Verandering is je enige zekerheid

Inleiding
[download]

We hebben in deze dagen allerlei gebieden de revue laten passeren die nog door onszelf gevonden en bewerkt moeten worden, zodat het een eigen ervaring wordt – waar we ons niet meer op een of andere manier tegen verzetten alsof het van buiten kwam. Dat is onze grote moeilijkheid in dit leven, dat we bijna altijd het gevoel hebben dat het van buiten komt. Maar wat wij hier proberen te doen is die binnengebieden te exploreren, open te maken en voor onszelf bereikbaar te maken.
Daarbij stuit je altijd op allerlei meningen die je al gevormd hebt, door alles wat je aangedragen is in het leven. Die hebben wel te maken met die gebieden, maar staan dus nog buiten je en verhinderen je vaak om dat gebied echt zelf te exploreren.

Een van de basismoeilijkheden is dat ons leven zo vol is, vol met weetjes, vol met ervaringen die niet helemaal afgemaakt zijn, zodat wij moeite hebben om bij dat stuk te komen van onszelf waar we nog nooit bewust geweest zijn. Want onbewust, zonder dat we het opmerken, bepaalt het bijna ons hele leven. We geven er allerlei rationele verklaringen voor, we zeggen: we doen dit of dat daar en daar om. En we vergeten daarbij die onbekende, die ongeleefde in onszelf, die het eigenlijk bepaald heeft.
Dus als wij voor zaken die we op een bepaalde manier doen en die we eigenlijk niet helemaal begrijpen, argumenten geven die uit de bovenlaag zijn, dan versterken we het gevoel bij die ongeleefde mens, die wij ook zijn, dat hij niet belangrijk is, dat hij er niet zo erg veel toe doet: we hebben er toch immers een verklaring voor in ons bewuste gedeelte… Dus hij is niet belangrijk.

Je kunt pas verder, dat vind je in alle religieuze meditatieve literatuur terug, als dat niet-geleefde stuk in jezelf er ook mag zijn. Want besef dat goed, jij bent dat ook. Meestal ben je dat méér dan dat stuk wat je kent. Dat is misschien goed om dat eens echt uit te spreken: je bent méér datgene wat je níet geleefd hebt, dan datgene wat je wél geleefd hebt. En het gaat erom om dat écht te beseffen. En op te houden oppervlakkige verklaringen te geven voor iets heel diepgaands.

Datgene wat we niet geleefd hebben is meestal datgene wat we – ook weer niet helder gewild – niet aankonden op het moment zelf. Vandaar ook dat het meeste van die niet-geleefde stukken ver in de jeugd zitten, waar we eigenlijk nog weerloos en onschuldig waren toen ons met alle lieve bedoelingen opgedrongen werd wat we nog niet aankonden, en waar we, als we oppervlakkig blijven leven, ons hele leven tegenaan stoten, altijd maar weer. En waar we allerlei aan proberen te doen, zonder onszelf te bekennen dat wij een stuk van onszelf – en wel het belangrijkste stuk – in de kou hebben laten staan, in het donker, achter de deur, niet gehoord, klagende soms vanuit zijn donkere schuilhoek, waar het soms boos is voor wat we altijd maar niet willen doen, wat we altijd maar weer nalaten. Het kan soms zelfs zo sterk zijn dat het ons zou willen doden… Want vlak daarvóór heeft het eindelijk die aandacht waar hij een leven lang om gevraagd heeft.

Dat je je daarvan bewust kunt worden, berust ook weer op hele eenvoudige menselijke ervaring, het gewordt je gewoon als je in je leven een iets grotere aandacht hebt dan van je verwacht wordt. Van je verwacht wordt aandacht voor al datgene wat je doen moet, de taken die je vervullen moet, voor de relaties die je hebt. Maar alles in het leven, wat het ook mag zijn, is afhankelijk van het meer of minder heel zijn. En ‘heel zijn’ wil zeggen dat je jezelf herenigd weet in die totaliteit die je bent, en waarin je bent: dat is het allebei.
We hebben meestal het gevoel dat je in die totaliteit staat, leeft, ademt, lijdt, gelukkig bent. Maar je bent die totaliteit. Dat is een heel wonderlijk iets. Dat is vanuit het Oosten ooit weergegeven met ‘de oceaan in de druppel’. En we hebben het gevoel: dat kan niet. Dat komt omdat wij in schotjes denken. Maar je bent én die totaliteit én je bent een hele unieke variatie in die totaliteit, die zich bewust is dat hij die variatie is. Dat ben je tegelijkertijd. Dat is voor ons een bijna onverteerbare gedachte. Maar alle wezenlijke dingen in je leven – als je althans dat ongeleefde stuk ook erin betrekt, want anders kun je niet heel zijn – alle doorslaggevende dingen, alle echte relaties, zijn vanuit die totaliteit die je bent.

Een echte dialoog komt pas op gang als je vanuit die totaliteit bent en niet heimelijk een stukje ‘ik’ eraan hecht. Want dat kleine stukje‘ik’ mag nog zo nietig klein zijn, maar het maakt een dialoog onmogelijk: dan wordt het een discussie. En in een discussie willen we macht uitoefenen. Dat kan heel subtiel zijn, je kunt het niet in de gaten hebben, je kunt er heel veel mooie woorden omheen vlechten – maar als je er een stukje ‘ik’ aan hecht, heb je eigenlijk geen belangstelling voor waar dat proces van die dialoog om gaat. Dan heb je behoefte om jouw zicht op dat proces te laten prevaleren boven het proces.

Gisteren zijn er vrij veel gesprekken geweest over wat dat nou toch is dat een dialoog ontaardt in een discussie. We zeggen zo makkelijk ‘een gesprek’ of ‘een dialoog’, maar het is iets heel bijzonders, want daar zijn twee mensen, twee totaliteiten, twee aanzichten van de totaliteit, die met elkaar uitwisselen en elkaar verrijken. En dat kan ook zijn terwijl ze het lijken niet eens te zijn.
Maar een dialoog is alleen verzekerd zolang de hoofdbelangstelling is bij het proces, het proces van uitwisseling, van volstrekte uitwisseling. Op dat moment zul je niet wegglijden in het een ander willen overmeesteren. Want de tragiek is dat als dat gebeurt, de dialoog verbroken is. Dan kun je er verder aan doen wat je wilt, je kunt het nog een beetje oplappen, je kunt vriendelijk voor elkaar voelen, maar dan is het wezenlijke van de dialoog verloren gegaan.

Het gaat er om, om bij jezelf te ontdekken wat jouw impuls in de dialoog is. Is dat om uit te vinden, of om iets erin te poneren. En – dat kun je ook bij jezelf opmerken – zelfs geïrriteerd te zijn als iets je lijkt aan te vallen. Terwijl het misschien helemaal geen aanval is: er wordt alleen iets gezegd wat je vreemd voorkomt.

Ik heb in al die gesprekken die ik individueel gehad heb, gemerkt dat dat onze grootste angst is, dat we iets tegenkomen wat onbekend is voor ons.
Ik zeg dat vaak zo gemakkelijk: het onbekende is het wezenlijke, het onbekende kan je bevrijden. Maar ik merk dat bijna iedereen eigenlijk in de grond van de zaak het onbekende koppelt aan de dood, namelijk datgene wat het bekende beëindigt. En dat doet het onbekende. Het onbekende beëindigt het bekende. En dat kun je dus als een vorm van dood voelen, van niet meer bestaan, van hulpeloos zijn. Wat iedereen in een heel simpele en onschuldige vorm kan overkomen, wanneer hij op een ochtend wakker wordt in de kamer waar hij al jaren slaapt, zijn ogen opslaat en omdat hij nog uit de droom komt, zich afvraagt: waar ben ik? En dan schrik je. Dat is heel gek, waar schrik je dan eigenlijk van? Je schrikt dat je die kamer, die je zo goed kent, op dat moment niet herkent.
Dat is een heel eenvoudig voorbeeld van dat je bang bent voor het onbekende.

Dat geldt natuurlijk ook voor het onbekende in een relatie. Je kunt het op álle terreinen van het leven terugvinden. En dan zeggen we van iemand: ‘hè, wat doe je nou gek, hou op!’ Wat doen we dan eigenlijk? Die mens was net bezig om die onbekende, die niet-geleefde, een stem te geven. En dan zeggen we: ‘hou op, doe niet zo gek, terug jij!’ Want zo gaan we ook met onszelf om.
Dit maakt onder andere dat er zulke vreemde dingen in een relatie kunnen gebeuren. We nemen aan dat we die ander echt helemaal kennen. Maar dat kan natuurlijk niet, want die ander heeft nog zoveel stukken ongeleefde werkelijkheid, die hij zelf niet eens kent… Zou jij hem dan kennen? En die mens zelf is bang voor die onbekende. En jij bent bang voor die onbekende. Dus wat doe je met elkaar? Je laat hem in zijn donkere hoekje! Laat hem maar klagen, hij hoort er immers niet bij…

Je voelt wel, dat niet kan blijven… Nu is de tragiek dat veel mensen aan het einde van hun bewuste leven gekomen zijn, en dan pas die grote tegenstrever – want zo noemen wij hem: ‘tegenstrever’ – ontdekken. Ik heb het honderden keren gehoord van mensen die stierven. En dan is een vruchtbare dialoog met de tegenstrever niet meer mogelijk. Dat is een werkelijk heel grote tragiek. Terwijl het natuurlijk een hele natuurlijke zaak zou zijn dat we bij ons leven, midden tussen de vele dingen die altijd maar gebeuren moeten en die zo belangrijk zijn, die klagende stem zouden horen. Dat ons hart vol zou schieten van compassie, zodat hij niet meer een tegenstrever is – want dat moet gebeuren, mensen! – maar een vriend, de meest dierbare vriend die je hebben kunt, want hij vertelt je wat je nog niet geleefd hebt.
En alle leven wil geleefd worden, of je nou een neger bent of een Chinees of een Japanner of een Europeaan of een Amerikaan, dat geldt voor ons allemaal: leven wil geleefd worden. Des te meer datgene wat afgewezen is, om welke reden ook. En wat nu aanklopt en vraagt of we hem zien willen, of we hem horen willen, of we met hem leven willen, of we niet meer het gevoel  hebben dat het een tegenstrever is. Maar dat het het meest wezenlijke in onszelf is: datgene wat nog niet geleefd is. En wat we, als het goed gaat – daarvoor is onder andere meditatie – bij ons leven, in het volle bezit van al onze vermogens, léven.
Nou weet ik heel best, want zo gebeurt het: elke keer dat dat onbekende zich aan ons voordoet, schrikken we terug. En nou gaat het dus maar om één ding: dat je inziet dat het zo werkt. Dat is het enige wat nodig is, dat je dat inziet. Je kunt ermee experimenteren in je eigen leven, je hoeft mij niet te geloven. Probeer het maar, experimenteer er maar mee. Alleen al je bereidheid om ermee te experimenteren, geeft al vrijheid.
Je kunt gerust tegen hem zeggen: lieve vriend, ik weet dat je er bent, vertoon je maar. En dat zal hij de eerste keer dat je dat zegt niet geloven, want je hebt hem al je hele leven in een hoek gedouwd. Je kunt niet verwachten dat hij tevoorschijn komt. Maar als je dat gestaag volhoudt, zul je merken dat hij zich vertoont, dat hij helemaal geen tegenstrever is, maar een mens die geboren wil worden, in jou. En jij hebt de mogelijkheid om dat te doen.

Dat betekent inderdaad dat je je leven niet kunt doorgaan met uitsluitend dat te doen wat schijnbaar aldoor voorligt. Ik zeg: schijnbaar, want het is eigenlijk heel mechanisch wat voorligt. Het is niet levend, het levende is in dit geval datgene wat vergeten is. En dat betekent dus dat je daar plék voor moet inruimen in je leven, dat je daar áándacht aan moet geven, dat je daar bézig mee moet zijn. En als je plek inruimt, is dat ook een teken naar die kant dat je bereid bent.

Ik weet heel goed dat de oefeningen die we doen niet bedoeld zijn voor die vriend in het duister. Die zijn in de eerste plaats bedoeld om de oerwerkingen van ons lichaam, van de adem, van de energie, te herstellen, zodat we zoveel mogelijk ter beschikking hebben voor deze uiteenzetting. Die oefeningen zijn heel wezenlijk voor ons zoals wij zijn: levend in het luchtledig, in ons hoofd, is het erg belangrijk dat we weer contact maken, niet alleen met de aarde, maar ook met de hemel. En dat gaat volgens de oeroude kanalen van de natuur, waar nog niks bedoeld is. Daarom zijn ze voor ons ook zo moeilijk, omdat in deze werkingen geen bedoeling zit, ze zijn er gewoon om zichzelfs wille. En ze willen alleen maar onze aandacht – net als die onbekende, net als die zogenaamde tegenstrever, die eigenlijk een vriend is.
Aandacht, zou je kunnen zeggen, is net als de zon of een zoeklicht, het verwarmt datgene wat uit zichzelf nog niet te voorschijn kan komen. En zo is het met de energie-oefeningen en met de adem-oefeningen, en ook met de bewegingsoefeningen, waar je kunt voelen wat dat betekent om een voet op de grond te zetten, heel bewust. Daar oefen je dus niet alleen het geven van aandacht in, maar je laat wat je natuurlijk is toegedacht opnieuw werken. Dan ben je beter in staat om op het moment dat jij dat uitgezocht hebt, die hele diepe uiteenzetting met die onbekende in jezelf op gang te brengen.

Je moet niet denken dat dat allemaal zo makkelijk gaat, want hij is of zij is zijn leven lang gewend geweest om niet erkend te worden. Nou maak je daar tijd voor, en echt, de eerste sessie komt hij nog niet tevoorschijn. Hij moet echt het gevoel hebben: dit is oprecht gemeend, die mens is bereid om mij te horen, wat ik ook mag zeggen, wat ik ook mag willen. Want er kan pas wat gebeuren als die dialoog op gang komt en dat onbewuste in het bewuste komt en niet veroordeelt wordt – mensen, denk er goed om, dat is het allereerste wat we doen, dat is de oude zenuwtrek, zou ik haast zeggen. Als hij dan omhoog komt, zeggen we: o dat, nee, hup … weg! Dan is het proces weer verbroken.
Ik wou dat jullie echt goed beseften dat elk oordeel een onmogelijke slagboom is. Want dat hij daar in die duistere hoek zit en klaagt, dat is omdat wij een oordeel over hem hebben. Daarom noemen we hem ook de tegenstrever. Dat is ons oordeel, dat is niet zijn werkelijkheid.

Dit is een heel diepgaand proces, dit is echt meditatie. Aan de ene kant dus het herstellen van de natuurlijke mogelijkheden van adem, energie; het bezit hebben van je hele lichaam; het vriendelijk kunnen zijn met je kwalen, die hun eigen betekenis hebben. Maar tevens is het die uiteenzetting.

Deze twee dingen bepalen jouw mogelijkheid om een relatie aan te gaan die uitgaat boven alles wat je kunt zeggen, verklaren, voelen zelfs. Die gaat daar ver overheen en onderdoor. En je mag het dan in, wat ik de ‘oppervlakte’ noem, volstrekt oneens zijn met elkaar. Maar als je je in die ondergrond, die je ook bent, verbonden voelt, dan is dat helemaal niet erg. Dan kun je het volstrekt oneens zijn. Het kan zelfs wel leuk zijn om een beetje te douweren met elkaar, dan kom je ook iets aan de weet. Maar dan is de basis is er.
Dan leer je ook pas de verschillen in de relaties kennen, want als ik zo het woord ‘relatie’ gebruik, dan is dat echt een beetje … bot. Want er zijn grote differentiaties in relaties. En dat is allemaal afhankelijk van de diepte van het vertrouwd zijn met het onbekende in jezelf. Daar zitten de eigenlijke diepere lagen, die dan niet meer plotseling optreden en je eigenlijk verlammen, maar die in plaats daarvan plotseling duidelijk maken wat voor innigheid er in relatie aanwezig is.
Dat is niet iets wat jij gemaakt hebt, dat is niet iets wat jij gedaan hebt, daar ben je volslagen onschuldig aan. Wij denken heel vaak dat wij dat kunnen máken, dat wij daar een strategie voor kunnen bepalen. En dat gaat niet, hoor mensen, dat weet ik heel goed, dat gaat niet. Het zijn gegevenheden. En hoe die gegevenheden ontstaan zijn, daar heb ik een klein beetje van verteld. Maar dat is armzalig vergeleken bij de rijkdom en die diepgang die ze eigenlijk hebben.

En als je één keer kennis gemaakt hebt met die diepere lagen in de mens, die wij zijn – denk dat goed: die wij zijn! – dan word je een beetje minder onzeker, dan ga je minder in het gevecht. Want dat we in gevecht gaan, gaat hierop terug. We hebben niet een echte basis, we hebben een voorlopige basis. En we doen net alsof die voorlopige basis dé basis is. En we hebben allerlei technieken ontwikkeld om die voorlopige basis een beetje af te schermen voor het echte leven, voor de diepere lagen, want die zijn zo hinderlijk, dan voel ik me onzeker…
Als je ook maar een kleine notie hebt van wat die diepere lagen inhouden, dan is dat zo’n allemachtige hoeveelheid dat je ervan schrikt.

Maar dat moet toch gebeuren. Je moet heel worden, dat is toch eigenlijk waar de evolutie op mikt – zou ik haast willen zeggen – op die volledigheid. Dat is die weg die we gaan. En op het moment dat een bepaalde volledigheid bereikt wordt, wordt tegelijk duidelijk hoe onvolledig die volledigheid is. Dat is de evolutie.

Dus er is geen eind aan. Dat is iets wat we in ons denken toch echt om moeten zetten, daar moeten we een knopje omzetten: daar is geen einde aan, het gaat altijd door. En hoe meer je tot volledigheid komt, hoe meer je ontdekt hoe onvolledig het nog is. En dat geeft niet een gevoel – want dat denken de meeste mensen – van: ‘jeetje mina, houdt het nou nooit op…’ Nee, dat geeft een gevoel van: ‘wat fantastisch dat er nog veel meer is…’
Ons gevoel van zekerheid is echt armzalig. Je bent pas écht zeker als je weet dat de verandering steeds plaatsheeft. Dat is je enige zekerheid.

Daarmee verandert ook je verhouding tot die barmhartige vriend, waarvan wij een vijand gemaakt hebben, namelijk de dood. En daarom krijgen we ook altijd hele ernstige gezichten bij het woord ‘sterven’. Terwijl het eigenlijk fantastisch is dat het mogelijk is dat hetgene wat voorbij is, wat zijn werk gedaan heeft, weg genomen wordt. Ik kan me geen oerwoud voorstellen, waar al die mechanismen en organismen die zorgen dat datgene wat dood is verwerkt wordt tot nieuw leven er niet zouden zijn. Dat kan gewoon niet, mensen, dat kan niet. Als we dat toch eens inzagen, dat kan niet!
Het is heel belangrijk dat je inziet dat dat niet kan, dat we de dood en het sterven nodig hebben om tot vernieuwing te komen, om opnieuw te kunnen beginnen.

Dat geldt natuurlijk ook in die relatie tot die onbekende, en dat geldt dus dan in elke relatie: dat het overbodige verwijderd kan worden. Zonder dat we daar allerlei heisa over maken en plotseling het gevoel hebben van: ‘waar zijn we nou?’ Maar dat dit een barmhartigheid is die voortgang mogelijk maakt.

Ik denk dat dat een van de wetmatigheden van een relatie is, dat een relatie alleen kan blijven zolang hij werkzaam is, zolang die twee mensen voortdurend het gevoel kunnen hebben dat er, verder en verder, iets gebeurt. En dat we niet als onbegrepen eekhoorntjes alleen maar de nootjes koesteren die er al zijn. Terwijl we natuurlijk heel goed weten dat we ze eens op zullen moeten eten, anders kunnen we niet blijven leven. Een eekhoorntje weet dat heel goed. Laten we dan wijze eekhoorns zijn die dat weten.
Dat geldt in een relatie ook. Een relatie heeft pas zijn einde bereikt – en dan kunnen we hem nog ons leven lang in stand houden – als die uitwisseling, zowel van jezelf tot de onbekende, als van jezelf tot de ander, ophoudt te stromen. En daar ben je wel verantwoordelijk voor. Dat is één van je verantwoordelijkheden.

Het is best mogelijk dat je op een bepaald moment niet verder reikt, noch naar de onbekende, noch in die relatie. Maar dan weet je ook wat er aan de hand is. Dan wordt alles veel eenvoudiger, dan krijgt alles de glans van de herkenning. Want iedere wezenlijke relatie is gebaseerd op herkenning, terwijl je niet eens weet wat het nou precies is. Maar het werkt gewoon, het is een herkenning. Maar in hoeverre die herkenning een basis heeft, is afhankelijk van jouw flexibiliteit van leven, waarin je al datgene wat plaatsheeft niet voorziet van een eenduidige verklaring en er dan mee afgedaan hebt. Maar waarin je je voortdurend bewust bent dat het afhangt van die innerlijke dialoog.

Wat we nu in deze dagen met elkaar hebben proberen te doen is dus aftasten in welke regionen deze uiteenzettingen overal voorkomen. En ik denk dat je in het leven geen enkele regio kunt bedenken waar dit principe niet geldt, in het zakelijke net zo goed als in het meditatieve, als in het filosofische, als in het religieuze – dit-geldt-overal. In hoeverre ben je bereid om aandacht aan te geven aan al deze doorgaande bewerkingen? Want of jij er nou aandacht aan geeft of niet, het werkt. En als je er geen aandacht aan geeft, werkt het meestal in negatieve zin. Het maakt je beangstigd, het maakt je onzeker, het maakt dat je je afschermt.
Daar zijn we meesters in geworden, om je af te schermen, in naam van allerlei. Soms is het heel verheven – in de mystiek komen we dat zo mooi tegen. Maar afschermen helpt niet, op de lange duur helpt afschermen nooit. Erkennen wel, dat werkt altijd. En het geeft je een gemak en een vloeiendheid die ongelooflijk is, als je dúrft te erkennen, als je de onbekende in je laat leven, zodat hij je vriend is.

En je hoeft het alleen maar te proberen, mensen … het is zo barmhartig! Je hoeft het alleen maar te proberen, je hoeft het niet te bereiken. Je hoeft het alleen maar te proberen. En het leven antwoordt onmiddellijk, want het leven is de totaliteit. Dat betekent dus dat jij het leven erkent, dat het niet een vaag iets is voor zondags in de kerk, maar voor alledag. Als je eet, als je drinkt, als je een plasje doet. Hoe doe je dat? Hoe eet je, hoe drink je, hoe doe je een plasje? Heb je eerbied daarin, of is dat iets wat je vlug afdoet. Heb je eerbied voor al die kleine dingen – de kleine dingen in het leven, waar de onbekende zich in verscholen heeft. Ook dat doen we af als ‘kleine dingen’.

Als je dit beseft, zul je wel eens het gevoel hebben: heb ik wel voldoende leven, krijg ik nog de tijd om mijn relatie tot die onbekende te voleindigen, voordat mijn barmhartige vriend de dood komt en zegt: ‘nu is het genoeg geweest!’
Maar dat hangt alleen maar af van jouw inzet. Dat is de schoonheid ervan, dat is nou eens lekker-niet-afhankelijk van iets anders dan je eigen inzet. Alleen daarvan is afhankelijk of dit leven voldoende is voor je. Dat is dus niet alleen een kwestie van tijd, dat is veelmeer, en in eerste instantie, een kwestie van inzet, van intensiteit. En het mooie van intensiteit is dat hoe intenser je leeft, hoe meer tijd er komt. Zodat de haast uit je gaat.

Maar vooral is het heel belangrijk dat je doet. Want je zult nooit iets echt ontdekken als je niet eerst doet. Je kunt niet vooraf iets doen, je moet doen. Alleen in dat moment ontstaat het. Als er ooit iets ontstaat, is het in het doen. En dan is dat niet beperkt tot wat wij ‘doen’ noemen, want dat is altijd óf denken óf iets doen met je handen, met je lichaam. Maar het inzetten, heel bewust inzetten, en dan – en dat is misschien één van de moeilijkste dingen voor ons – die inzet het verder gaan niet laten beperken. Dus je zet het in, en hebt dan een open oor en oog voor wat zich voltrekken wil. Want anders kun je niet ontdekken, anders ontdek je alleen wat je al weet.

Ik geloof inderdaad dat ik hiermee toch wat we zo met elkaar hebben uitgewisseld, een klein beetje beschreven heb. Ik heb nu een ander centraal punt genoemd, alles wat we met elkaar hebben gedaan kun je daarin terugvinden.


naar boven

<< Terug | Einde