Nabijheid is een geschenk

Huissen april 1997 | Vrijdag
Inleiding
[download]

Er wordt mij telkens gevraagd waarom ik tot deze vorm van zen gekomen ben, die waarschijnlijk alleen in deze vorm bestaat zoals wij hem hier doen.
De zen die normaal is, is typisch een mannencultuur, gericht op het bereiken van iets, het overmeesteren van iets eigenlijk. En doordat ik in een Japans krijgsgevangenkamp gezeten heb, ben ik er diep van doordrongen geraakt dat geweld op enigerlei manier niet helpt.
En geweld is natuurlijk niet alleen buiten ons, maar is voor het grootste gedeelte in ons. Wat we onszelf aandoen omdat we iets willen bereiken, omdat we iets willen zijn, is ongelooflijk. Het is een geweldige destructieve kracht, die altijd maar werkt en die in de maatschappij waarin we leven ook wordt aangemoedigd.
Alleen al dat je iets moet zijn, dat je een bepaalde positie moet innemen, gaat terug op de grote kracht van zelfbehoud – dat is dat alle leven wil blijven leven, alle leven wil blijven doorgaan op de manier zoals het zichzelf kent – die kracht is nog oppermachtig en neemt, denk ik, niet eens af.

Dus je kunt het van buiten niet verwachten. Je kunt van buiten niet verwachten iets aangereikt te krijgen wat je afhelpt van die onbegrepen kracht van het zelfbehoud. Zelfbehoud is op zichzelf natuurlijk uitstekend. We weten uit de natuur ook dat de ene soort de andere opeet om te blijven leven. Maar de mens is daarin een uitzondering, in de zin dat hij het vermogen heeft om zich bewust te zijn van zichzelf, zoals hij doet, zoals hij leeft.
Hij kan zich bewust worden. Dat hoeft niet, maar dat kan hij, het is ons gegeven. Dat is fantastisch, dat is het meest wonderbaarlijke wat ik mijn mijn leven ontmoet heb: dat wij het vermogen hebben om ons bewust te zijn van wat we doen en ons bewust te zijn wat dat in de wereld uitwerkt.

Maar dat betekent dat we ons ook bewust moeten zijn hoe we met onszelf omgaan. Dat is het allereerste.
Kijk, als je jezelf dwingt, dan ben je agressief. En dat heeft altijd kwalijke gevolgen. Wij zijn eigenlijk al zo gewend dat we onszelf dwingen, en we hebben natuurlijk allerlei prachtige redenen om onszelf te dwingen. Maar we zijn niet bereid om onszelf te leren kennen zoals we zijn. We zijn niet bereid om onze zwakheden – dat noemen wij zo: ‘onze zwakheden’ – te leren kennen. We zijn niet bereid om ziek te zijn. Alleen als die wonderbaarlijke kracht vanuit de kosmos af en toe in ons leven ingrijpt en we heel veel van een ander houden, zijn we plotseling wél bereid om alles wat daarvoor nodig is te doen.
Dat is eigenlijk heel gek, dat hebben we nog niet opgemerkt.

Daarom is het ook – er zijn geloof ik net zoveel mannen als vrouwen op het ogenblik hier – maar over het algemeen heb ik meer vrouwen onder mijn gehoor. En dat is ook heel begrijpelijk, want de vrouwen kunnen, behalve als ze zich voorgenomen hebben om een geweldige carrière te maken – dan zijn ze nog geweldiger dan mannen – maar als dat niet zo is, zijn vrouwen van zich uit zowel lichamelijk als geestelijk meer gericht op het in stand houden, op het ontvangen en op het omvatten.
Je hebt natuurlijk onder de vrouwen allerlei gradaties daarvan, maar het merkwaardige is al bijvoorbeeld dat bijna alle vrouweneen kind willen hebben. Terwijl de wereld nou helemaal niet zo geweldig is dat je een kind op de wereld zou willen laten komen – je kunt het niet ‘zetten’, hoor, ‘op de wereld zetten’ bestaat niet. Je kunt het wel laten komen.
Dat is dus dat wonderlijke, dat door alles heen die grote kracht, die uit is op vereniging, op één worden, op de oorsprong, in de vrouw nog altijd doorwerkt.

Ik heb ook in het krijgsgevangenkamp de mannelijke mannen het eerst zien doodgaan – we hadden allemaal precies dezelfde hoeveelheid honger. Dat is doodeenvoudig dat je niet bereid bent om te zien wat is, om te willen dwingen dat het anders is. Ze waren ook steeds bezig met eten in hun gedachten en hadden daardoor natuurlijk een veel groter tekort dan de mensen die er niet aan dachten, of al te zwak waren om eraan te denken.
En dat waren dezelfde mensen die moeite hadden met sterven. Ze gingen eigenlijk boos dood. Moet je eens even indenken, dat je sterft en dat je daar boos over bent… Dan ben je toch niet helemaal mens. Want een mens kan zich inleven in de situatie waar hij in is, die kan proberen, doordat hij het begrijpt, dat te doen wat nodig is.

Want er is natuurlijk in het leven heel veel nodig, het is nodig dat we elkaar bijstaan. Op je uppie kun je het niet helemaal. Greet[1] vroeg nog van: ja, dan word je wel erg eenzaam…
Dat is zo. Wil je gaan begrijpen wat er in jezelf plaatsheeft en wat er in de wereld plaatsheeft, dan zul je veel, een gedeelte van de tijd, op jezelf moeten zijn, zodat je niet gestoord wordt door waar anderen mee bezig zijn. Maar je kunt nooit op je uppie tot het grote inzicht komen. Dat kan alleen maar in samenspraak met het leven, in het samenzijn met andere mensen, in het samenzijn met alles om je heen. Omdat je natuurlijk – dat is iets grappigs eigenlijk, dat we dat niet doorhebben – echt afhankelijk bent van het geheel, je bent iets omdat je tot het geheel behoort.
Door de evolutie – daar heb ik wel eens meer bij stilgestaan – is het zo dat wij steeds meer verzelfstandigd zijn en daardoor het gevoel hebben gekregen dat we het zelf moeten doen, dat we niet meer behoren tot iets. Een flauwe afschaduwing daarvan is het clan-gevoel, het stamgevoel, het landgevoel, het nationaliteitsgevoel, het rasgevoel. Maar dat is maar een flauwe afschaduwing, en het scheidt zich tegelijk af van alle andere rassen, alle andere volken, alle andere gewoontes, alle andere samenlevingen. Dat is dus niet meer het geheel.

Waar het eigenlijk om gaat is dat je in je leven terugkeert tot het geheel. Dat kun je niet dwingen, dat is een kwestie van volgen, volgen wat er eigenlijk gebeurt. En langzamerhand gaan begrijpen wat jouw functie daarin is. Want ieder mens heeft natuurlijk een functie en een bestemming, die hij ooit, voordat hij geboren werd, wist, maar die hij vergeten is als hij geboren is. Dat gebeurt altijd weer.
Eigenlijk moet je dan in die baaierd van uiterlijke omstandigheden, in die uiterlijke wereld, in die uiterlijke samenleving, die zich daar helemaal niet bewust is, moet je jouw bestemming in het geheel weer terugvinden. Dat is een hele lange weg, omdat wij door de evolutie, zoals hij gegaan is, zo verzelfstandigd zijn, dat wij op het moment dat we biologisch volwassen zijn – en zelfs daarvoor vaak, zoals het tegenwoordig gaat – al totaal afgescheiden zijn.

Dat terugvinden kunnen we niet in ons eentje, dat kunnen we alleen maar door te leven, door alle dingen tegen te komen die het leven brengt.
Als je daar op gaat letten, merk je dat daar een bepaalde besturing inzit. Je kunt hem ook niet opmerken. Dan wordt er bevestigd wat je zo spontaan denkt: dat jij hier bent en daar is de ander en daar is de wereld.
Maar als je een beetje op gaat letten, merk je dat er in dat leven van jou een besturing is. Niet van boven af, maar omdat je bepaalde mogelijkheden in jezelf hebt, bepaalde gevoeligheden, die je dit laten doen en niet dat.
Dus het is heel belangrijk dat wij die gevoeligheid weer gaan ontwikkelen, gevoeligheid voor de totale gang van zaken. Dat maakt ook dat je een heel bescheiden gevoel hebt over jezelf. Want je gaat steeds meer beseffen hoezeer afhankelijk je bent van allerlei factoren, die je nu een keer niet in de hand hebt.

Ik vind het altijd zo mooi – ik heb het gelukkig maar een paar keer in mijn leven meegemaakt, dat ik zo ziek was dat een dokter zich ermee moest bemoeien, maar als het dan op een bepaald punt gekomen is, dan zegt zo’n arts, een hele knappe man: nou moet de natuur het maar verder doen.
En dan moet ik altijd zo lachen. Want dan houdt het op plotseling, dan houdt die kennis die vergaard is door observatie aan de buitenkant, op.
Dat is eigenlijk heel veelbetekenend dat dat zo gezegd wordt. En we zullen waarschijnlijk dit blijven zeggen, of we zeggen: ja, kijk, we hebben nog niet ver genoeg ontdekt. Maar ik denk dat dat een oneindig ver punt is. Ik denk dat het veel sneller is wanneer wij onszelf trainen om al die factoren die in ons werken op te merken. En niet om een soort van verdedigingssysteem op te werpen, maar om werkelijk te gaan begrijpen. Om werkelijk te gaan beseffen wat leven is, wat jij bent – want je bent natuurlijk leven. Dat is niet alleen buiten je, jij bent ook leven.
In ons hele denk- en voelsysteem is zover doorgedrongen dat we alleen en zelfstandig zijn, dat we een zelfstandige eenheid zijn, dat we in alle dingen die we doen geen rekening met het feit dat we eigenlijk in de grond van de zaak behoren tot het geheel. Ik zeg niet: ‘een onderdeel zijn van het geheel,’ dat is namelijk niet waar. We zijn niet ‘een onderdeel van’, we zijn het geheel, we zijn een brandpunt van het bewustzijn wat we ‘ik’ noemen, maar we zijn niet een onderdeel, we zijn het geheel. Alleen, dat is het enige: we zijn ons nog niet bewust daarvan.

Omdat we ons daarvan niet bewust zijn, moeten we relaties met elkaar aangaan van de buitenkant, maar niet van binnenuit. Dat is een hemelsbreed verschil: alle relaties die we kennen zijn van de aanvang vanbuiten, maar het Grote Ene is heel barmhartig, dat mengt er altijd iets in dat niet afgescheiden is.
Daar zijn we een poos lang diep van onder de indruk, we zeggen dan dat we verliefd zijn. Maar dat is eigenlijk een heel inadequate manier van zeggen. We zijn op dat moment héél even uit onze hengsels gelicht. Maar dat duurt niet zo vreselijk lang. Het kan een paar maanden duren, het kan een paar jaar duren, maar dan keren we terug tot onze eigen eigenwijze manier van beleven.
En dat is jammer, maar het gebeurt wel steeds. Dan gaan dus de uiterlijke factoren een steeds grotere rol krijgen, je gaat steeds meer de zaak indelen, je gaat steeds meer zeggen: ja dat is daar en daar om en het is daar en daar om.

Dat is een van de dingen die ik zo moeilijk te begrijpen vind. Dat is dan eigenlijk een ongelooflijk brevet van onvermogen, als je de wereld indeelt in eigenschappen. Als je niet aldoor bewust bent dat het één is, dat je tot het geheel behoort, dat je dat bent. De taal maakt het zelfs moeilijk, je hoort het, ik zeg dan: ‘je behoort tot het geheel,’ nee, je bént het geheel. Alleen, je bent je daar nog niet bewust van.
Dat is de grote opgaaf voor ons allemaal. En voor ons allemaal ziet het er net iets anders uit. Dat is de eigenlijke opgave: dat je je bewust wordt dat je het geheel bent. Én dat je daarin een functie hebt – die misschien helemaal niet overeenkomt met wat je op het ogenblik aan het doen bent. We zeggen dan dat het een crisis is, maar het is eigenlijk iets heel moois, als je je bewust bent, of je bewust wordt, dat je het geheel bent en dat je daar een functie in hebt. Dan vraag je jezelf ook helemaal niet meer af: wat zal ik gaan doen? Dan ga je niet na of je wel een baan zult krijgen, dan doe je dat.
Soms is het in de geschiedenis voorgekomen. Maar wij zitten dus in eerste instantie met die opgaaf dat we onze weg terug moeten vinden naar het geheel wat wij zijn.
Je hoort aan wat ik zeg wat een kromme zin dat is: ‘de weg terugvinden naar het geheel wat je bent.’
Toch is dat zo. En alles wat dat tegenwerkt, schaadt.

Je merkt aan jezelf hoe moeilijk het is vaak om een ander te accepteren zoals hij is. Maar dat gaat terug op je eigen onvermogen om jezelf te accepteren zoals je bent. Om wezenlijk te weten dat je het nog niet weet, want je bent nog buiten het geheel in je bewustzijn – in wezen ben je natuurlijk nooit uit het geheel weg, maar voor je bewustzijn ben je er uit. Voor je bewustzijn ben je die en die, met die en die naam, met die vaardigheden, met die capaciteiten, met dat verleden, met die kwetsuren.
Maar om dat te gaan begrijpen, kun je dus niet vooraf iets stellen. Je kunt niet zeggen: ik moet zo en zo leven. Je moet voortdurend kunnen blijven volgen wat er gebeurt in jezelf. En omdat dat zo’n vreemde bezigheid is in deze wereld waarin we leven, zul je inderdaad veel alleen moeten zijn om die opmerkingsapparatuur in jezelf weer tot wasdom te laten komen. Want die is in de loop van de evolutie is die eigenlijk beknot, uitgesleten. En ook vaak ongebruikt.

‘Volgen’ betekent dat je niet iets al in je hoofd hebt voordat je kijkt, voordat je luistert. Dat je blanco bent. Zodat je werkelijk kunt horen wat er gezegd wordt, in jezelf, of opmerken aan jezelf, wat er met je gebeurt. Zodat niet meer de therapie belangrijk is, maar de patiënt belangrijk is. De mens, die is belangrijk.
Niet of hij lang of kort leeft is belangrijk – ook weer een van die uitingen van ons onvermogen, dat we oud zouden moeten worden. Het gaat om hoe voldragen het leven is. Hoeveel heb je opgemerkt. Hoeveel heb je tot je genomen. En heb je een ander op zijn zoektocht van dienst kunnen zijn.
Ik vind het woord ‘helpen’ altijd heel vervelend, ‘van dienst zijn’ is vriendelijker: heb je iemand van dienst kunnen zijn. Want op het gebied van de geest kun je maar zelden helpen. Dat vraagt zo’n groot inlevingsvermogen, daar ben je niet zo gauw toe in staat. Want je moet je dan inleven in al de kleine afwijkingen, die een ander zich eigen heeft gemaakt in zijn leven. Alle idealen die hij zich gesteld heeft, alle strevingen die er in hem zijn, dat je die állemaal kunt voelen. Zodat je echt alleen maar die ene stap, die een mens nodig heeft voor de volgende ontdekking – dat je daar bij kunt zijn.

Dat is ook een van de dingen die we heel weinig beseffen, dat nabijheid, menselijke nabijheid, ongelooflijk belangrijk is. Dan hoef je nog niet eens iets te doen, te zeggen, te vragen, te helpen, maar gewoon, dat je er bent, echt er bent. Dus niet dat je lichaam zich in dezelfde ruimte bevindt. Dat is nog geen nabijheid, nabijheid is iets anders, nabijheid is een geschenk.
Dat betekent dat je eerst bij jezelf moet kunnen zijn, niet buiten jezelf. Dat herinneren of dat beseffen mensen bijna niet, dat ze eigenlijk altijd buiten zichzelf zijn, in een voorstelling – in een voorstelling hoe ze zouden moeten zijn, óf in de voorstelling hoe ze zijn. Maar ze zijn niet bij zichzelf. Want dat is zo groot, dat kun je nooit aanduiden…

Maar dat je dus in jezelf afdaalt.
En wat ik nu zeg is ook weer – jammergenoeg, de taal staat het niet toe – van buitenaf. Maar bij jezelf komen is een heel subtiel proces. Daarbij moet je dus alle ideeën die je omtrent jezelf hebt, helemaal los kunnen laten. Zodat je komt bij degeen die je eigenlijk bent.
Veel mensen – dat heb ik ook in dat krijgsgevangenkamp opgemerkt, omdat ik in de dodenbarak werkte – veel mensen komen daar zelfs op dat laatste moment nog niet bij, wie ze nou zijn. Dan sterven ze met de idee dat ze die en die geweest zijn. En ze zijn eigenlijk iets heel anders geweest.
Dat is dus een heel diepgaand proces. Én, dat proces moet je vrijwillig willen. Dat moet je dus niet aangaan met de idee: als ik dat niet doe mislukt het, of zo iets. Want dan werkt het niet. Je moet het echt uit liefde aangaan, uit liefde voor jezelf. Dat jij dus nog onbekend bent.

Dat is een vreemde uitgangspositie voor ons, om heel oprecht tegen onszelf te kunnen zeggen: ik ken mezelf nog niet; wat ik van mezelf dénk te weten, heb ik gekregen door observaties of doordat een of andere deskundige mij gezegd heeft dat het zus of zo zit.
Maar we moeten het helemaal zelf ontdekken. En het kost een ongelooflijke intensiteit, dan kun je dus niet meer in zelfbeklag blijven, dan kun je niet meer in meelij met jezelf blijven. Dan gaat het niet. Je kunt alleen zo zuiver mogelijk proberen waar te nemen wat er steeds gebeurt in jezelf. En schijnbaar bij de meest onbelangrijke dingen. Die zijn het meest verhelderend. Daar doe je de grote ontdekkingen mee: in de simpele dingen van het leven. Hoe je je bord grijpt, hoe je je eten opschept, hoe je eet, hoe je drinkt, hoe je loopt, hoe je ligt.

Lig je ooit wel eens volledig overgegeven? Ken je dat? Zodat er niets meer hoeft, zodat je hele lichaam zich geeft aan de situatie waar hij in is.
Als je dat probeert, zoiets simpels, dan merk je hoeveel weerstand er in jezelf is. En die weerstand roept allerlei gedachten op, dan denk je aan alle dingen die niet gelukt zijn in je leven.
Dat komt doodeenvoudig omdat je niet overgegeven kunt liggen… En dat gaat heel ver terug, dat kan zijn dat je moeder je niet volledig heeft kunnen ontvangen, omdat zij ook vol ideeën zat.
Dat zijn hele simpele dingen. En daar, daar begint het, daar begint die reis buitenom. Dat is ons leven, die reis buitenom.

Maar om terug te keren tot de reis binnendoor, daarvoor moet je je inzetten. Daar helpen geen smoesjes voor, je kunt niet zeggen: nou ik ben zo ongelukkig, ik kan het niet.
Dit is de opgave van ieder mens. Dat is dus niet het oplossen van een probleem, dat is kinderachtig. Het is ingaan op datgene wat vóór alles is: waar je vandaan gekomen bent, waar je nog in bent, en waar je – naar ons gevoel, maar dat is ons gevoel alleen maar – toe terugkeert als je sterft.
Maar je bent geen moment uit het geheel, geen-mo-ment. Alleen, je beseft het niet. En wij hebben dan die twee incisies gemaakt van geboren worden en sterven, maar waarom we geboren worden weten we tot op de dag van vandaag niet. We weten alle verrichtingen die nodig zijn, samenvloeien van zaadcel en eicel, maar dat is nog altijd de uiterlijke buitenkant. Maar waarom, waarom dat gebeurt. En waarom het zo gebeurt als het gebeurt. Waar is dat plan volgens hetwelk een embryo groeit …  onzichtbaar.

En dat geldt niet alleen voor een embryo, dat geldt voor alles in de wereld. Elk levend organisme heeft een bepaalde wijze van zich uiten, een bepaalde wijze van doen, een bepaalde wijze van mogelijkheden. En we weten niet hoe dat zit.
We weten langzamerhand sommige verbanden. En dan zijn we al heel verbaast en dan kraaien we al opgewekt van victorie. Maar het is nog niks, het is echt helemaal nog niks. En het allerafschuwelijkste is nog dat, als we een klein beetje ontdekken, dan denken we: oh, dat kunnen we dan zus of zo gaan doen…
Maar dat zal nog wel een poos blijven.

Maar we kunnen natuurlijk als wijze mensen – wat ik hoop dat jullie allemaal zijn – daarvan afzien. We kunnen gaan beseffen dat we helemaal in het begin staan. En dat we langzamerhand kunnen groeien in meer besef.
Dat is een innerlijk besef – ik probeer er wel over te praten, maar het lukt me slecht, want het is zoveel subtieler, zoveel groter, het is zoveel omvattender…

Maar misschien is het toch zo dat, in al die vele, vele woorden die ik zeg, er eentje is die voor jou van belang is. Zodat je zelf op weg kunt gaan. En dus met minder verwijt tegenover de ander kunt staan, tegenover de wereld kunt staan. Dat je gaat begrijpen dat het er niet om gaat om jezelf te beschermen, maar om jezelf te openen. Dat je inderdaad niet weet wat je bent, waarvoor je hier bent. Dat je dat misschien héél langzaam gaat ontdekken.
En het mooie is, zodra je dat ontdekt, doe je onmiddellijk. Dat is onmogelijk om dat niet te doen, om dan niet actief te zijn. Terwijl wij in het algemeen op afbetaling leven, we zijn altijd maar bezig met de dingen die áchter ons liggen – in plaats van ons open te stellen voor dat wat nog gebeuren moet, in ons.
Het fantastische is dat als je dat probeert – want je kunt niet meer dan proberen – dan besef je ook onmiddellijk hoe afhankelijk je bent van al het andere in de wereld: van je medemens, van de dingen die je akelig vindt, de dingen die niet goed gaan, hoe afhankelijk je daarvan bent. Niet omdat ze je belemmeren, maar omdat ze een boodschap hebben, omdat ze je iets te vertellen hebben.

Als je dat probeert, dan zul je anders aankijken tegen mannelijk en vrouwelijk, tegenover geslaagd en vernederd. Dan zul je gaan voelen hoe dat één onlosmakelijk geheel is. En de bedoeling is dat je daar bewust uit liefde instaat.
Dat daarin – zó weinig hoef je maar te doen – dat daarin al het andere kan groeien.

[1] Greet Wicart verzorgde de lichaamsbewustzijn-oefeningen tijdens de sessie.

naar boven