Een steeds doorgaand proces

Huissen april 1994 | Maandag
Inleiding
[download]

Wij zijn er vrijdagavond eigenlijk vanuit gegaan dat de mens, als hij zich niet bewust wordt van het totaal wat hij is: een mengsel van instinctmatig handelen en leven, en een vaag besef dat dat niet het geheel is.

Blijft de vraag over: hoe is het mogelijk dat in het instrumentarium wat je hebt (daar hoort het geweten bij, en de hele sociale context waarin je leeft), hoe kan daar een zodanige verandering kan komen, dat je vanuit een groter besef van verbonden zijn in de wereld bent.

We hebben er heel lang bij stilgestaan dat het duidelijk is dat het niet kan komen van een betere regelgeving, van een betere kanalisering van onze activiteiten, maar dat dat alleen kan komen doordat je blijkbaar in staat bent – en dat is het wonder van de mens – om te beseffen wat je doet. 

En dan komt daar de grote moeilijkheid bij, dat dat besef in de loop van de evolutie gegroeid is volgens bepaalde principes, die verschillen naar verschillende landen, volken en klimaten, maar in wezen zijn ze een verlengde van het oergegeven dat je wilt blijven leven, dat je je voortplant, met alles wat daarbij hoort. En dat je dat kunt doen zonder je bewust te zijn vaak, dat je daarmee schade aanbrengt.

Nu is de vraag dus: hoe dat totaal in zichzelf veranderen. Dat kan niet volgens een model, niet volgens voorbeeld, niet volgens een mededeling. Een mededeling kan hoogstens zo werken, als het een werkelijke mededeling is, dat je ergens attent op wordt. Maar het eigenlijke werk is overgelaten aan de enkele mens.

En wat we gezien hebben in de geschiedenis is, dat er steeds enkele mensen zijn geweest die erop gewezen hebben – ze hebben geen geboden achtergelaten, dat hebben wij er later van gemaakt – dat als je voldoende aandacht geeft aan je wijze van leven, dat je dan tot besef komt.
Jammergenoeg hebben wij dat altijd weer in regels en geboden neergelegd, zonder terug te gaan op dat punt waar het in die enkele mensen bij begonnen is, en dat is dus dat ze zich gerealiseerd hebben wat hun eigen handelingen tot gevolg hadden. Daar komt het eigenlijk, als je het helemaal bij elkaar beziet, op neer.

En je stuit natuurlijk op een hele grote moeilijkheid, omdat, áls je beseft, je beseft aan de hand van wat er in je geplant is – niet door de natuur, maar doordat je opgevoed bent, doordat je ouders hun overtuiging, hun zicht op het leven, op je overdragen. En daarna ga je het leven in en kom je andere mensen tegen met hun overtuigingen, met hun zienswijze, die weer net iets anders is.  En je doet kennis op – maar kennis is eigenlijk gefixeerde ervaring, die niet meer in het leven is opgenomen.
En dat zijn de structuurbrengers, dat is de structuur volgens welke je ervaart en volgens welke je beseft.
Dus het lijkt een vicieuze cirkel. Hoe kom je nu wat jij voorstaat, wat jij doet, en waarvoor je rechtvaardigingen vindt, op het spoor. Hoe kom je dat hele stelsel in jezelf op het spoor?

Dat is de ene moeilijkheid. De andere is dat je bijna alles wat je doet of wat je nalaat, beoordeelt. 

Dus kun je eigenlijk los komen van dat hele stelsel, die hele structuur in jezelf, om helemaal opnieuw te beseffen?

Het lijkt een onmogelijke zaak.
Hij is ook onmogelijk, denk ik, als je een of ander wereldbeeld op het oog hebt, als je op het oog hebt dat het allemaal goed zou gaan, dat er geen vernietiging is…
Dan zit je vast.

Maar het gaat eigenlijk terug op iets anders, iedereen heeft dat in zijn leven wel eens beleefd: dat er niets is in je geest, en dat toch alles wat je ziet een zin heeft. Die niet terug gaat op alles wat je geleerd hebt, wat je in je ervaring tot een besef hebt laten komen.
Meestal is het bij vrij extreme situaties, vanwaaruit je plotseling dat gevoel hebt dat het allemaal heel anders is, dat het helemaal niet hóórt bij zoals je zelf gewend bent de wereld te zien, te ervaren, te voelen. Dat het iets … onpersoonlijks dat plaatsheeft, waar jij deel van bent, en wat jou gebruikt.

Dat is een totaal andere situatie dan waar je normaal in bent, waar alles een betekenis heeft  in een meerdere of mindere mate, behalve een enkel iets wat je ontgaat, waar je geen direct contact mee hebt. Maar je ervaart het als een veel vollediger en veel meer verbonden geheel, dan waar je normaal mee te maken hebt. 

Nu is de vraag steeds: kun je dat veroveren? Dat totaal opgenomen zijn en tegelijkertijd verantwoordelijk zijn; dat besef dat alles verbonden is, dat alles elkaar beïnvloedt, dat alles uitwerking op elkaar heeft, wat je anders gewoon niet ziet – is die toestand van het bewustzijn wilsmatig, dus door een gerichte inspanning, nabij te brengen?

Het antwoord is alle eeuwen door geweest: nee, dat kan niet. Als je het zelf beleefd hebt, kun je dat ook beamen. Het overkomt je, weliswaar ten gevolge van een bepaalde situatie, maar het overkomt je. En het kan anderen in precies dezelfde situatie niet overkomen. Het onttrekt zich aan elk causaal verband.

Kun je dat op een of andere manier nabij brengen, als je inziet dat dat wilsmatig niet kan? Want als je wilsmatig werkt, dan werk je volgens het gewone besef wat je hebt, en dat is voor het overgrote deel afgescheiden. Kan er dus iets door jou ondernomen worden, als het dus niet met de wil is en niet gericht is, om het gemakkelijker te maken dat dat besef van een groter geheel – ik zeg niet het geheel – tot je doordringt?

Nu is het antwoord eigenlijk dat je bereid bent – en dat is heel wat – stil te staan bij je wijze van leven, zonder dus een moreel of een sociaal of een filosofisch waardesysteem, maar stil te staan bij jouw wijze van leven.
En dat is vrij moeilijk als het de relatie tussen mensen betreft. Het is iets eenvoudiger als je stilstaat bij heel simpele dingen in je leven: hoe je omgaat met de dagelijkse voorwerpen die je tegenkomt, je kleren, je huis, alles wat in dat huis is. Zie je dat alleen maar als een functie – de meeste dingen in je huis hébben een functie. Of kun je alles wat je gebruikt, wat je bezit, ook voelen ook voelen als iets dat op zichzelf betekenis heeft – geen betekenis die jij eraan geeft, maar die aan je duidelijk wordt als je er de moeite voor neemt om erbij stil te staan.

Dat blijkt een vrij inspannend iets te zijn, omdat je, als je niet beseft, als je gewoon vanuit je zo-zijn de dingen gebruikt, niet in staat bent om alles wat daar is in zijn eigen waarde te zien, los van de functie die het heeft voor jou.
Dat is natuurlijk nog oneindig veel moeilijker als het gaat om een mens. Want normaal krijgt een mens, zeker als je er langer mee samenleeft, een bepaald betekenissen-geheel voor je, een betekenissen-geheel dat je af en toe prettig en af en toe onprettig, en waar eindeloze palavers over zijn dat het eigenlijk prettig moet zijn. Maar dat is dan niet een echte relatie, dat is het voldoen aan jouw visie – en dat ben je je niet bewust – van wat die mens zou moeten zijn…

Dus het vraagt nogal wat van je, als je wilt proberen om door te dringen tot wat al het omringende op zichzelf is. Het werkt eigenlijk als een boemerang terug, want het betekent dat je ook zult moeten ontdekken wat jijzelf bent, onder die hele structuur die je opgebouwd hebt in je leven. En dan ben je terug bij een heel fundamenteel gegeven, namelijk:  wie ben je zelf. En dan door de structuur heen te ontdekken waar je eigenlijk op uit bent?

Je ontdekt het altijd in actie, je kunt het niet ontdekken in een bespiegeling. Je kunt het alleen maar ontdekken in actie, in het het doen dus, in leven. Maar wij zijn gewend dat als we actief zijn, we niet meer zijn dan die actie – met een heel vaag besef dat er iets meer is dan die actie.
En eigenlijk vraagt het leren kennen van alles om je heen in zijn eigen waarde, voor zichzelf – dat kan je het ‘Ding an sich’
 noemen – een heel grote intensiteit van waarnemen en van aandacht. Want je kunt niet bespiegelen, je kunt niet beschouwen, je kunt niet voor jezelf vaststellen: het is zus of zo, dus nu ga ik daarmee aan de gang.
Het vraagt voortdurend bewust toelaten van wat zich aan je voordoet. En daarin ben jij actief, want jij behandelt alle dingen om je heen op een bepaalde manier, je gaat er op een bepaalde manier mee om.

Zoals we gewoon leven, identificeren we ons met die manier waarmee we met de dingen omgaan, en daarmee ontnemen we de eigenwaarde aan alles wat we tegenkomen – dat is natuurlijk ook zoals we onszelf tegenkomen, dat is bij elkaar.

Om daarbij stil te willen staan vraagt inzicht, vraagt het inzicht dat je voorlopig bent – niet alleen vergankelijk, maar voorlopig bent, dat je een zich bewustmakend principe bent, en dat je bereid bent daarbij stil te staan.
Dat is dus niet om tot een of ander ideaalbeeld te komen, een of andere ideale wereld te komen, dat weet je niet. Op die schaarse momenten dat je door de bodem van je eigen conditioneringen zakt, weet je alleen dat het totaal anders is – dat het niet veel vriendelijker is, maar het is anders, het is, zou ik haast zeggen, onvermijdelijk. Dat is een heel duidelijk besef wat overblijft: het is onvermijdelijk, het werkt zo. Maar het is niet afgesloten, het werkt niet lángs elkaar, het werkt voortdurend op elkaar in. Dat is wat ons eigenlijk ontgaat in het leven.
En het is in de grond niet gescheiden, ondanks het feit dat het elkaar vernietigt, soms, dat het ondersteunt of geneest. Maar het is niet afgescheiden, het is in voeling.
Dat is het grote verschil met onze normale manier van het in leven staan, dat wij die voeling missen. En dat we zien dat we ons identificeren met zoals we geworden zijn in de loop van miljoenen jaren, en van daaruit dus én onszelf én de wereld behandelen.

Dit valt niet in de categorieën van goed en kwaad, van menselijk en onmenselijk. Dit gaat dus om in hoeverre ik te maken heb met wat er gebeurt, en in hoeverre ik daarin een verantwoording heb.
Die verantwoording hangt af van het feit of ik besef wat mijn plaats is in het levende geheel – het levende geheel wat voortdurend ontstaat en vergaat, maar waar een element in is wat alleen maar aanwezig is, waaruit alles voortkomt en waartoe alles terugkeert. 

Eigenlijk valt het buiten het taalbesef. Want als je het volgens het taalbesef zou ontleden, dan is er altijd een begin noodzakelijk. En als in die schaarse momenten de hele levende werkelijkheid tot je doordringt, dan is dat idee van een begin afwezig. Het is een steeds doorgaand proces. 

En de vraag is dus of je je eigen leven, jouw manier van in het leven staan, niet meer ondergeschikt maakt aan alles wat ons gegeven is, als voorbeelden, als wetgeving. Of je dat vergeten kunt – en dat is niet zo eenvoudig
Dan kom je, voor jezelf althans, tot de praktische conclusie dat je het alleen maar te weten kunt komen aan jouw wijze van leven. Of dat is dat je, zonder enig gevoel van onjuistheid, de dingen, en dus ook de mensen, beoordeelt en behandelt naar de betekenis die ze voor jou hebben – of dat je probeert te weten te komen uit de manier waarop je dat doet, waarop je handelt, of jij wel in de juiste verhouding staat tot datgene wat je gebruikt, datgene wat dagelijks om je heen is, wat op een of andere manier een vaste betekenis heeft. Daar draait het eigenlijk om.

Dat betekent dat je er inderdaad bij stil zult moeten staan. En dat niet denkend, niet beschouwend, niet oordelend, maar uitsluitend stil te staan, uitsluitend het tot je door te laten dringen. Om zodoende een beetje losser te komen van je gebruikelijke zienswijze – waar je telkens in de loop van je leven natuurlijk wel eens aan twijfelt, maar dat dat een constant gegeven wordt.
Maar ik zeg er nog eens bij: zonder te denken, zonder erover te bespiegelen. Want dat is van het instrumentarium wat je altijd gebruikt, dat kan dus niet. Je kunt ook niet over ‘goed
’ en ‘kwaad’ praten, je kunt eigenlijk niet praten over ‘juist’ en ‘onjuist’. Je kunt alleen gaan constateren dat je verhouding tot bijna alles niet klaar is, niet af is, dat je daar niet vanuit kunt gaan.

Dat maakt je op een bepaalde manier heel onzeker, want alle waarden die je gehad hebt, daar twijfel je aan – en je twijfelt eraan aan de hand van praktisch erbij stilstaan. Dus niet aan de hand van een wereldbeeld, niet aan de hand van een leer, uitsluitend aan de hand van erbij stilstaan, oplettend zijn. En ook niet met een doel van beter worden. Want zodra je een doel hebt van beter worden, dat snap je wel, dan treedt je hele structuur van zingeving weer in werking.
Dat is dus een hele onzekere positie, dat is geen zekerheid. Dat is een steeds verschuivend iets, een steeds verschuivend besef. Je kunt nooit zeggen: ja, zo zit het!
Je kunt alleen maar die intensiteit opbrengen van het erbij zijn, tot je door laten dringen. Daar zal soms actie uit voortkomen, en soms zal er wachten uit voortkomen. 

Voor onze manier van naar het leven kijken is dat uiterst onaantrekkelijk. Want je komt niet tot een conclusie, je komt niet tot een, voor ons gevoel, samenhangend uitgangspunt. Daar kom je niet toe. Het blijft een aftasten. Maar wat er wel groeit, is een bepaalde voorzichtigheid, en ook een bepaalde eerbied. Dat zijn twee kenmerkende dingen eruit: voorzichtigheid en eerbied.
Je beseft aldoor weer dat je fouten kunt maken – fouten in de zin van onvoldoende lang stilstaan bij wat zich voordoet, te snel tot een conclusie komen, te snel dat hele kostbare proces van die aandacht beëindigen. Dat vraagt ook een hele grote inzet. 

Maar het geeft natuurlijk ook energie: het je openstellen, het je overgeven eigenlijk aan wat daar gebeurt, geeft energie. Omdat het een proces is van verbinding, van heelwording. Alleen, ik zeg het er nogmaals bij, het is niet altijd mooi. Heel worden kan ook vernietiging betekenen – dat is voor ons causale denken vreemd, maar het is gewoon zo.

En een van de paradoxen is, dat wij om te leven gewoontes nodig hebben, we hebben geleidelijk aan geleerd dat je bepaalde handelingen het beste zo en zo kunt doen. En je ziet tevens dat in die voor ons zo noodzakelijke gewoontes, de kiem ligt van de verstarring en van de herhaling.

Dus dan krijg je de merkwaardige paradox, dat je het nodig hebt om gewoontes te ontwikkelen, om te kúnnen waarnemen, om te kúnnen stilstaan. Omdat je anders voor alles zoveel tijd nodig hebt, dat er geen tijd overblijft om stil te staan.
En dat het tevens nu juist dat is wat maakt dat je niet meer waarneemt, dat je genoegen neemt met het resultaat wat bereikt wordt door iets op een bepaalde manier zo efficiënt mogelijk te doen – wat je heel gemakkelijk verleidt om daarmee tevreden te zijn. En toch heb je het nodig.
Dat is heel merkwaardig. Terwijl die andere kant vraagt om een voortdurende bereidheid om te veranderen, een voortdurende bereidheid om je zicht te verschuiven, om in contact te blijven, om in de verandering te blijven. Dat vraagt het.
En daar komt dus dan bij, dat gaan beseffen van hoe je handelt, hoe je leeft, hoe je wijze van leven is, vraagt juist om die steeds veranderende instelling. Om de bereidheid om telkens weer opnieuw de zaak open te gooien, tot iets anders te komen.
En jij bent daartussen en weet niet waar het naartoe gaat.

Dat is een uiterst onzekere situatie, die wij natuurlijk liever niet hebben. We willen weten, we willen toch wel het gevóel hebben dat we op de goede manier bezig zijn. Dat gevoel moeten we toch hebben.
En juist daarin, in het verlangen het gevoel te hebben dat we goed bezig zijn, zitten we vast. En toch moeten we wat doen…
En we kunnen dus alleen maar doen aan de hand van het moment waarin we zijn, en er vrede mee hebben dat we dat doen. En dus niet achteraf zeggen: ja, ik had het beter zus en zo kunnen doen… Want dan komt dat hele oude instrumentarium weer naar voren wat de dingen vastgesteld heeft.

Dat betekent dus dat je altijd bereid moet zijn om te zien dat je iets beschadigt, soms, dat je dat gedaan hebt. En dat je dan niet zegt: ja, dat had ik zus en zo moeten doen…
Voelen jullie de voortdurend paradoxale toestand waar we eigenlijk altijd in zijn.

naar boven

Gesprek (fragment)

A.: Je probeert het steeds zo goed mogelijk te doen, en je neemt het risico dat de uitwerking fout kan zijn.

Maarten: Nee, je probeert niet zo goed mogelijk te doen. Je probeert er zo bij te zijn dat er iets aan je duidelijk wordt.
Ik zei al daarnet, dat zal de ene keer iets doen zijn, en de andere keer zal het wachten zijn. Maar je hebt niet de intentie dat je het goed doet. Je bent er alleen maar bij.

Vraag: Wat zet je dan in beweging, wat bepaalt die impuls?

– Maarten: Dat is in het moment. Daarvan kan ik niet zeggen: dat zit zo en zo, dat gaat niet.


naar boven