De uitdaging aangaan

Inleiding
[download]

De vraag die altijd overblijft is: als je beseft dat die aanwezigheid uit de diepte er is, die eigenlijk je leven bepaalt, zonder dat je dat weet – dat kan zijn als je het maar voldoende niet beseft, dat je alleen maar je vergankelijke leven leeft en het beëindigt – maar als je beseft dat het om die aanwezigheid uit de diepte gaat, om dat in je leven te integreren (wat betekent je er open voor te stellen en op een natuurlijke manier, niet dwangmatig, stil te kunnen zijn), dan is natuurlijk de vraag die komt voor ieder van ons: hoe kun je dat bevorderen.

Van oudsher is er de onpersoonlijke methode en de inzichtelijke methode. Maar van de inzichtelijke is eigenlijk nog maar een heel klein gedeelte voor ons vandaag bruikbaar, in de zin van werkelijk, concreet toepasbaar. De onpersoonlijke weg is verre in de meerderheid, de hele zen-methodiek is eigenlijk in hoofdzaak op die onpersoonlijke leest geschoeid: het zitten, dat is dus via het lichaam – het lichaam wat godzijdank nog altijd, ook zonder dat we dat beseffen, verbonden is met de aanwezigheid in de diepte.
Als je je verdiept in dat lichaam, als je je daaraan overgeeft, in de werkelijke betekenis – zodat je luistert en niet meer meent het te weten, maar probeert te vernemen wat je lichaam aangeeft – dan kan dat contact hersteld worden.
Eén van de methoden is daarbij dat je het lichaam, zoals jij het normaal ervaart, dusdanig uitput, dat het beeld van het lichaam wat je hebt, vernietigd wordt. En kan het lichaam, zoals het is, zich aan je voordoen en je daarmee in contact brengen met die aanwezigheid.

En dan heb je de inzichtelijke kant van het taoïsme. Maar die houdt eigenlijk totaal geen rekening met wat wij onze gedachten en gevoelens noemen. Daar wordt gewezen op de wetmatigheden die er zijn in de kosmos. En er wordt je het advies gegeven – heel vriendelijk overigens, zoiets van ‘you can take it or leave it’ – van: kijk, als je in overeenstemming leeft met die kosmische wetmatigheden, dan zal het je goed gaan. Doe je dat niet, dan zul je iets anders oogsten. Maar daar wordt helemaal geen dreigende taal gesproken van hemel en hel. Dat komt er allemaal niet in voor. Het is heel neutraal eigenlijk.
En de onpersoonlijke kant, de lichamelijke kant, dat is duidelijk, die oefenen we hier gedeeltelijk in de energie-oefeningen en in het zitten natuurlijk. 

En dan heb je aan de inzichtelijke kant in het hindoeïsme de janaa-yoga en de raya-yoga, die inderdaad op inzicht inspeelt. Maar ook daar mis je wat wij van onszelf kennen aan gevoelens en gedachten. Daar gaat men eigenlijk ook weer op abstracties in, over de illusie die wij koesteren omtrent het leven. En dat is wel waar, natuurlijk is dat zo, maar wij voelen het niet als een illusie. 

Dan heb je tenslotte wat geleidelijk aan eigenlijk wat in het Westen ontstaan is, en dat is het inzicht in het lijden – zoals dat door Boeddha wel verwoord is, maar voor zijn tijd en voor het bewustzijn wat toen in dat land, in die cultuur bestond. Want daar moeten we altijd ontzettend goed rekening mee houden, dat alles wat gezegd is door de groten van de geest, altijd vervat is in de woorden, in de begrippen dus eigenlijk, met de lading die daarbij hoort van dat tijdsgewricht. En wij moeten om daar in door te dringen, voor onszelf gaan vertalen. Dat is nu geleidelijk aan gebeurd. En daarin kunnen we onszelf ook een klein beetje herkennen. 

En dan is het dus nodig om een hele diepgaande reeks vragen aan jezelf te stellen. En die zullen voor ieder van ons net iets anders zijn, omdat ieder van ons een net iets andere opleiding heeft gehad – met die opleiding bedoel ik dat hele stuk vanaf je geboorte tot nu aan toe, wat daarin gebeurd is, wat je daarin geleerd hebt: de ouders die je gehad hebt, de opvoeding die je gehad hebt, de leermeesters die je gehad hebt, die omstandigheden die je gehad hebt. En die zijn natuurlijk voor ieder net iets anders. 

Maar je kunt tot bepaalde universele vragen komen. Dat is heel belangrijk. En die universele vragen voor jouw eigen persoonlijke situatie – en nu bedoel ik innerlijke situatie – zo vertalen dat het voor jou jouw vraag wordt.
Want dat is altijd opmerkelijk, dat weinig mensen in staat zijn om hun
vraag te stellen, want ieder heeft een eigen vraag. Meestal krijg ik een algemene vraag te horen. Dat is jammer, want ik kan wel een antwoord geven op die algemene vraag, maar dat betreft dan niet die persoon.
Dus dat is een hele kunst, om jouw eigen vraag te stellen. En die niet een beetje vriendelijk in te pakken in wat je zo wel weet. Want daar ontneem je de scherpte en de liefde eigenlijk aan die vraag. En dat is heel jammer.

Maar de vraag is dus eigenlijk, en dat geldt voor  ons allemaal, rijk en arm, geleerd en niet geleerd, stratenmaker, geleerde, handelaar, krijgsman, voor iedereen, dat is: hoe ontstaat het lijden.
Daar is een lijden dat in de onpersoonlijke sector thuishoort, en dat is wat wij dus in de natuur zo goed kunnen waarnemen, dat het is eten of gegeten worden. Dat is gewoon zo. Daar kun je nu wel omheen wandelen, maar dat is gewoon zo: eten of gegeten worden. En dat is onpersoonlijk. Je kunt niet van een dier verwachten dat hij plotseling ophoudt met te eten en maar sterft, omdat het zich bewust wordt dat hij leeft van andere dieren of van planten. Dat is dus het onpersoonlijke leed. Dat is niet te voorkomen.

Maar daar is in de menselijke sector dat leed – daar hebben we het zo vaak over gehad, dat zal ik dus maar heel kort aanduiden – dat wij ons ik-territoor verdedigen. En dat kan je geloof zijn en dat kan je kennis zijn en dat kan je bezit zijn en dat kan je relatie zijn, maar dat behoort allemaal tot dat territoor. En daaruit ontstaat het lijden. Want het is duidelijk dat als je iets in ieder geval te verdedigen hebt, dat je op dat moment dat je verdedigt, niet open bent voor de ander. Dat is een duidelijke zaak.
Ik houd het nu maar kort, want dat weten jullie wel, maar er mogen best vragen over gesteld worden, maar dat is de essentie. En dan natuurlijk niet in die andere dwaasheid vervallen dat je zegt: nou ja, ik kom er niet op aan en laat iedereen er verder maar wel op aankomen.
Het is veel subtieler.

En dat heeft natuurlijk al die eeuwen gespeeld. Dat heeft zich vastgezet in clan-gevoelens, dan is de territoor de clan, een etnische groepering. Dat maken we op het ogenblik mee, daar heeft het zich in vastgezet. Maar de kiem, waar het begon, geldt voor ons vandaag de dag net zo. Ondanks het feit dat we ruimtevaart hebben, ondanks het feit van de wonderen van de techniek en wat we allemaal kunnen, maar die fundamentele uitdaging – het is geen probleem, het is een uitdaging – die fundamentele uitdaging zijn we nog niet aangegaan eigenlijk. In de periferie daarvan speelt zich ons leven af. Maar die uitdaging voelen we niet. En daarom hebben we technieken nodig. Daarom moeten we zitten, daarom moeten we goed leren ademen, daarom moeten we de energie leren beheersen. Afijn, noem het maar op, alles wat we hier doen.
Dat is noodzakelijk, omdat we eigenlijk in de grond van de zaak die uitdaging niet aangaan. We blijven steken vaak in zelfmedelijden – dat klinkt hard, maar dat is toch zo, we blijven steken in zelfmedelijden. Of we nemen een sprong en we beginnen fanatiek te worden. Maar dat is hetzelfde, we durven het niet aan te beseffen dat wij, ieder van ons, verantwoordelijk is voor zijn antwoord op die universele uitdaging.

En dan kom je een laagje dieper, dan ga je beseffen dat de manier waarop je omgaat met de ander, de manier waarop, jou heel veel kan vertellen omtrent jezelf. En het grappige is – het is eigenlijk helemaal niet grappig, het is eigenlijk tragisch, maar laat ik het nou maar eens luchtig houden – dat als we dan van onszelf opmerken hoe wij doen met een ander, en ook met alle dingen die ons omringen, we dan onmiddellijk een oordeel hebben over goed en niet goed.
De manier waarop we doen is goed of niet goed. En we beseffen niet – ik kan daar, ik zou haast zeggen, een grammofoonplaat van maken – dat
zodra je dat doet, kun je niet meer leren. Dan kun je niet meer ontdekken. Als je gaat letten op de wijze waarop je leeft en met anderen bent en daarin opmerkt, wat heerlijk is, maar je gaat het onmiddellijk classificeren, dan staat het proces stop. En de volgende keer dat je eraan begint, wordt het alweer een beetje moeilijker. 

Doe dat niet, probeer in godsnaam nu eens een keer te leren en niet al eigenlijk de houding aan te nemen van ‘ik weet wat goed is en wat niet goed is’. Want dat weet je niet. Je probeert te ontdekken, je probeert te onderzoeken. En wat doe je? ‘Dat is goed, dat is niet goed.’ En dan staat het stop. 

Als je je nu eens afvraagt waarom doen wij dat toch altijd – ik weet niet of jullie je dat wel eens afgevraagd hebben, waarom doen wij dat eigenlijk? Dan is het heel simpel, dat doen we omdat we dan bevrijd zijn van de uitdaging, want dan hebben we een oordeel en dan leunen we achterover. En dat beseffen we niet. Maar je kunt alleen maar leren als je dat wat zich aan je voordoet, dat wat je afleest uit de manier waarop je leeft, tot je laat spreken. Wanneer je het steeds verder uitbreidt als het ware, gaat opmerken wat het in je lichaam doet, gaat opmerken wat het in je directe omgeving doet, wat het aan de ander doet. Als je dat namelijk doet – en daarom sta ik er altijd maar weer opnieuw bij stil – dan heb je eigenlijk die methodes niet nodig.
Ik weet niet of jullie dat beseffen, maar dan heb je al die methodes niet nodig, dan doe je dat vanzelf.

Er wordt zo vaak gezegd: het is nodig, als je de innerlijke weg gaat, dat je veel alleen bent. En dan is het een gebód. Maar als je die uitdaging aangaat, dan hoeft jou dat niet gezegd te worden, echt niet. Dat meen ik nu heel ernstig: echt niet. Dan zoek je vanzelf alleenzijn. En dan weer niet in die domme, botte betekenis van ‘nou wil ik niemand meer zien’. Het kan best zijn dat je een uur alleen bent en daarna heel prettig met een ander kunt zijn. Dat is natuurlijk…
Daar ben ik nu al mijn hele leven mee bezig, om te ontdekken: wat is nou eigenlijk natuurlijk in die innerlijke weg. Terwijl er aldoor maar gezegd wordt: dit moet je doen, dat moet je niet doen, je moet zus doen en je moet zo doen…
Maar als je de uitdaging aangaat, meldt het zich vanzelf, is het een behoefte. Dat is een hele andere zaak, dan is het geen opgelegde dwang meer, maar is het een behoefte. En dan zit je ook niet te foezelen met ‘kan ik dat nou wel doen, kan ik me nou wel terugtrekken, want ja, Annie vindt het toch zo jammer,’ enzovoorts. Dat interesseert je geen lor meer. Het is nodig, dus je doet dat.

Het voedt zichzelf. En als je dat volgt, als je dat zelfonderzoek volgt – dat is eigenlijk zo’n zwaar woord: als je belangstelling hebt voor het leven, laat ik het zo maar zegge, dan wijst het zich vanzelf. En dan heb je ook helemaal geen moeite met alle dingen die je in dat zelfonderzoek even terzijde schuift, want je weet: je komt daar terug – het is niet voorgoed afgesloten, je komt daar terug. 

En je gaat ook opmerken dat, net als bij de seizoenen, dat in dat zelfonderzoek daar zijn getijden. En dat moet gewoon tot je komen, dat kun je niet van te voren weten. Je kunt niet zeggen: het is nu september en nou zit het zo. Want dat is niet zó… Het gaat om jouw innerlijke seizoenen, jouw innerlijke getijden. En die hoef je alleen maar te volgen, te merken dat de zon schijnt of dat het regent of dat het mistig is, zodat je naar binnen keert; of dat het nacht is, dat je nog verder naar binnen keert in die getijden van de ziel. Dan wordt het pas echt, als je dat dus volgt.

En ik krijg zo vaak de vraag: ja, maar ik word ook zo makkelijk afgeleid…
Wat bekent dat eigenlijk, als je afgeleid wordt? Dat betekent dat je niet ziet waar je voorstaat. Dat je nog altijd bezig bent op een of andere manier te voldoen aan het verzorgen van je territoor. En die vragen die zijn eindeloos, dat weet je van te voren. Ik zou haast zeggen: je moet wel enorm dom zijn om niet te zien dat die vragen, daar komt geen eind gaan, echt geen enkel eind.
Dus als je je afvraagt: waarom word ik afgeleid, dan is dat het antwoord. Je ziet niet in waar je voorstaat, je ziet alleen maar je tijdelijke uitdaging. Die is er natuurlijk ook. Je moet in je levensonderhoud voorzien. Je moet een ruimte hebben waar je je terug kunt trekken, waar je veilig bent, waar het een aangename temperatuur is dat je je niet hoeft te verzetten, een beetje bewegingsvrijheid hebben, je moet de natuur in kunnen gaan. Dat zijn van die dingen die natuurlijk vervuld moeten worden. Maar ik dacht daar liggen onze problemen niet echt. Die liggen toch op een ander gebied. En daarin gaat het om: zie je die uitdaging. 

Als je hem niet ziet, dan moet je je behelpen – dat klinkt een beetje onvriendelijk – maar dan moet je je behelpen met al die methoden. Die goed zijn hoor, en die werken, absoluut, ze werken. Maar dan moet je steeds begeleid worden, als het dan niet door een persoon is, dan moet het door een boek zijn. Maar je bent eigenlijk je eigen meester, als je de uitdaging aangaat, als die elke dag voor jou geldt. En als je op de koop toeneemt dat je dagen hebt dat je er niet aan toekomt, omdat de vergankelijke zaken zoveel tijd van je in beslag nemen dat je daar geen tijd aan kunt geven. Maar het merkwaardige is, dat als je de uitdaging aangaat, dan vind je dat ook helemaal niet erg, dan zeg je: ‘oké, dat kan niet nu,’ maar dan maak je daar geen probleem van. Dan zeg je niet: goh, nou kan ik me niet terugtrekken, nu kan ik niet dit of nu kan ik niet dat…
Dat is duidelijk, dat kan niet. Een heleboel energie minder, een heleboel vragen minder…

En dat is een bepaald gevoel, als je de uitdaging aangaat, is een bepaald gevoel. Als je de uitdaging aangaat – nou zeg ik iets heel ondeugends – dan ben je eigenlijk al vrij. Als je de uitdaging aangaat, dan ben je al vrij… Je bent vrij van zoveel dingen waar je anders tegenaan zit te hikken, … doe ik het wel goed? Want je beseft dat het niet in de tijd is vast te leggen, dat het niet in de methode is vast te leggen. 

Je ziet gewoon: daar ligt de uitdaging. En je ziet ook van wat een enorm belang het is dat jij die uitdaging aangaat. Want dan ben je eindelijk bezig aan de wortel. Je bent niet bezig aan één van de vele noodoplossingen. Je bent bezig aan de wortel. En het is duidelijk dat je dan bezig bent aan iets waar de mensheid al zolang op allerlei mee bezig is geweest, in het bijzonder in de religies en in de filosofieën. Dus dat je niet verwachten kunt dat dat zo op een achtermiddag gebeurd is. 

Hoe langer je de uitdaging aangaat, hoe dieper je beseft hoe ver hij reikt en wat hij inhoudt. En daaruit vloeit vanzelf een soort van natuurlijke nederigheid voort – een van die deugden waar het christendom zich zo sterk voor gemaakt heeft. En daar hoef je je helemaal je best niet voor te doen. Het komt vanzelf als je de immensiteit inziet  van de uitdaging waar jij voorstaat, dan valt alle ijdelheid van je af. Dat is gewoon zo.
Dan heb je ook geen enkele moeite om fouten toe te geven. Want je maakt natuurlijk aan de lopende band fouten. Ik weet nog wel dat Dürckheim tegen me zei: jij moet in groepen gaan werken.
Dat ik me echt een hoedje schrok, dat ik zei: “Ik? Ik maak zo ontzettend veel fouten…”
Toen zei hij: “Dáárom juist!”

Dat je het inziet. Het is niet anders mogelijk dan telkens te vallen en op te staan. Het is niet anders mogelijk.
Wij stellen ons eigenlijk altijd voor dat het een soort van juichende weg is, van hatsikidee, en dan ben je er. En dan zeg je: ha, zo, dat was het.
En zo is het natuurlijk helemaal niet. Het is heel taai waar je voorstaat, want je brengt nogal een arsenaal mee van weetjes en overtuigingen, meningen… En dat kan niet weggeschoven worden, dat kan alleen maar opgelost worden. En dat lost op in jouw aandacht, dat lost op in jouw uiteenzetting met dat alomvattende probleem – het is echt een alomvattend probleem. Het moment dat wij dat opgelost zouden hebben, als mensheid nu, was het klaar. Want we kunnen nog altijd, ook zelfs vandaag de dag met de populatie die we nu hebben, alle mensen kunnen voeden, we zouden alle mensen het besef bij kunnen brengen waar het om gaat – ik bedoel nu gewoon economisch en wat de landbouw betreft, daar zouden we het geduld voor hebben, dat zou kunnen. Dat het niet gebeurt is omdat we dat basisprobleem niet opgelost hebben, waardoor je rijke landen hebt en arme landen, waardoor je meer geïnformeerde mensen hebt en minder geïnformeerde mensen.

Dus het is een immens probleem. En het gaat veel verder natuurlijk. Waar ik het, ik geloof twee dagen geleden, over had, dat het alle werelden doortrekt, dat principe van zien vanwaaruit het gebeurt. De verschillende niveaus, de verschillende dimensies.
En natuurlijk speelt het zich allemaal af in verschillende dimensies: de dimensies van het hart, de dimensies van het denken, de combinatie daarvan. En dan wat daar onder verborgen is en wat wacht op openbaring, dat het opengemaakt wordt, zodat het je gewordt, zodat het bij je komt.
Dat is zó immens, dat kan geen droom je duidelijk maken. Dromen maken meestal iets duidelijk over je huidige positie in een groter geheel. Dat is al wat. Maar dit is dus een heel fundamenteel iets: hoe dat levensbeginsel, die aanwezigheid in de diepte, zich verhoudt ten aanzien van het leven wat jij leeft. Hoe het telkens van zich doet weten. En dat als jij die uitdaging aanneemt, jij open bent voor die momenten dat het zich toont.
Dat heb je niet in de hand. Dat is ook één van die misvattingen, dat we denken dat we dat op een of andere manier in de hand kunnen krijgen. Dat is niet zo. Het enige wat wij in de hand hebben is onze openheid ten opzichte van die aanwezigheid in de diepte.

En de psycholoog Alberts, dat is nu alweer een jaar of vijfendertig geleden, heeft heel mooi gezegd: zodra het beeldloos is, zodra het zich voordoet voor de mens als een aanwezigheid die geen beelden oproept, dan ben je in de buurt – dat zegt hij heel voorzichtig: ‘dan ben je in de buurt.’
Zolang het nog beelden heeft is het nog van deze kant. Zo is het ook. Dus je in die uiteenzetting, in het ingaan op die uitdaging, zul je geleidelijk aan de beelden kwijtraken. Maar daar hoef je niks aan te doen, dat gebeurt aan je. Dan heb je ook geen behoefte meer om het ergens in onder te brengen. Dan neemt die menselijke neiging om het in zijn wereld een plek te geven, een totaal andere richting. Dan geef je het een plek door het leven wat je leeft. Maar je probeert het niet meer in een beeld te vatten. Het doet zich aan je voor doordat je een leven leidt wat in overeenstemming is met jouw uiteenzetting met de aanwezigheid in de diepte.
Dat is dus iets heel anders. Je tracht het niet meer te fixeren, maar je leeft het, dus het is in beweging.

Ik weet heel goed, je hebt het nodig om beelden te hebben, om beelden te vertalen voor jezelf, om je daarin te verdiepen. Dat is nodig – en tegelijkertijd weet je dat het nog niet diep genoeg reikt.
Dan begrijp je ook waarom in de Veda’s, in de Upanishaden, in het taoïsme, in het boeddhisme, het zich telkens wentelt om die kwestie van het niets, van de leegte. En dat wil eigenlijk alleen maar zeggen: de afwezigheid van alles wat we kennen. Dat wil het alleen maar zeggen. Maar wij hebben ons omtrent het ‘’niets‘’ en omtrent de ‘leegte’ ook alweer denkbeelden gevormd. En dan ben je natuurlijk weer in de regen, dan zit je weer waar je niet zitten moet. Want dan ben je bezig je een beeld te vormen van een vertaling. Dat moet je niet doen, je moet eerstehands bezig zijn. 

Dus in dat ingaan op die uitdaging, die voor ieder van ons geldt, zonder uitzondering, kom je alles tegen wat noodzakelijk is voor dat grote proces van verinnerlijking. En dat gaat dan hand in hand gepaard met een veruiterlijking. Voor ons heeft veruiterlijking altijd een minteken, dat komt omdat we er op een verkeerde manier tegenaan kijken. Maar er bestaat geen verinnerlijking zonder een veruiterlijking. Dat bestaat niet. Er bestaat wel een veruiterlijking zonder verinnerlijking. Dat bestaat, dat kennen we heel goed. Maar een verinnerlijking zonder een veruiterlijking, dat bestaat niet. Dat gaat niet. Want zodra het duidelijk is vanwaaruit jij hier bent, zul je dat uitdrukken. Dat kan niet anders. Dus dan hoef je je niet af te vragen: hoe moet ik dat nou tot uitdrukking brengen. Dat gebeurt gewoon.

Dat is wat Krishnamurti bedoelt dat zolang er keuzes zijn, dan deugt het niet. Je hoeft niet te kiezen, het is duidelijk.
En ik wil er direct iets bijzeggen, want anders komen er weer vragen van: ja maar, het is toch wel eens onmogelijk… Natuurlijk is het wel eens onmogelijk om er uitdrukking aan te geven, maar dat deert je dan ook helemaal niet – als je in het gevang zit, ben je niet vrij, dat is duidelijk. Maar dat deert je dan ook niet, dat is geen probleem voor je. Het is heel duidelijk, dat kan dan niet. Er komt wel weer eens een moment dat het wel kan. Maar daar zit je niet op vast.

En er zijn natuurlijk altijd slimmeriken die tegen me zeggen: ja, maar als je nou die uitdaging niet ziet?
Dan zie je het niet! Dan zal het wel zo zijn dat je op een of andere dag hem wel ziet, of misschien zie je hem helemaal niet. Kan ik ook niks aan doen. Het enige wat ik doen kan – en dat is verschrikkelijk weinig, dat is echt heel weinig – is proberen duidelijk te maken waar ieder van ons voorstaat. En ja, hoe verder, dat weet ik niet, maar dat merk je wel.

Maar je wordt ook wel een beetje vrolijk, hoor. Als je de uitdaging aangaat, word je ook wel een beetje vrolijk. Want je merkt dat er vanuit die uitdaging, van de aanvang van die uitdaging, gaat een geweldige kracht vanuit. Dat is ongelooflijk. Dan vraag je je niet meer zoveel af. 

En, de schoonheid ervan is, dat kun je doen. Je kunt die uitdaging aangaan. Je hoeft niet te wachten. Je hoeft niet te wachten op informatie, je hoeft niet te wachten op goedkeuring, je kunt het gewoon doen, en dan maar zien. Tenslotte zijn alle grote, echte grote ontdekkingen in het leven, of ze nou op religieus gebied waren of op wetenschappelijk gebied, voortgekomen uit doen. Dat wil zeggen, erop ingaan. Als wij denken aan doen, dan is het altijd de handelingen. Maar ik bedoel ermee: erop ingaan. 

Dan zul je echt merken dat je zoveel uit je leven, wat tot nu toe je gehinderd heeft en wat je zo belangrijk vond, verliest vanzelf zijn macht over je, want je bent met iets wezenlijks bezig, je bent met het oorzakelijke bezig. En dat duwt heel vriendelijk dat allemaal naar de periferie. Een soort achtergrondmuziek. En als je nog dieper je erin verdiept, verdwijnt ook de achtergrondmuziek. Dan word je vanzelf alleen gelaten. Dan kun je middenin het drukke leven staan, maar dan ben je alleen gelaten. Dan ben je op jezelf. En dat is nodig.
Want als je niet op jezelf staat, wanneer je niet beseft vanwaaruit je leeft, kun je je nooit echt verbinden met een ander. Dat klinkt hard maar het is zo. Wat zich normaal verbindt, zijn affiniteiten in de persoon – die weliswaar heel diep verankerd zijn, uiteindelijk toch wel verankerd zijn, in die aanwezigheid in de diepte, maar het is bijna niet meer te herkennen. En de persoonlijke affiniteiten spelen daar dan een rol in. Dan krijg je dus karakters, dan krijg je eruditie, dan krijg je voorkeur en afkeur, afijn, de hele scala van dingen. Maar het is niet de eigenlijke verbinding die tot stand kan komen. 

Maar daarvoor moet je de diepte ingegaan zijn, daarvoor moet je die uitdaging aangegaan zijn. En je moet niet meer afhankelijk zijn van voor- en tegenspoed daarin. Zelfs niet van menselijke nabijheid, wat voor ons zo kostbaar is. Het is ook kostbaar, maar de nabijheid die ik nu bedoel, een totaal andere nabijheid. Dat is een nabijheid vanuit de diepte, waarin al die persoonlijke dingen – die er zijn, ik zeg niet dat die er niet zijn, die zijn er – hun ondergeschikte plaats krijgen. Zelfs de lijfelijke nabijheid, alles wat met het lichaamsverlangen te maken heeft,  krijgt z’n plek. En daarin is het dan niet meer oppermachtig. 

Dat is een groot ding, het is een groot ding dat je in elke relatie je alleenheid bewaart, dat je niet ondergaat in de schijngemeenschap. Dat je in elke relatie je alleenheid bewaart, dat je die niet prijsgeeft. Want als je die prijsgeeft, dan doe je die ander kwaad. Dan suggereer je die ander dat die affiniteitsrelatie écht is, terwijl het uitsluitend een afspiegeling is.

Dan hoef je je niet meer te bekommeren om een mystieke weg of een niet-mystieke weg, eindeloos veel zijpaden die er zijn. Dan ga je de weg van de mens. Die uiteindelijk is te getuigen van de grote aanwezigheid in de diepte. En dat klinkt nu heel verheven – het is ook verheven. Maar het is niet bedoeld in de zin van: kijk eens, het is zo geweldig, daar zul je wel nooit in de buurt ook maar kunnen komen. Zo is het niet.
Maar zie de uitdaging. Als je uitdaging ziet en je gaat erop in, dan zorgt hij ervoor dat het gaat zoals het gaan moet voor jou. En dat is veel en veel belangrijker dan een of andere meditatie te bedrijven.


naar boven