dan al bezig bent op te zoeken wat de oorzaak is van dat verdriet, dan wil je er wel af.
Dan is het natuurlijk altijd nog weer de vraag: waarom wil je eraf? Wil je eraf omdat je meent dat een prettige toestand beëindigd wordt en wil je terug, desnoods met een ander? Of zie je dat dit samengaan met deze mens voor jou een belemmering is om duidelijker te worden in je eigen leven. En of het iets te maken heeft met het bewustworden van alle conditioneringen die je in je leven  op hebt gelopen – en dat zijn er heel veel.

Dus of je kunt zien dat dat huwelijk, dat samengaan, maar één van de aspecten is van een veel groter gegeven. Dat het niet een soort van hoofdaspect is, maar één van de aspecten is van dat grote proces van verheldering, waarin dat samengaan dienstig kan zijn. Wat dus ook betekent dat je dan zicht kunt krijgen op het feit of dat samengaan meer was van de aanvang af dan die lichamelijke aantrekking, maar dat ze dus een diepere pit had.
Dat wordt nog eens een keer extra vertroebeld door allerlei economische omstandigheden, allerlei economische afhankelijkheden, die dan weliswaar nu iets anders liggen dan honderd jaar geleden, maar die er op allerlei manieren toch nog zijn. En die spelen een rol. Die maken het extra moeilijk om de wezenlijke uitdaging, het wezenlijke vraagstuk, onder het oog te zien. Je wordt bijna altijd afgeleid door wat er allemaal is – wat er, als je goed kijk, maar zijdelings mee te maken heeft.

En het is natuurlijk ook een bijzonder radicaal moment, als je inziet dat je eigenlijk innerlijk niet bij elkaar hoort. En de hele maatschappij neemt het je niet in dank af, ook vandaag niet. Daarbij komt dan ook nog die niet kleine omstandigheid van kinderen. Waarbij je ziet dat dat kind de constatering dat de vader en de moeder eigenlijk niet meer bij elkaar horen, binnen zou moeten krijgen op een manier die het kind bevatten kan. Dat is geen geringe opgave. 

Maar daaraan kun je je pas zetten als je af bent van de idee dat het huwelijk op zichzelf het hoofdpunt is. Als je ziet dat het een aspect is van een veel verdergaand proces, waar we allemaal instaan. 

Dat alles doet ook de vraag naar voren komen of je, als je het vraagstuk in zijn geheel ziet, over de energie beschikt om daarbij te blijven. Om dus niet te vroeg te denken: ik houd het niet meer uit.
Dat is een aspect wat te maken heeft met je lichamelijke hoedanigheid. In hoeverre kun je op je lichaam vertrouwen, in hoeverre kun je op je energie vertrouwen, in hoeverre is je energie bewust. En dan kom je uit bij de taoïstische zienswijze, dat alleen een mens die de bewuste beschikking heeft over zijn energie, in staat is om erbij te blijven, om niet te vluchten in vroegtijdige beslissingen. Waarbij je dus, als je die energie hebt, inderdaad rustig kunt volgen wat plaatsheeft – wat helemaal niet zegt dat je niet heel veel verdriet hebt, laten we daar erg duidelijk over zijn. Maar het leid je niet tot wanhoop, want je ziet het in een groter geheel. 

Het meeste samengaan gebeurt toch op het moment dat je van toeten nog blazen weet. En ik denk dat dat wel goed is. Maar het begint pas een hele tijd later. En als je dat ziet, als je dat kunt zien, dan ben je niet verbaasd, dan ben je ook niet ontgoocheld, dan zie je dat er niets anders te doen  is dan de proefondervindelijke weg te gaan. Je gaat iets ondernemen en je moet maar zien waar je uitkomt. 

Maar als je op enigerlei manier de idee hebt dat je eigenlijk bij elkaar moet blijven, dan gaat het niet. Dan kom je niet eens toe aan die constatering dat je een goed instrument moet hebben om het proces door te maken. Omdat je anders inderdaad vervalt in die eindeloze litanie van verwijten en van therapieën om dat te verklaren, enzovoorts. En daar zit het niet in. Het zit in het ontdekken wat je eigen opgave is. En daar trouw aan zijn.
Ook dat heeft een risico in zich, namelijk dat je je eigen opgave niet goed gezien hebt. Maar er is in het leven niks anders mogelijk dan te doen, om te ontdekken. 

En dus is zoiets als een huwelijk of een samengaan, een geweldige gelegenheid om heel kernachtig te gaan ervaren waar je eigen leven om draait. En hoe dat verband heeft met heel veel wat in de wereld gebeurt, in het groot – in het groot maakt altijd dat het duidelijker is, maar dat het ook veel meer vergroofd is, dat het niet meer die verfijning bezit die de individuele processen mogelijk maakt.
Het individuele proces maakt duidelijk dat er geen voorschriften zijn. En dat er niet van buitenaf een oplossing aangedragen kan worden. Als er al iets van buitenaf kan gebeuren is het – en ook dat is nog maar een zeer tere kwestie – dat je attent gemaakt wordt op de aspecten die meespelen. En als die aspecten ter sprake komen, moeten ze ook ter sprake komen op een liefdevolle wijze. Daar mag dan eigenlijk geen eigenbelang van de adviseur, adviseuse in meespelen, want dat kan heel vaak heel makkelijk gebeuren.

Al met al juist dit onderwerp geeft de noodzaak, zou ik haast willen zeggen, aan van meditatie, dat wil zeggen, het verlangen om er bij stil te staan. En te ontdekken tot hoever je in staat bent om het proces in zijn volledigheid zich te laten voltrekken. Op te merken hoe daarin die lichamelijke component – en dan bedoel ik dus bewust kunnen beschikken over de energie om de weg volledig te gaan en niet voortijdig af te haken – een rol speelt. Dat het echt concreet is, dat het niet een soft iets is, maar dat het een hele concrete factor is. 

En dat je dat grote proces, wat maar zijdelings te maken heeft met het wel of niet samengaan, in je leven echt moet beschermen. Als je dat niet doet, dan zal de omgeving er zodanig mee bezig zijn dat het proces gewoon geen kans krijgt.
Dat is iets waar we nog maar heel weinig aan gedacht hebben, dat het proces heel bewust beschermd moet worden. Opdat het voort kan gaan, opdat het een dimensie kan krijgen die uitgaat boven de idee van samensmelting, eenwording. Maar dat het eigenlijk gaat om een samen zijn, waarin zowel de een als de ander gestimuleerd wordt zijn eigen proces te volbrengen.
En daar kan de ander inderdaad behulpzaam zijn. Maar dan is het op een totaal ander niveau, niet meer op het niveau van gelijk hebben, van jouw visie doorgedrukt krijgen, maar dan is het dat je beiden verdergaat. 

Dat is een soort van samenwerking die maar heel weinig voorkomt. We zijn meestal al tevreden als het op een of andere manier goed samengaat. Maar dan zijn we aan iets heel anders bezig. En het is, denk ik, belangrijk dat we dat zien. Want dat betekent ook dat we er oog voor hebben, zonder daar nu ingewikkeld over te doen: ieder mens die op aarde komt heeft een opdracht, een opdracht daar is hij zelf bij geweest. Alleen – ik heb dat in Eefde vroeger wel eens in een droom beschreven[1] – die opdracht is hij vergeten op het moment dat hij geboren wordt.
Het gaat er eigenlijk om dat je in het leven probeert die opdracht je te herinneren, zodat je het proces kunt vervolgen. En niet dit leven zien als een compleetheid die begint als je geboren wordt en eindigt als je sterft. Maar als een aflevering van een groot verhaal, waarvan je de draad van de vertelling weer kunt horen, waar je de richting weer kunt vernemen.
En dan is dus recht gedaan aan jouw leven, want het is een geschenk, jouw leven is een geschenk, waar je nog bitter weinig van weet. En bij het uitpakken van dat geschenk, verliezen we ons vaak in de opwinding van wat tijdens dat uitpakken gebeurt. 

Of anders gezegd, we vinden ons terecht in de wereld, verwerkelijken wat in de wereld, en we zijn daar zó mee bezig dat we ons innerlijk verhaal vergeten. En dan is het leven maar half. Daar kunnen we een tijdlang vreselijk tevreden mee zijn, maar zeker op het moment dat je sterft zul je opmerken dat het maar half was. En dat is jammer – nu zeg ik iets heel eufemistisch, als ik zeg: ‘jammer’. 

Het betekent dus – en daar zijn we nog een beetje langsheen geweest – dat je kunt sterven aan het moment. Het is nodig dat je elke keer opnieuw kunt zien waar je mee bezig bent.
Dat heeft dus met alles te maken, dat is de schoonheid ervan. Het heeft te maken met de wijze waarmee je met je lichaam omgaat. En dat je het verband ziet tussen al die factoren die in je leven meespelen. Als je dat kunt blijven zien – en dat is toch eigenlijk meditatie – dan blijf je niet steken. Dan blijf je niet steken in één van de afdelingen van het grote proces.

Want dat wij dat grote proces niet meer als geheel ervaren, dat we dat opgedeeld hebben: samengaan met een ander, het verwerkelijken van wat je als werk ziet voor je in de wereld, het concretiseren van je gedachten, het concretiseren van je gevoelens – dat hebben wij, omdat we verdeeld zijn, inderdaad allemaal in sectoren verdeeld. Maar het is natuurlijk één geweldig proces. Dat is al duizenden jaren oud, en daar staan we in met z’n allen. Of we er ons bewust van zijn of niet, dat doet er niet toe, maar je staat erin. En hoe bewuster je daarin kunt staan, hoe meer je van dienst kunt zijn. 

Ik weet dat ‘dienstvaardigheid’ op het ogenblik een artikel is wat niet zo hoog wordt aangeslagen, maar het is waarschijnlijk één van de belangrijkste aspecten van je leven: kun je van dienst zijn. Want als je niet van dienst wilt zijn, dan mist er iets in het totale weefsel van de wereld. Dan houd je je daarbuiten.
Behalve dat dat voor het grote weefsel schadelijk is, is dat ook schadelijk voor degene die zich afzijdig houdt, om wat voor reden ook. Dat is eigenlijk waar het om gaat. En natuurlijk – dat hoef ik hoop ik niet te zeggen – is van dienst zijn is niet iets om trots op te zijn, je doet het of je doet het niet. Het is gewoon … zo ben je.
Als dat zo is, dan denk ik dat je heel veel fouten kunt maken – natuurlijk maak je wel eens fouten, achteraf gezien, maar dat doet er niet toe. Maar dat je altijd weer voortgaat te beseffen waar het om draait. Dan zijn al die fouten evenzovele mogelijkheden voor jou geweest om dieper te beseffen. Dat is de schoonheid van de fouten, dat is de schoonheid van verdriet, dat je beter kunt beseffen.


[1] Maarten Houtman refereert waarschijnlijk aan de toespraak De wind nam me mee terug in de tijd, Eefde, maart 1983.

naar boven