Wat ik erover zeg, is het niet

Eefde maart 1983 | Vrijdagmorgen

Inleiding 
[download]

Hoe leggen we een verband tussen onze belangstelling, zomaar, een belangstelling van elke dag, en dat za-zen?
Want het blijkt telkens weer uit de vragen en uit de wijze waarop de mensen met za-zen omgaan, dat ze toch erg graag willen weten hoe het nou precies zal gaan. En ik houd niet op tegen jullie te zeggen: dat weet je niet, en dat zul je ook nooit weten, nooit en nooit en nooit zul je dat weten…
Je kunt je als een bezeten technicus verdiepen in chakra’s en weet ik wat allemaal, en je zult het nooit weten. Het is een geheim en dat blijft het. En alle mensen die zeggen dat dat niet zo is en dat je het toch lekker wel voelt, die zijn of naïevelingen of leugenaars. Want het is niet zo.

Dat is blijkbaar voor ons allemaal een ongelooflijk en moeilijk iets, om te aanvaarden dat het een geschenk is. Dat je het krijgt zonder reden, dat het niet eens zo is dat je het krijgt omdat je je best ervoor gedaan hebt.
Maar het hangt samen met een heel ander iets en dat is dat veel van wat uit het Oosten komt eigenlijk bedoelt dat je ontsnapt aan de knelling, dat je ontsnapt aan het lijden, dat je ontsnapt aan datgene wat de wereld doet steunen. En dat er ook meditaties zijn – die ook uit het Oosten komen, nota bene uit het Boeddhisme, ik vind het heel raar maar het is zo – waar je je voorstelt dat het lichaam een zak met beenderen is die langzaam ontbindt.
Dat is niet allemaal zomaar, dat is omdat ze vinden dat je moet werken aan dat wat komt en niet aan wat je nu bent.

Op dat punt is zen – en is het za-zen – absoluut anders gericht. Dat zegt: hoe kan ik tot volledige wasdom komen, ik ben nu hier, ik heb dit lichaam, ik heb deze omstandigheden, ik heb deze situatie – en hoe kan dat helemaal tot volledige ontplooiing, tot wasdom komen. En niet voor iets anders dan dat het tot wasdom komt!
Daarom wil zen ook de dood integreren – er niet naar hunkeren, maar integreren. Want de dood hoort erbij, je kunt nooit groeien als je niet sterft, dat is onmogelijk. Dat is een van die merkwaardige mythen in ons allemaal, dat we denken dat groeien iets is zonder het sterven. Groeien is alleen maar mogelijk dankzij het sterven!
Het sterven is de grote schoonmaker, de opruimer. En godzijdank is het zo dat als wij sterven, het dan ophoudt met die kraam van ons, met al die gedachten, met al dat reiken, al die toestanden. Eindelijk! Dat het totaal andere, eindelijk een kans krijgt om zich te openbaren.

Maar zen zegt: waar het om gaat is dat, wat ik dan graag noem, ‘het Onnoembare’ – dat heb ik niet zomaar, het is onnoembaar – een kans krijgt, als ik mij volledig hier en nu, zonder één smoesje, vervolledig. En, zegt zen: ik weet niet wat dat is, die vervollediging, ik kan alleen steeds de volgende stap nemen. Ik kan ervaren hoe ik nu ben en doorgaan met oefenen. En dan opmerken, constateren, registreren, hoe ik nu en het volgende moment ben. En daarmee is het afgelopen, geen filosofie, geen ge-urm.

In mijn eigen ervaring is dat de enige mogelijkheid om, om dat vreemde woord te gebruiken, ‘objectief’ waar te nemen. Zolang jij iets verlangt, zolang jij iets hoopt, zolang jij ergens naar reikt, kun je niet objectief zijn, heb je belang. En je kunt pas waarnemen als je geen belang meer hebt.
Wij doen de hele dag niet anders dan met belang waarnemen, de ene doet dat volgens zijn gevoel, de ander volgens zijn denken, de ander volgens een filosofie, maar we nemen met belang waar. En dan kan er niets gebeuren.

Ik weet wel, wat ik hier zeg is lijnrecht in tegen onze eigen ontwikkeling. Maar zen is ook lijnrecht tegen die ontwikkeling in, het staat er loodrecht op, het heeft er helemaal geen boodschap aan. En vraagt zich eigenlijk af: dat bewustzijn wat wij zijn, hoe kan dat verder komen, dat wil zeggen: hoe kan dat zich verder bewustworden.
Dat kan alleen maar als je instrument goed is, het is alles wat je hebt. Alles wat je verzint in je hoofd is reine theorie. Maar wat je met je instrument kunt verifiëren, wat je kunt ervaren, dat is wezenlijk.
Dus de vraag is: hoe kan mijn instrument zo worden dat ik goed kan ervaren, dat ik goed kan waarnemen?
Daarvoor is inzicht nodig, inzicht hoe je bent, waar je op uit bent, en dat zelf opmerkt – niet omdat ik dat zeg of iemand anders, maar omdat je het zelf opmerkt. Daarvoor is inzicht nodig, je moet jezelf in de gaten hebben. Je moet in de gaten hebben dat je ergens naar reikt en dat je iets wilt. Het mag verheven zijn of het mag zijn dat in je een auto wilt rijden, het is krek hetzelfde; of je God zoekt of een carrière is krek hetzelfde.

Maar we zijn niet bereid om te zeggen: ik weet het niet, dit is mijn basis. En wat kan ik daaraan opmerken? We zijn niet bereid om dat nederige werk te doen, het nederige werk van het onderzoeken waarom je zo en zo doet. En daarbij die vlam van het echte onderzoek brandende te houden. Want als je jezelf gaat onderzoeken, ga je ook heel gauw iets van jezelf vinden. En dan dooft de vlam.
Dat is voor ons allemaal ongelooflijk moeilijk, dat weet ik. Ik heb zelf meer dan vijfentwintig jaar als een waanzinnige in allerlei stelsels gewerkt, gezocht, gevraagd, gedaan… En ik moest altijd weer tot de conclusie komen: het is niks, het is niet dat wat ik zoek.

Wat ik zoek is datgene wat je niet kunt weten, wat je niet kunt vinden, maar wat is. En waarvoor je het geduld moet hebben om het te kunnen ontvangen, terwijl je werkt – dat is wat je doen kunt: jezelf prepareren om het te ontvangen.
En je weet-helemaal-zeker niet of je het ontvangen zúlt. Dat weet je niet. En dat is maar gelukkig, want anders zou je het ook weer verknoeien.
Het is echt niet voor niks dat Dogen zegt: sommige monniken worden verlicht, sommige niet. Stop. Uit. Af. Klaar. En als je zegt: nou ja, dat vind ik dermate idioot… Dan moet je het niet doen, dan moet je geen zen gaan doen, dan moet je iets anders doen waar je vermogens bij ontwikkelt, waar je iets te weten komt, en dat is er heel veel. Maar dan moet je geen zen doen.

Bij zen is het zo dat je onverbiddelijk weet: ik werk, ik doe, ik ontdek – maar het uiteindelijke waarom ik hier op aarde ben en waardoor ik sterven zal en er altijd zijn zal, of ik dat aanschouwen zal, of ik dat ervaren zal, dat weet ik niet.
En als je dat niet wilt – daar moet je volmaakt eerlijk in zijn – als je dat niet wilt, dan moet je het laten. Want dan verfoezel je de dingen, dan ga je de dingen door elkaar halen.
Want alles wat we ervaren kunnen, en wat we ook ervaren: verlichting in ons spierstelsel, een grotere opgeruimdheid en kracht, dat zijn altijd bijverschijnselen, bijverschijnselen van op weg zijn. Het feit dat je meer verdragen kunt, het feit dat je vriendelijker wordt, vooral dat je milder wordt ten aanzien van de mensen, en dat je makkelijker om andere mensen denkt, in allerlei kleine dingen probeert om het een beetje makkelijker te maken voor een ander – dat zijn de bijverschijnselen, de bijverschijnselen van de oefening.

Want je kunt ook nog een andere scheve schaats rijden, je kunt zó goed oefenen en met zoveel inzet, dat je een perfect lichaam krijgt. Maar dan ben je nog geen heel mens.
Ik las net in een boek dat Epi me zo lief was even te lenen, over heel bekende tai chi meesters die gewoon niet van de fles af konden blijven. Nou, dan is het een hele grote tai chi meester, maar het is geen heel mens.
De hele mens doet geen schade, zelfs niet aan zijn eigen lichaam. De hele mens is zich élke seconde bewust van het totaal – en dat is de hele wereld, dat is de hele schepping. Daar ben jij in. En als je wel schade berokkent, ben je niet heel, dan ben je nog altijd gedeeld, dan ben je nog altijd afgesneden, een balling.

Waarom zou je dan überhaupt doorgaan, als dit zo is, waarom zou je dan oefenen?

naar boven

Gesprek (fragment)

– A.: Ik heb sterk het gevoel dat ik oefen om heel te worden.

– Maarten: Prima, dat is het enige antwoord wat je geven kunt: ik probeer heel te worden, al weet je niet hoe dat is. Daarom oefen je.

– A.: Maar je zegt: als je niet heel bent, waarom zou je dan oefenen?

– Maarten: Nee, ik zei: als je niet zeker weet of jouw oefenen ertoe kan leiden dat je heel wordt, waarom zou je dan oefenen. Als je dat niet weet, als het zo is dat het gebeuren kan, maar het kan ook wel niet gebeuren. Als je dat echt weet!
En dan is het enige antwoord: ik kan het niet laten…
Dat zeg jij eigenlijk, tenminste, dat heb ik begrepen. En dan zeg ik: doe het dan! Maar dan houdt alle gejengel ook op. Dan is er geen fase, dan is er geen beginner, geen gevorderde, dan is er geen meester, geen leerling, dan is er alleen een oefenende mens. En de een heeft lang geoefend, de ander heeft kort geoefend. En degene die lang geoefend heeft vertelt iets van wat hij ontdekt heeft. Maar hij zegt er steeds bij: het is het niet, het is mijn uitdrukking, het zijn mijn woorden. Het is het niet!
Het is goed om ons dat te realiseren. Is het zo dat we het niet laten kunnen? Kunnen we er met onze gedachten afblijven? Of hebben we toch het steuntje van de weetjes nodig.
Ik weet wel, ik ben een gelukskind, dat als klein jongetje daar onder de Javanen aan de rand van het oerwoud, het zien van aura’s, het stromen van levenskrachten meemaakte. Dat was abc voor die mensen, daar praatte je niet eens over, dat was zo. En dus zag ik het ook. Er was niemand die tegen me zei dat dat iets bijzonders was.
Ik was op mijn vijftiende jaar nog niet twee jaar in Nederland, of het was volkomen weg. Want hier werd erover gepraat, over mediums en paranormale verschijnselen, en weet ik wat allemaal. Ik had er binnen een jaar mijn buik van vol. Waar doen die mensen zo vreselijk gewichtig over … het is toch zo! Hele instituten werden hiervoor opgezet en ik weet niet wat allemaal. En dat is nog zo.

Dat bevestigt mij dat je maar één ding kunt doen, en dat is: bij jezelf blijven. Dat is heel erg moeilijk… Dat is de eerste stap: blijf bij jezelf, laat je niet wat vertellen.
Maar dan moet je eerst door al die lagen heen die je aangeleerd hebt – zo ken je jezelf, je hebt allerlei dingen geleerd, je hebt inzichten gekregen. Je hebt allerlei dingen gekregen, zomaar, van de mensen om je heen, van je vader en moeder, van alles wat er gebeurd is. Maar het is dat pakje wat je misschien negentig jaar, honderd jaar, zeventig jaar, aanhebt. Daar kun je aan poetsen, maar dat is het pakje. Maar het ellendige is – je kent jezelf alleen maar aangekleed. Maar je weet niet wie je bent.
Dat is het eerste, dat je moet zeggen: nou ja, ik heb niet meer dan dat, ik weet niet meer dan ik ben aangekleed. Maar je bent natuurlijk al de fase te boven dat je belangrijk vindt hoe je aangekleed bent, ik bedoel, hoe dat in elkaar zit. Daar ben je dan wel aan voorbij. Maar dan ga je je natuurlijk afvragen: wat is daaronder? Dan begint de lange weg.
Dan moet je eerst opmerken hoe jij waarneemt, hoe je gadeslaat, hoe je mensen beoordeelt, hoe je luistert. Want alleen zo kun je het te weten komen. Anders blijf je altijd maar weer overnemen wat Piet of Klaas gezegd hebben, of wat Inayat Khan gezegd heeft. Dan blijf je altijd maar weer overnemen en daar weer aan kauwen, en weer overnemen en daar weer aan kauwen … eindeloos. Of je gaat naar Bhagwan en daar wordt je gezegd dat je ingewijd zult worden. Afijn…

– A.: En nou probeer je daar achter te komen. Wat wou je daarover zeggen?

– Maarten: Dat dat de weg is, dat is de oefening. En die houdt niet op, dat gaat door tot in je dromen.
Want alles wat je droomt heeft een betekenis. Het probeert je in je dromen eigenlijk te vertellen wat je niet begrepen hebt. Maar het gaat aan je voorbij, omdat je de droom vaak heel mooi vindt. En je hebt alweer gehoord van iemand dat het dat en dat betekent… Dan gaat het aan je voorbij.
En als je naar iets kijkt met een bedoeling – gaat het aan je voorbij. Als je luistert naar iemand met een bedoeling – gaat het aan je voorbij. Het is niet anders. Dus eerst ontdekken dat je een bedoeling hebt met je luisteren. En dat is heel moeilijk.

– B.: Is het ook zeker dat die bedoeling blijft?

– Maarten: Nee, kijk, als jij op den duur echt je in jezelf confronteert met jouw bedoeling, dan kan je het laten vallen. Maar dan weet je het. Je kunt bijvoorbeeld ontdekken dat jij eigenlijk uitsluitend nieuwsgierig bent – ik heb daar geen waardeoordeel over, maar dat ontdek je. Nou, dan kun je wat doen. Als je dan ook nog ontdekt dat die nieuwsgierigheid je eigenlijk altijd afbrengt van wat er wezenlijk gebeurt in die mens of in die situatie, dan kun je het laten vallen.

– C.: Maar ik luister nou naar jou met de bedoeling wat meer over za-zen te weten te komen.

– Maarten: En dat krijg je eigenlijk niet te weten…
Ik gooi je eigenlijk altijd terug op jezelf en zeg: kijk hoe je leeft, hoe je opstaat, hoe je wakker wordt, wat je van je kamer vindt, wat je van je bed vindt, wat je van je kussen vindt, wat je van het water vindt wat je over je heen krijgt als je doucht of als je in bad ligt. Wat het vogeltje betekent wat je hoort. Wat het gezicht van een mens betekent. Wat er in die mens omgaat. En hou je van die mens, ook als je hem eigenlijk vervelend vindt. Hou je van hem? Vind je dat hij er zijn mag.
Een gekke vraag, hè, moet je jezelf eens stellen: mag hij er zijn van jou? En die chef op het werk, die altijd zo rottig doet, mag die er zijn – wat niet betekent dat je dan maar bij die chef moet blijven, zoek alsjeblieft een andere baan, dan zul je weer andere rottigheid ontdekken…
Oké, maar je kunt alleen maar leren door te doen. En door jezelf niet voor de gek te houden. Die niet aflatende helderheid van waarnemen kan je verwijden, dat is meditatie. Die kan je openen – dat weet je niet van tevoren. Dat weet je niet van tevoren, en je weet ook niet of je verwijd zult worden. Misschien krijg je wel gruwelijk de pest in. Dan is dat het resultaat.
Dus ik vertel je toch wel iets over za-zen. Maar ik zeg niet: het is zo en zo. Ik zeg: jij moet het doen, het is jouw leven. En dat moet jij helemaal willen, accepteren, en daar doorheen kijken.
Want zolang je iets niet accepteert, kun je het niet leren kennen. Uitgesloten. Als je niet van iets houdt, kun je het niet leren kennen. Je kunt eigenschappen leren kennen, maar dat bedoel ik niet. Echt leren kennen kun je pas als je ervan houdt – en als dat geen moreel iets is. Want dat kun je natuurlijk ook nog krijgen, dat je vindt dat je van iedereen moet houden. Maar die onzin bedoel ik niet. Maar als je echt van jezelf uit, ondanks de bezwaren die jij hebt – die je niet moet ontkennen, die bezwaren heb je – dat je ondanks die bezwaren die mens laat voor wat hij is. En hem in ieder geval niet probeert te verbeteren, niet te corrigeren.

Dat gaat uit van iets heel erg fundamenteels: dat jij van jezelf niet weet waar je uit zult komen, en dat je dat ook voor die ander niet weet. Als dat echt voor je is, houd je op te corrigeren, al is het maar in gedachten. Want jij moet het ontdekken. Daar is geen methodiek voor, jij bent je eigen methodiek. Want wat zen aan oefenwijzen geeft is eigenlijk heel weinig – als je daar de poppenkast die Japan er ingevoerd heeft even aftrekt, dat is nauwelijks een methodiek. Het is een beetje preciezer waar het de lichaamskant betreft, maar hoed je ervoor als het al te precies wordt, want dan weet je dat het weer fout is.
Je hebt alleen maar jezelf. En misschien heb je een slechte rug, of slechte benen, nou ja, dat is dan jouw gegeven. Hoe kan je daarmee verder? Maar dat je tenminste begint op het punt waar jij kunt beginnen. Niet op het punt van de ander, ook niet als je iemand bewondert. Want op het moment dat jij wilt proberen om zo te worden, dwing je zelf in een keurslijf. En die ander draai je ook in een keurslijf. Want, o wee, als hij dan iets doet wat daar niet bij past…

Als je eens even besefte wat een ongelooflijke hoeveelheid energie wij besteden aan niks! Namelijk onszelf altijd maar weer ergens in dwingen en vergelijken … dit heb ik daar gehoord, dat heb ik daar gehoord … hoe is dat, klopt dat met elkaar … klopt het niet?
Je moet eigenlijk ontzettend blij zijn als het niet klopt. Want dan weet je: nu ben ik dichtbij datgene wat je niet weten kunt!


naar boven