Zeven poëtische sessie-toespraken (3)
Een oude belofte

Vanochtend tijdens de eerste meditatie,
toen de wind zo klaaglijk om het klooster trok
om ons te herinneren aan een oude belofte
die we nog altijd moeten inlossen,
leek het net alsof het hele gebeuren hier
naar een heel diepe bodem zonk, een grote oceaan,
waar de wieren langzaam wuiven op de onderstroom,
met een gevoel alsof het al alle eeuwen heeft plaatsgehad
en het nooit zal ophouden zo te zijn zoals het is.
Daaronder was het klooster en het nijvere stadje Huissen,
waar de mensen net als mieren bezig zijn met het eerstvolgende,
elkaar voortdurend boodschappen brengen met hun voelsprieten
dat om de hoek iets gebeurt waar iets aan gebeuren moet.
En het ontgaat ze waar ze in gevangen zijn,
en waar ze toe behoren en in ingebed zijn.

En ik dacht: dat is dus wat in ons leven steeds plaatsheeft,
we hebben in die tijdloze wereld, een eigen wereld ingebouwd,
een wereld, boordevol met wat er allemaal gebeuren moet.
Het merkwaardige is, hoe meer er gebeurt,
hoe meer er ook gebeuren móét.
Je kunt het bij jezelf heel goed nagaan:
je krijgt brieven, en als je die onmiddellijk beantwoordt,
krijg je nieuwe brieven, en je krijgt nog meer brieven…
Dat is een proces wat steeds verder gaat …
totdat je het op een keer in de gaten krijgt
en je afvraagt waar je mee bezig bent –
als je niet in jezelf voelt dat er een antwoord in jezelf ligt
wat veel verder reikt dan de vragen en belevenissen
die je van buiten krijgt en op je afkomen.

Dat van buiten heeft natúúrlijk te maken met je leven,
en daarin heb je dingen in te doen.
Maar als er niet tegelijkertijd het besef is
dat je behoort tot die andere wereld waaruit je gekomen bent,
is je antwoord van hetzelfde gehalte als de vragen die je krijgt.
Want het is een voortzetting van een eender proces.
Dat kun je slim doen, dat kun je traag doen,
dat kun je van harte doen, of met tegenzin doen,
maar het blijft van hetzelfde –
als het bij je binnenkomt mag het daar niet rusten,
rusten om tot zichzelf te komen.
Zodat jij het niet hoeft te dóén, het antwoord
zich aan je openbaart voordat je het doorgeeft,
en je geen doorgeefluik bent voor die reactie erop.

Natuurlijk heb je een reactie bij alles wat zich voordoet.
Maar dat is iets wat al klaar ligt,
het is als het ware geconserveerd,
je trekt het blikje open en, pfoetsj, daar is het.
Maar het heeft geen gelegenheid gehad
om zichzelf te leren kennen in jou,
om de vertakkingen te beseffen:
om dus levend te worden –
die vraag die afgescheiden was uit het leven
moet gelegenheid krijgen om tot wasdom te komen.
Dat betekent een heel bewuste daad van jezelf:
de daad van laten.
Dat is niet passief, zoals het in ons spraakgebruik is,
het is hoogst actief, als je het bewust doet,
als je bewust denkt: ik laat het liggen,
als je beseft dat het beantwoorden
niet alleen een mentale kwestie is,
maar ook een kwestie van het hart –
in de snelheid van de mentale oplossing
kan het hart er niet inkomen.

Als iemand je in een gesprek iets vraagt, vraagt hij je,
zélfs al noodt de vraag uit tot een koele analyse,
eigenlijk om die warmte waarin je antwoord lévend is.
Zodat het niet alleen iets is wat hij onthouden kan,
maar iets wat hij in zijn eigen leven mee kan nemen –
niet als een last, maar als een stille achtergrond
die zijn leven zonder moedwil verandert.

Veel van die opgewekte boeken met spirituele recepten
nodigen je uit op zo’n manier je zaken op te lossen:
optimistisch, met vertrouwen,
maar ze hebben jou niet op het oog –
ze zijn een soort van evangelie
waar je beter van kunt worden,
maar hebben jou niet op het oog,
ze reiken niet tot dat gebied
waar je het niet weet,
waar je afwachtend bent,
waar je beseft: ik kan er misschien inkomen
als ik besef waar het om gaat.
Ik besef dat het gaat om mijn totaliteit –
dat is niet alléén mijn denken en voelen,
maar ook mijn lichamelijk welbevinden
en ook datgene wat je wel aan kunt duiden
maar niet kunt benoemen.
Dat laatste vooral.

Het lijkt wel of de wereld hieraan steeds armer wordt,
juist met die stróóm optimistische spirituele lectuur,
soms heel knap, waar alles goed uiteengezet wordt.
Als je dan niet dat orgaan in jezelf bezit,
stel je je daarmee tevreden,
je bent zelfs geneigd dat ook weer te propageren,
zo draait de machine door –
maar je voelt niet dat iets ontbreekt,
iets wat in negatieve zin klaagt om de muren van je leven,
en in positieve zin net die stemming is
waarin alles wat zich aan je heeft voorgedaan
en waar je mee bezig bent
plotseling zijn vergankelijke betekenis krijgt.
Terwijl je ook ontdekt dat het niet helemaal vergankelijk is,
het is óók iets anders:
een late geur van een bloem die sterft,
een herinnering vanwaar het kwam en waar het naartoe gaat –
die juist het leven dat je dag aan dag leeft
van grote betekenis maakt,
en de vraag in jezelf levend doet worden
of in dat bezige leven,
waarin zich al veel meer aandient dan je aankunt,
voor jou plek gemaakt is voor dat andere,
waarin het eigenlijk ingebed is,
maar wat je zo vaak vergeet.

Dat is meditatie – als het goed is,
als het niet verzandt in oefenen alleen,
als het niet verzandt in formules alleen,
als je niet, voordat je mag gaan mediteren,
eerst moet voldoen aan een aantal verworvenheden –
als je echt gaat beseffen dat oefeningen er alleen voor zijn
om het je gemakkelijker te maken
dat diepe besef levend te houden.

Want wij zijn geëvolueerd tot perfecte individualisten –
hoewel nog voor een groot deel sjabloon, programma.
Maar in elk geval zijn we afgescheiden.
En we missen wat er vroeger in de gelovige tijd nog was,
toen religie nog een echte functie had –
dat instrument is ons ontvallen.
En ik denk dat dat goed is, het plaatst ons steeds meer
voor de werkelijkheid waar we in leven, en vooral
voor de werkelijkheid die we geworden zijn,
haast buiten onze wil om –
de evolutie heeft zich aan ons voltrokken
met maar weinig meesturing van onze kant.

Kunnen we dat zo diep beseffen, dat we kunnen zien
dat de oefeningen die we doen ons kunnen helpen
om dat diepe besef levend te houden,
midden tussen het staccato ritme van je leven –
ook mensen met een uitkering zijn daaraan blootgesteld.
Daar is bijgekomen dat we ook nog blootgesteld worden
aan het staccato van het spirituele leven, new age,
al die therapieën – en er zullen er nog meer komen,
nóg meer verfijningen… Er is niemand in de hele wereld
die zich bezorgd maakt over jouw totaal.

Dus je moet die zorg zelf op je nemen, je moet beseffen:
dáár moet ik voor zorgen, en als het kan voor mijn naaste.
Mijn naaste die óók in de staccatowereld voort moet,
ook al doet hij het niet van harte, maar hij moet voort –
en hij heeft behoefte aan een plek waar hij gewoon zijn mag,
waar van hem niets gevraagd wordt, dan: wees daar nu maar…
En misschien komt er een vraag in je op, of een vermoeden,
en dan heeft die ander daar een plek voor geschapen –
meestal is het een vrouw die dat doet.
Maar in diepere zin is het het vrouwelijke in onszelf,
óók in de man, waar aan geappelleerd wordt.

Dat je die plek heiligt – dat meen ik heel oprecht: heiligt,
dat je ziet dat dat nodiger is dan wat ook.
Want we leven dan wel in een samenleving
waar de basisbehoeften voor een groot deel vervuld zijn,
maar deze, vergeten plek, moeten we zelf beschermen.
Eerst moet er de wil zijn hem in te richten,
met al die dingen die we in meditatie doen.
We zien het dan niet meer als losse eindjes naast elkaar
waar je weer allemaal aparte specialisten voor hebt,
maar als een vorm van samenwerking
waarin het gaat om het creëren van die plek,
buiten het staccato, buiten de vragen,
buiten het onmiddellijke, waar dat andere gedijen kan,
waar we heel bewust naartoe gaan en van terugkeren.
Zodat in dat staccato leven van ons die glans kan komen
van het andere, en de mensen waarmee we werken
aan ons kunnen gaan voelen dat er dat andere is.

Dat is die diepere, vriendelijke werking die kan uitgaan
van een mens die zich hiervan bewust is.
Dat is een veel verder reikende propaganda
dan alles wat we op kunnen schrijven
en aan elkaar kunnen vertellen.
Dat is wat in de onderstroom gebeurt,
waarin alle verschillen veranderen in onderscheidingen –
onderscheidingen zijn heel goed, maar als ze uitgroeien
tot verschillen, krijg je de moeilijkheden.
Dat kan alleen maar in die sfeer
waar het gezien wordt als een gebeuren wat nooit eindigt
en waarin je het gevoel hebt dat je zelf op weg bent.

Op die weg ontmoet je meer of minder innige relaties –
je gaat die relaties niet aan, je ontmoet ze.
Dat is ook een van die wonderlijke dingen
dat mensen altijd denken dat je relaties aangaat…
Maar diepere relaties doen zich voor als een ontmoeting,
een ontmoeting met een heel oude vriend,
die je misschien een leven lang niet gezien hebt,
die verandert is, misschien in een ander land geweest is,
een heel leven lang – en nu ontmoet je hem en je ziet:
hij weet veel meer en hij heeft een heleboel te vertellen,
maar het eigenlijke is niet verandert, dat is nog zó vertrouwd
dat je er soms – zoals mij overkomen is – van schrikt.
Hij is misschien tot een heel andere cultuur is gaan behoren
door de lange tijd dat hij weg was, met andere gedragscodes –
en tóch, in al die verschillen is dat vertrouwde gebleven
van dat je bijeen hoort en dat je van daaruit uitwisselt.
En dat het dan nooit een bedreiging is, nooit een wedstrijd,
nooit een vraag, en dat je in elkaars leven groeit…

Ik denk dat dat de diepere betekenis is
van meditatie zoals wij het met elkaar proberen te doen.

Huissen, 20 december 1992 .
De toespraak is te beluisteren bij /toespraken/huissen/dec1992/


naar boven