Het besef van de dialoog

Huissen december 1993 | Vrijdagavond
Inleiding
[download]

De vraag is of wij niet alleen beseffen dat we producten zijn van een duizendjarige ontwikkeling, maar ook dat wij in die ontwikkeling gevangen zijn. Dat is een hele fundamentele vraag, of je je daarvan bewust bent. 

Als we even heenstappen over het feit dat verschillende volken, verschillende rassen, in allerlei delen van de wereld die ontwikkeling op allerlei verschillende manieren hebben doorgemaakt, en ons bepalen tot zoals wij geworden zijn – wat natuurlijk niet begonnen is toen we geboren werden. Het is een hele onindenkbaar oude ontwikkeling, waarvan we, telkens als we geboren worden, het hele scala van gebeurtenissen van die ontwikkeling in een rázend snel tempo doormaken, totdat we als het ware aangeland zijn op het punt waar we de vorige keer geëindigd zijn. 

En dat het dus maar om één ding gaat, dat is: kun je je bewust worden van je eigen situatie, die situatie waarin jij bent, met de gegevens die bij jou horen, ook al weet je niet hoe de gegevens tot je zijn gekomen. Je kunt alleen constateren, ja, dat is dan zo.
Dat is één ding.
Het andere is: kun je beseffen dat dat inhoudt dat iedere ervaring voor het overgrote gedeelte voortkomt uit de wijze waarop je ervaart vanuit die ontwikkeling die je doorlopen hebt, althans jouw bewustzijn – niet jij zoals je hier bent, met deze naam en met deze mogelijkheden, maar jouw bewustzijn, jouw menselijke bewustzijn. Dat je daarmee ervaart, dat je daaruit, geholpen door anderen om je heen, je oordelen hebt, je meningen, je waarderingen.
Dat dat betekent dat je dus nooit, als je je daar niet van bewust bent, het totaal van de ervaring tot je kunt laten komen. Daar zit die sluis voor, dat scherm, dat scherm van alles wat je ooit al eens ervaren hebt. 

En zoals gezegd, dat hoeft niet alleen van dit leven te zijn. We weten dat mensen die nog nooit aan zee geweest zijn bijvoorbeeld, die aan zee komen, dat is natuurlijk een enorme ervaring voor ze, maar toch, ze weten wat die zee is, terwijl ze hem nog nooit gezien hebben.
Je beschikt dus niet alleen over de ervaringen van dit leven, dat is een duidelijke zaak, maar je beschikt ook eigenlijk – maar dat is onbewust – over die totale ervaring.
Daarmee leef je je leven. En aan de hand daarvan heb je conflicten en aan de hand daarvan heb je verdriet en heb je vreugde, aan de hand daarvan zeg je: ‘dit is zo en dat is zo’, ‘die mens is aardig, die mens is niet aardig’,‘die mens wil ik bij me hebben, die mens hoort niet bij me’.
En zo is die hele wereld zoals wij hem waarnemen, opgedeeld in allerlei waarderingen, gevoelsnuances, voorstellingen. En wij toetsen eigenlijk voortdurend – en daar zijn we ons ook weer niet van bewust – alles wat tot ons komt aan de hand van die voorstellingen. 

En we verbazen ons dan dat wij zo moeilijk elkaar verstaan – ik bedoel met ‘verstaan’ iets meer dan ‘elkaar begrijpen’. Daar bedoel ik inderdaad mee dat we elkaar verstaan, dat we door alle conflicten heen, door alle uiteenzettingen heen, door alle tegenstrijdigheden heen, elkaar toch kunnen ervaren, elkaar kunnen verstaan. Dat we niet blijven steken bij al datgene wat er in die loop van ondenkbaar lange periodes in ons ontstaan is, niet blijven staan bij wat in ons gevormd is, maar dat we daar overheen als het ware elkaar kunnen verstaan.

Dat betekent dat je je bewust moet worden dat je verhoudingen die je hebt tot alles in de wereld: tot de dieren, de planten, de dingen, de situaties en de mensen – dat de relaties die je daarmee hebt die jou bewust zijn, de bewuste relaties die je hebt tot alles en iedereen, een heel voorlopige is. Een voorlopige, in de zin van dat ze getekend is door de tijd, door de relativiteit, door de betrekkelijkheid, door de vergankelijkheid. Want we weten, de hele schepping is vergankelijk, die is een voortdurend ontstaan en vergaan. Dat weten we. Het is van die kwaliteit.

En kunnen we daardoorheen iets vernemen dat daarvan niet is. Wat een beetje in de buurt komt van het a priori van Kant – dat in alles is, en tegelijkertijd er niet afhankelijk van is, maar dat de eigenlijke verhouding bepaalt die wij hebben ten aanzien van alles.
Kun je dat beseffen – kun je dat beseffen en dan niet, zoals altijd weer gebeurd is, zeggen: ja, dat ene, dat wezenlijke, dat is het… Of: ja, we zijn sterfelijke wezens en dat is het… Dat is de andere kant. Maar dat je ze
beide in hun waarde laat. En niet de een of de ander als alleenzaligmakend verklaart – wat de mystici heel vaak gedaan hebben. En wat nog steeds gebeurt, in alle religies gebeurt dat, niet alleen in het Westen, ook in het Oosten. Maar dat je ziet: dat we tegelijkertijd dat product zijn van onindenkbaar lange, subtiele processen in het bewustzijn, en van daaruit de wereld zien. En dat we tegelijkertijd iets totaal anders zijn, dat niets te maken heeft met wélke ontwikkeling dan ook – en merkwaardig genoeg toch de impuls is die maakt dat die ontwikkeling er is. 

Dat is een ongelooflijke paradox: dat hetgeen wat onafhankelijk is, wat op zichzelf staat – daar kun je alle namen aan geven, en dat is ook gebeurd. Je kunt er heel ingewikkeld over doen, zoals in het Hindoeïsme is gebeurd, een labyrint van begrippen, verfijningen, vertakkingen, om daar in de buurt te komen. Maar je kunt het ook heel simpel zien en zeggen: dat is dus dat tijdloze, wat in zichzelf rust en wat de aanzet is tot al het geschapene, tot al het gevormde, tot al het onderscheidene, tot ieder mens afzonderlijk, met zijn mogelijkheden, met zijn beperkingen. 

Kunnen we dat beseffen, dat dat zo is. Dat maakt ontzettend veel uit, als je dat beseft. Want dat betekent dat je ophoudt te strijden in alles wat vergankelijk is – om de conflicten die je hebt te relateren aan die altijd aanwezige dialoog. Want het is een dialoog, het is echt een dialoog, tussen het tijdloze en het in de tijd en ruimte gevangene. Alleen wij vernemen die dialoog niet, wij horen die ene kant. En als we die andere kant al beseffen, en als we hem merken, nemen we een sprong, dan gaan we dáár zitten. En het is de bedoeling, denk ik, dat wij de dialoog zijn. Dat er dat voortdurende heen en weer is, waardoor wij met andere ogen, met andere oren en een ander besef, ons leven gaan leven.

Maar dat impliceert veel. Dat impliceert dat je voorzichtig bent. Dat impliceert natuurlijk dat je mededogen hebt. Dat  impliceert dat je bereid bent om te veranderen.
Misschien is dat laatste nog wel het belangrijkste: dat je bereid bent om te veranderen. Want er zijn maar weinig mensen die bereid zijn om te veranderen. Want dat betekent dat alles wat je tot nu toe als zeker hebt aangenomen, plotseling onzeker is, dat je het niet weet. En dat je het uithoudt om in die onzekerheid te zijn.
Misschien is dat laatste voor ons allemaal het moeilijkste, om in die onzekerheid te zijn. Voortdurend te merken dat wat je aangenomen had, vaak onbewust, dat dat niet klopt. En dat je het jezelf niet kwalijk neemt, dat is ook heel belangrijk. Dat je aan de andere kant blij bent dat je iets duidelijk is geworden. En dat je probeert om dat voortdurende veranderen van houding om dat voort te laten gaan.
Dat niet tegen te houden, dat je zo graag terug wil naar je oude zekerheid. 

En dat gebeurt telkens opnieuw, dat je naar je oude zekerheid terugverlangt. Dat je het gevoel hebt dat je eruit gegooid bent, dat je een balling bent – de bijbel staat er vol van. En dat je het terug moet vinden.
Dat is een hele ambivalente zaak. Wat is dat wat je wilt terugvinden? Is dat het oude thuis, waar alles op zijn plek is voor je gevoel. Of is dat de dialoog, de dialoog die voortdurend verder gaat. Die inderdaad de evolutie als evolutie aanvaardt, vollédig aanvaardt. Maar die tevens beseft dat die evolutie door moet gaan. En dat als wij het niet beseffen, houden wij het tegen, voor ons. Natuurlijk niet voor de schepping, gelukkig niet, maar voor onszelf.
Dat is het enige waar ík mee te maken heb, hoe het in mij werkt, wat ik ermee doe.

En dat houdt in dat ik niet voortdurend meegenomen kan worden door wat we het ‘gewone leven’ noemen. Dat wil zeggen, het gewone leven zoals wij het leven. Dat is ook weer zo’n dubbele bodem, het gewone leven is helemaal niet gewoon, het gewone leven is een representant van die dialoog. Alleen, die merken we niet op. Maar als ik zeg: ‘meegenomen worden door het gewone leven,’ bedoel ik meegenomen worden door zoals wij het gewone leven ervaren. Dat we daarin opgaan als het ware, van harte en met plezier, of met verdriet – maar dat zijn twee kanten van hetzelfde. Maar kunnen we in alles wat er gebeurt die dialoog vernemen, die ons aangaat, héél direct, als representant van dat bewustzijn.

Wij denken nog altijd in deeltjes. We denken dat we een partikeltje zijn van het grote bewustzijn, maar we zijn een accent. Dat is heel wat anders, we zijn geen deeltje, we zijn een accent. Dat is iets totaal anders. We zijn een accent van het grote bewustzijn, een heel bijzonder accent. 

Zodra je daar een  flauw vermoeden van krijgt, verandert de wereld voor je. Ik zei het daarnet al: je wordt voorzichtig. Je gelooft niet meer in de extase, waar bijna alle religies mee geworsteld hebben. Je beseft dat het iets is van een grote soberheid. Wat niet betekent dat je niet blij zal zijn of zal kunnen genieten. Dat heeft er niets mee te maken. Maar dat je gewoon ziet dat de echte mogelijkheid ligt in een gestadig over het totale front van je bewustzijn veranderen. En dat veranderen kan alleen maar doordat je verneemt. Dat kan niemand voor je doen, niemand kan je dat zeggen. Niemand kan je dat aanbevelen. Hoogstens kun je verwijzen naar dit proces. Meer kun je niet. Je zult zelf in die dialoog moeten staan. En je zult alles wat bij die dialoog is, van harte tot je moeten kunnen nemen. En dat kan heel veel zijn.

Dat betekent dat je alle dingen die je doet en die je niet doet, op een andere manier leert ervaren. Dat je aan de manier waarop je de dingen doet, gaat opmerken wie je bent, wat er in je plaatsheeft. Het zijn minder je woorden dan de wijze waarop je in het leven staat. Of je het leven tot je laat komen.
Dat vraagt dus grote omzichtigheid, maar ook een
enorme intensiteit. Die niet afglijdt in een gezapig thuis zijn. Die, omdat het lichaam nou een keer het lichaam is en zijn beperkingen heeft, daar rekening mee houdt. Maar eigenlijk in wezen altijd doorgaat, dag en nacht. Zonder oefening en zonder wat ook maar, maar gewoon, omdat je van binnenuit genoodzaakt bent. En tegelijkertijd beseft waar je voorstaat, zodat je geduld hebt met alles om je heen.

Dat hangt allemaal hiermee samen, met dat besef, met dat besef van die dialoog. Dat het er alleen maar om gaat dat je in die dialoog blijft. En die dialoog is natuurlijk zonder eind. Dat is toch duidelijk. Die dialoog gaat voort zich te verdiepen en steeds nieuwe mogelijkheden te zien, te ervaren. En daarin zonder moeite, zonder geweld, zonder dreiging, het oude van zich af te laten vallen. Gewoon omdat het verbruikt is, het heeft zijn dienst gedaan en je gaat verder.

Misschien dat we in deze dagen met elkaar bij dit gegeven stil kunnen staan. Want dat heeft natuurlijk ongelooflijk veel perspectieven voor ons gewone leven. En ik denk dat als we daarin zo’n klein beetje ons gaan verdiepen, iets is wat je in je praktijk van je leven kunt meenemen. En daarin kun je dus alle begrippen die je tot nu toe kende, alle verhoudingen die je tot nu toe kende, herijken voor jezelf. Ik denk dat dat heel nodig is.


naar boven