De kwaliteit van je zijn op aarde

Huissen december 1994 | Vrijdagavond

Inleiding
[download]

Ik wil beginnen met een oude overlevering over het leven van de Boeddha die een beetje in tegenspraak is met het Viervoudige Pad en de Acht Edele Waarheden, die zo heel duidelijk verwijzen naar een leven gewijd aan het andere – dus niet een gewoon leven.
Deze overlevering – die ooit eens opgeschreven is, anders had hij ons niet bereikt – vertelt dat, nadat de Boeddha de verlichting bereikt had en door India trok om daarvan te vertellen, op een dag toen hij al uitgesproken was en de bijeenkomst eigenlijk al achter de rug was, uit de menigte die naar hem luisterde een vrouw naar voren kwam, die vroeg of ze zijn leerling kon worden.
In die tijd  betekende dat toetreden tot de orde en het leven gaan leiden van een monnik, in dit geval dus van een non.
De vrouw die dat vroeg was een Brahmaanse, en ze had een gezin. Zij dacht, zoals wij natuurlijk ook heel vaak doen, dat zij in het gewone leven niet in staat zou zijn om zich te wijden aan het allerhoogste, want het leven is zo vol en het is zo druk.
Het is duidelijk dat het leven toen, het is nu bijna 4500 jaar geleden, weliswaar eenvoudiger was dan nu. Maar aan de andere kant moeten we bedenken – daarom is het zo’n mooie overlevering – dat zo’n Brahmaanse vrouw een heel druk leven had. Want als Brahmaan moet je aan een heleboel rituelen voldoen: rituelen voor het voedsel, rituelen voor de (indeling van de) dag, rituelen die te maken hebben met de kaste waartoe je behoort, die niet vermengt mag worden met andere kasten.
Dus die vrouw had een heel druk leven als ze alles wilde nakomen zoals het moest. Het is dus heel begrijpelijk dat die vrouw vroeg: ‘Mag ik niet je leerling worden, dan ben ik ontheven.’
Want zo was dat in India toen wel, als je je daaraan wilde geven dan werd dat altijd als een groot goed gezien. Dus als zij dat vroeg was zij ontheven van de gewone wereldse verplichtingen en kon ze zich helemaal wijden aan dat andere.
En de Boeddha luisterde naar haar en keek een tijdlang zwijgend en aandachtig naar haar, en zei toen: ‘Wat je vraagt is een hele lange weg. Ga naar huis toe, doe alles wat je doen moet, maar geef aan alles wat je doet je volle aandacht.’

Dat is maar een heel klein zinnetje, maar het is wel iets heel fundamenteels, wat de Boeddha daar zei: ‘Geef aan alles wat je doet je volle aandacht…’
Hij gaf erbij nog als voorbeeld: ‘Als je water put, kijk dan naar je handen, kijk hoe die handen dat doen; hebben die handen haast omdat je nog zoveel doen moet, gaat het soepel, kunnen die handen zich ontspannen?’

Als ik dat nu vandaag zo vertel aan jullie, lijkt het eigenlijk heel onbelangrijk wat de Boeddha zei. Maar het is helemaal niet onbelangrijk, dat is het waar het om gaat. En dat heeft heel direct te maken met ons leven van vandaag. In dat leven brengen wij ook een scheiding aan tussen belangrijk en onbelangrijk, tussen wat gebeuren moet, elke dag opnieuw, en wat eigenlijk gebeuren moet – zeggen wij dan. Daarmee brengen we dus een scheiding aan, we zeggen eigenlijk: achttiende van ons leven is gewijd aan alles wat gebeuren moet, en tweetiende – nu ben ik nog heel optimistisch – mag ik besteden aan dat andere, wat niet nuttig is, wat niet moet, wat niet hoeft, wat mijn vrije wil is en waarvoor ik, als ik gelovig ben, naar de kerk ga.

We zijn ons dan niet bewust dat Jezus dit nooit zo bedoeld heeft. Het is wat we zo geleidelijk aan te horen hebben gekregen van degenen die hem navolgden. En dat geldt niet alleen voor het christendom, dat geldt voor alle grote religies: in alle grote religies is die scheiding aangebracht, tussen dat wat is van het moment dat je je wijdt aan dat andere – en dat hele gewone leven.

We moeten ons wel even heel goed realiseren dat dat natuurlijk samenhangt met de evolutie van ons bewustzijn. Die vrouw, die de Boeddha destijds vroeg of ze hem zou volgen, was al een stuk geëvolueerd. Maar wij zijn veel verder geëvolueerd, wij zijn nog meer een zelfstandigheid geworden. Op zichzelf is dat een heel goed ding, want we hebben geleerd om te onderscheiden. En dat is nodig. Ik denk dat alle mensen door dat proces van verzelfstandigen heen moeten.

Ik ben als klein jongetje groot geworden in een gemeenschap in Indonesië, van mensen die nog niet zover geïndividualiseerd waren, die een gevoel hadden dat ze behoorden tot dat onbegrijpelijk – het is heel belangrijk om je dat even te realiseren – groot geheel. Dat kwam omdat ze ook in een hele grote natuur leefden, waarin het werk van de mens en de aanwezigheid van de mens nog maar zo minimaal was, dat ze allemaal dat gevoel hadden. En daar gaven ze geen woorden aan, dat was niet iets wat ze konden vertellen, dat was iets wat ze voelden. Weliswaar was het neergelegd in verhalen over goden en demonen, maar in wezen was dat gevoel beeldloos. Het was een gevoel van te behoren tot iets wat je verre oversteeg en waarvan je een getuige was.

Als ik dat nu zo vertel, lijkt dat voor jullie waarschijnlijk niet zo heel belangrijk. Maar ik denk dat het hoogst belangrijk is: of je het gevoel hebt dat alles wat je doet ook behoort tot dat onbegrijpelijke geheel, of dat je het onbegrijpelijke geheel – nu ga ik een stapje verder – eigenlijk buiten je gesteld hebt en zegt: ‘Mijn leven hier is alles wat ik kan voelen, kan denken, kan begrijpen, en dan is er dat onbegrijpelijke.’
Maar dat is een heel andere positie, dat is echt totaal anders. Want dat betekent dat je in de tijd dat jij bezig bent met datgene wat niet tot dat onbegrijpelijke behoort, daar ook geen boodschap aan hebt. Dat is het gewone leven, dat kun je uitrekenen, dat kun je bepalen – denken wij! Wij denken dat, maar dat is natuurlijk helemaal niet waar, helemaal niet!

Als je er even bij stilstaat en je gaat eens na hoe je mensen ontmoet, hoe je misschien van mensen gaat houden, dan zie je eigenlijk altijd alleen maar vanaf het moment dat je die ander ontmoet wat er aan het gebeuren is. Maar hoe het komt dat je die ander ontmoet?
Daar sta je nooit bij stil, helemaal nooit. Want dat is al een heel groot raadsel. Die ander is op een bepaald moment van huis gegaan, jij bent op een bepaald moment van huis gegaan, en daardoor heb je die ander op een plaats waar jij naartoe moest en waar die ander naartoe moest ontmoet. Dat stukje vergeten we gewoon. We beginnen te redeneren en we beginnen moeilijkheden te maken vanaf het moment dat we een relatie tot iemand hebben. Maar hoe die relatie ontstaat vergeten we – dat is ook maar gemakkelijk. Hoe die relatie kon ontstaan is dus onbekend.
Ons hele leven – kijk maar om je heen, kijk maar naar de ontwikkelingen – is er op gericht om dat onbekende gedeelte zover mogelijk weg te bannen. De psychologie staat helemaal niet stil bij dat stuk ervoor, bij het onbegrijpelijke. Het begint altijd op het moment dat er een relatie is, want, ja, dan komen ook de moeilijkheden, dus het is heel logisch dat de psychologie zich daarmee bezig houdt. Maar er wordt een stuk weggelaten.

De Boeddha zei eigenlijk: maak van twee één. Ga niet die lange weg, maar ga in je dagelijks leven, maak van alles één.
Betekent dat dat je een heilig leven moet leiden? Dat is weer een idee van ons, een ‘heilig leven’. Ik denk dat onze voorstelling van heilig leven op niets gebaseerd is, dat bestaat helemaal niet. Er bestaat wel een leven wat heel heel is, waarin alles altijd bij elkaar hoort, waarin de eenvoudigste handeling behoort tot dat andere.

Als je dat begrijpt – je hoeft maar een heel klein beetje te begrijpen van wat ik nu vertel – dan is het onmogelijk om haast te hebben. Haast betekent dat je gescheiden hebt. Haast betekent dat je niet op je plek bent, maar dat je je aldoor begeeft van de plek waar je nu bent, naar een andere plek, naar de plek waar je komen wilt. Je bent dus niet daar waar je bent – lijfelijk ben je hier en in je geest ben je elders; lijfelijk doe je hier iets, geestelijke ben je ook al elders. En hoe moeilijker datgene is wat je met je handen doen moet, hoe meer het erop aan komt, hoe minder kans je hebt dat je zo erg verdeeld bent.

Maar we moeten goed beseffen dat dat een gedwongen iets is: we moeten iets doen wat zo ingewikkeld is dat we er helemaal moeten zijn omdat het anders misloopt. Bijvoorbeeld bij het autorijden, daar kun je niet gaan zitten dagdromen. Als je heel goed kunt autorijden, kun je een heleboel automatisch doen. Maar je moet toch blijven opletten.
Maar dat is noodgedwongen, dat is wat anders dan dat jij vrijwillig probeert heel te zijn. Te zien dat alles wat je doet, van het meest eenvoudige tot het meest ingewikkelde, nooit losstaan van jouw eigenlijke roeping als mens: om je bewust te zijn van de totaliteit, van datgene wat nog steeds geen naam heeft – en ook geen naam kan krijgen. Want als het een naam heeft, is het al ontkracht, is het al gedenatureerd, is het al thuis in onze wereld van categorieën, van hiërarchieën, van verschillen, van bereiken en van falen.

Met deze eenvoudige overlevering van de Boeddha zijn we thuis in de wereld van vandaag. Je kunt op elk mogelijk moment van de dag aan jezelf ervaren waar je bent. Of je alleen maar hier bent, in datgene wat gebeuren moet. Of dat je tegelijk tot het onnoembare behoort en hier dat doet wat gebeuren moet.
Je zult opmerken dat dat een heel groot verschil maakt, een wezensverschil: of je bezig bent met alles wat gebeuren moet en dat andere voor jou niet bestaat, of dat je vanuit dat andere dat doet wat gebeuren moet. Zodat je er niet meer in eerste instantie op let of je op tijd klaar zult komen, maar dat je gaat letten op de kwaliteit van je doen – dat is, heel wijd gezegd, de kwaliteit van je in de wereld zijn.
Hoe ben je in de wereld? Moet je daar nog iets bereiken? Of zie je wat je doen moet, en probeer je dat zo goed mogelijk te doen. Afziende van het resultaat, afziende van wat het brengen zal, alleen maar gericht op de kwaliteit van het doen – dus of je het als hele mens doet, ongehaast, in het volle besef van wat je doet. Zodat je vanzelf niet meer bereid bent om iets vlug en slordig te doen – ‘als je maar op tijd bent, nietwaar’ – maar gaat letten op de kwaliteit van je zijn op aarde.

Je vraagt je dan misschien af: als het dan zo is dat je eigenlijk als heel mens in je gewone leven zou moeten staan, waarvoor we dan ‘zitten’?
Dan zeg ik: dat is heel simpel, dat zitten – en ook de andere oefeningen die we doen: het lopen, het bewegen – is een vooroefening waarin je kunt gaan opmerken hoe dol geworden we zijn. Als je ‘zit’, kun je opmerken dat je zelfs moeite hebt om op je houding te letten. Gewoon maar te beseffen hoe je zit is al moeilijk…
Nog een stapje verder: te beseffen hoe je ademt – zonder daarbij een of ander mal schema in je hoofd te hebben, als je niet iets probeert te bereiken met die adem, als je er alleen maar op zou letten hoe die adem gaat. Dan merk je dat je dat niet eens kunt, want intussen spelen er een heleboel gedachten door je hoofd. En die gedachten kun je niet wegzetten. Dat kun je wel proberen, en dat lukt ook wel als je daar genoeg krampachtige wil opzet, maar je hoeft nog niet op te kijken of op te staan, en, hoep!, de hele santenkraam is terug. Dus dat heeft absoluut geen zin.

Maar je kunt in dat zitten wel merken hoe je normaal functioneert, namelijk dat je altijd een tombola bent. Dat betekent dat wat je in het normale leven aan het doen bent, je niet helemaal bereikt. Al die gedachten die door je heen spelen, soms met gevoelens, bereiken je ook niet helemaal.
Dus alles is half, het zijn allemaal losse eindjes. Dat vinden wij heel normaal, zo is ons leven… En vanuit de techniek en vanuit de wetenschap en vanuit de vooruitgang, doen we er alles aan om nog meer losse eindjes eraan toe te voegen. Nog meer, nog meer, en nog meer – want dan weet je meer, dan heb je meer informatie.
En we denken nog steeds: meer informatie is meer macht, dan kun je meer – het is ook zo, maar het is heel eenzijdig, dat is alleen maar die ene kant.
Aan de andere kant zien we dat we hopeloos vastzitten. ‘We hebben,’ zoals de Amerikaan Eric Ericson nu al een jaar of twintig geleden zei, ‘op den duur op elke Amerikaan twee psychologen nodig.’
Dat is onze toekomst. Dat is natuurlijk een beetje overdreven, maar het geeft wel aan hoe we bezig zijn.

Dus als je daarin een verandering wilt brengen, is dat iets heel fundamenteels, dat niet iets wat je even – knopje omzetten – kunt doen.
Er zijn mensen die moeite hebben met overgave. Dat is ook wat!
Overgave?
Dat is het laatste waar wij op het ogenblik in de maatschappij aan werken. Iedereen moet alles kunnen zeggen! Maar op een bepaald moment zwijgen en het onbegrijpelijke tot je door laten dringen – mensenkinderen, dan kun je dus niet meer kritisch zijn, dan heb je geen inspraak meer, dan ben je eigenlijk niks!
Je kunt alleen maar luisteren, en niet alleen in de heilige momenten, maar aldoor!
Maar dat is wat…

En dat is toch eigenlijk waar de hele meditatie om draait. Je kunt het heel eenvoudig merken, de meeste mensen hebben vreselijke moeite met de energie-oefeningen. Hoe komt dat? Omdat we niet gewoon kunnen voelen wat er gebeurt. We hebben allemaal voorstellingen in ons hoofd, van ‘het zal dus zó zijn’.
Ik heb daar bovendien het nodige over gezegd – het is natuurlijk wel nodig dat ik er iets over zeg, maar eigenlijk is het wel contrabande. Want alles wat ik zeg, is weer een voorstelling. En jullie zitten dan weer met die voorstellingen opgescheept. En als het niet van mij komt, dan komt het uit een boek of het komt van een ander die nu eenmaal de taal gebruikt.
Ik ben me daar heel goed van bewust. Vanavond, als ik tegen jullie aan het praten ben, wek ik voorstellingen. Ja, als wij allemaal in staat waren om te luisteren, écht te luisteren, dus van binnenuit te luisteren, dan zou het voldoende zijn als we hier bij elkaar kwamen, niets zeiden en na vijf dagen naar huis gingen. Maar misschien hoefden we dan ook hier niet te komen.

Dus in ons samenzijn en met het gebruik van de taal moeten we ons een beetje behelpen, maar we moeten dus goed zien dat het behelpen is. Dat betekent dat ik jullie dus nooit kan vertellen, maar dan ook nooit, wat het nu eigenlijk is, zoiets eenvoudigs als het ervaren van de energie. Ik probeer het elke vijfdaagse weer, en ik zal het blijven proberen omdat ik nu eenmaal een optimistisch mens ben, maar die moeilijkheid is er. En dat geldt voor alle oefeningen.

Op het moment dat je dit doorhebt, verandert je manier van met de oefeningen omgaan. Je beseft dan dat jijzelf zult moeten ontdekken hoe het gaat, dat wat ik je zeg of wat ik in mijn boekje schrijf, of wat een ander in een boekje geschreven heeft, maar een hele povere aanwijzing is. Je moet zelf ontdekken waar jij zit te wachten op het uitkomen van je voorstellingen – of waar jij wezenlijk aan het oefenen bent. Dat wil zeggen: luisterend, voelend, constateren wat er in je gebeurt. En het niet afchecken aan wat ik gezegd heb. Niet afchecken! Want zolang je blijft afchecken kun je niet constateren, mensen, dat gaat niet. Dan jaag je een illusie na, iets wat niet bestaat. Het enige wat bestaat is jouw ervaring. Maar je kúnt niet eens ervaren, omdat je naar een voorstelling toewerkt, omdat je checkt met: ‘wat heeft die man of die vrouw gezegd.’
Je kunt dus niet voelen wat je voelt.

Dat is een hele vreemde wereld en daar leven wij in. En we zijn zo gedresseerd dat we het gevoel hebben dat we het goed doen als we voelen wat de voorstelling ons voorhoudt. Maar je zult zeggen: als ik nu niet meer naar de voorstelling toe kan werken, dan heb ik niets meer in mijn handen…
Nou, dat is nu mijn bedoeling: dat je niets meer in je handen hebt, dat je overgelaten bent aan jezelf.

Ik heb het in mijn leven opgemerkt dat de wezenlijke dingen die dingen zijn die je nooit verlaten, ook niet als je op het punt staat – naar je denkt – om het leven te verliezen. Het komt erop aan wat dan overblijft. Dan blijft alleen maar over wat van het Andere is in jou.
Want het Andere is natuurlijk in ons allemaal, zonder uitzondering. Alleen, als we het niet ervaren zeggen we: het is er niet. En dan zeggen we: ik moet het bereiken.
Maar het is er altijd. Alleen we moeten bereid zijn om alles wat concreet gebeuren moet, een momentje te vergeten. Er is geen mens hier die mij kan vertellen dat hij daar geen tijd voor heeft, want dan is het een grote jokkebrok. Je hoeft niet vierentwintig uur van de dag iets te doen. Als het zestien uur is, is het veel.

Er is dus tijd vrij om niet iets te doen wat moet. En alleen maar te luisteren naar wat er plaats heeft. Want alleen in die momenten zul je gaan opmerken hoe krampachtig je bent, hoe doelgericht en hoe nuttig je bent.
Je zult merken dat die vreselijk nuttige mens, de meest onnutte mens is die er bestaat. Want dat is de mens die de problemen maakt. Dat is de mens die kapot gaat aan zijn relaties. Dat is de mens die de ander probeert te manipuleren, die de ander aan zich ondergeschikt probeert te maken, die meent dat hij recht heeft op de ander. Dat is die efficiënte mens, die nuttige mens.

Dus het heeft alle zin om van dat etmaal wat je toebedeeld is, waarin je zo vreselijk veel moet doen, een klein, heel klein, plekje vrij te maken om te beseffen wie je bent, hoe je doet, hoe je lichaam is, hoe je ademt. Of je van de wereld houdt, of eigenlijk helemaal niet. Of je een ander mens belangrijk vindt, of eigenlijk alleen maar voor zover die voor jou van belang kan zijn – dat hoeft helemaal niet zo bot te zijn, dat kan heel verfijnd zijn, maar dat is geen echte belangstelling.
Dat kun je te weten komen. Je kunt te weten komen hoe je eigenlijk over alles een oordeel hebt. En hoe dat vreselijk belangrijke oordeel jou hartstikke dwars zit, want dan kun je niet meer kijken en luisteren en voelen. Of het nou een persoonlijke God is die je najaagt of een banksaldo, dat maakt echt niet zo’n groot verschil. Maar is het gedeeld, is het afgescheiden  Of is het heel? Dus de vraag is dan niet meer: ‘is mijn leven nuttig?’, maar: ‘is mijn leven heel?’

Dat alles zat dus in die kleine, ogenschijnlijk eenvoudige, overlevering van de Boeddha die tegen die vrouw zei: ‘dat wat je graag wilt, dat is zo’n lange weg.’ Want dat betekent dat je door al die voorstellingen van zo’n orde heen moet, om dan, net als Theresa van Avilla, aan het eind te merken dat wat beeldloos is, datgene is waar het om gaat. Of, zoals meester Eckhart zei: ‘zolang ik God zeg, kan God niet in mij wonen.’ Dat is allemaal hetzelfde. Zowel van de heilige Theresa als van Eckhart is dat natuurlijk een heel bijzonder gebied, maar het zegt hetzelfde: maak geen scheiding, don’t divide, alles hoort bij elkaar, elke daad, elke beweging, elke gedachte, elk gevoel, heeft gevolg – naar meer heelwording of naar meer afscheiding. En aan ons is de keus.


naar boven

Gesprek (fragment)

– Vraag: Als je gaat proberen met volledige aandacht iets te doen, dan blijft het niet uit dat je de dingen anders gaat doen. En in deze vergankelijke vorm van samenleven zitten we vol met structuren, en dan blijft het niet uit dat je positie binnen die structuren, de betrokkenheid ermee, verandert. Maar daarin raken ook weer andere mensen betrokken, en daar kunnen botsingen door ontstaan of het kan niet begrepen worden.

– Antwoord: Dat is zo, natuurlijk, dat is onvermijdelijk. Maar er is wel één ding bij, heb ik gemerkt. Als je voor jezelf gaat ontdekken dat het eigenlijk anders is, dat het leven eigenlijk andere dingen vraagt van je dan die de maatschappij verwacht, dan ben je in het begin geneigd om dat heel hard te stellen. En de grootste wrijving, de grootste moeilijkheden zitten daarin. Als je er een tijd mee geleefd hebt, en daar bedoel ik niet 10 jaar mee, maar zo’n 30, 40 jaar, dan ga je merken dat het mogelijk is om hetzelfde wat je wil zeggen, hetzelfde waar je voor staat, waarvan jij vindt dat het zó moet gebeuren en niet anders, op een vriendelijker manier stellen. Je kunt dus duidelijk maken waarom je – want daar heb je ook het geduld voor – dat zo en zo doet, anders, heel anders soms – soms is het niet zo heel anders, maar soms is het wel – dan van je verwacht wordt. En dat neemt een heleboel wrijving weg. Maar dat vraagt een grote mate van rijping. Dat vraagt een grote mate van besef – want daar gaat het eigenlijk om – hoe moeilijk dat voor die ander is. Jij bent in dat bestel waar we in leven eigenlijk een dwarsligger, in het gevoel van die ander. En als je zelf gemerkt hebt hoeveel moeite je hebt om een kleinigheid te veranderen in je leven, dan ben je heel mild, en probeer je het zo te brengen dat die ander er een beetje in kan komen. Kijk, als hij er dan niet in kan komen en jij ziet geen kans om het anders te stellen, dan blijft het blote feit over dat je het anders doet. Maar dan heb je moeite gedaan om een inkijk te geven in jouw verandering als het ware. Maar als je iemand er zomaar voorstelt, dan is het haast niet te verwachten dat hij dat pikt. Dat is geen kwaaiigheid of slechtheid, maar dat is gewoon moeilijk voor hem, want het is een totaal andere invalshoek.
Dat beklemtoont nogmaals dat het een zaak van grote aandacht is. Je bent dus niet alleen maar bezig om datgene waar jij meent dat je voor staat naar buiten te brengen, door je handelingen of door wat je zegt, maar je beseft ook tevens dat het een proces is waar je instaat met die ander. Die ander heeft er waarschijnlijk geen idee van dat hij in een proces met jou staat, maar hij staat in een proces met jou. En jij probeert hem dan een klein beetje inkijk te geven in jouw weg van verandering. Want je weet ook van jezelf, dat heb je allang gemerkt, dat waar jij nu voorstaat, wat jij nu vindt, morgen of overmorgen anders kan zijn. Dus je bent voorzichtig, je ziet: ik heb nu al zo vaak gedacht ‘zo is het,’ en dan bleek het toch weer anders te zijn, laat ik het nu maar heel voorzichtig brengen. En dat is heel belangrijk in deze zaken. Je vermijdt natuurlijk nooit dat je op een bepaald ogenblik merkt dat je gewoon anders erin staat dus ook anders zult doen. Maar nu is het: hoe breng je het over? En heb je de liefde en het geduld om dat te doen, om daar zolang bij stil te staan dat je die ander ook alle gelegenheid geeft om zich daarmee uiteen te zetten. Het is al een heel ding als die ander het belangrijk vindt om zich daarin te verdiepen. Het meest normale is dat hij denkt: ‘kom zeg, dat gekwezel, ik moet wat doen, dat is heel concreet wat ik doen moet, zeur niet!’ Dat is eigenlijk wat je verwacht. Dus als iemand al bereid is om naar je te luisteren, is dat al een heel groot winstpunt.


naar boven