Eefde december 1986 | Zaterdag
Inleiding
[download]
We leren, vooral bij Epi,[1] oefeningen waar we eigenlijk een soort van werktuig creëren waardoor we beter ons onderzoek kunnen voortzetten. Maar in die oefening zelf kun je geleidelijk aan opmerken dat er een soort van aandacht ontstaat, die van een andere kwaliteit is dan de aandacht die je hebt zo in de dag. En dat is de aanduiding, de eerste flauwe afspiegeling, van een ander soort aandacht die nodig is om je uit het vergankelijke leven te onttrekken op een natuurlijke manier. Wat duizenden jaren heeft plaatsgehad in allerlei landen, in allerlei werelddelen, in allerlei volken, in allerlei culturen, zijn pogingen om die aandacht op een of andere manier in instituten onder te brengen, in leren onder te brengen, om het te laten voortbestaan. En ik geloof dat dat toch vrij vruchteloos is. Dat het geleidelijk aan in jezelf laten groeien van die aandacht die je als het ware door alles heen draagt, die niet afhankelijk is van de omstandigheden – dat die aandacht uitsluitend in de enkele mens kan ontstaan. Dat je die dus niet als gemeenschap kunt beleven, maar uitsluitend als individu. En als dat individu ben je verbonden met de totaliteit van het leven, niet als groep. Een aantal individuen kunnen verbonden zijn, maar het aanhechtingspunt van de verbondenheid is de enkele mens.
En de wegen naar die aandacht toe zijn talloos, heel veel. Maar je moet toch attent zijn op die aandacht als gegeven Zodat je niet, ook hierin, strakjes gaat verdelen, dat je dan zegt: ja, er is een aandacht in tai chi, er is een aandacht in zazen, er is een aandacht in energie circulatie, er is een aandacht in autorijden… En dat dat weer allemaal stukjes worden waar je afzonderlijk aan gaat oefenen. Want dan blijf je in hetzelfde veld van de verdeeldheid. En dat is dus in het veld van de afgescheidenheid.
En we hebben daar talloze malen bij stilgestaan, ik hoop dat dat nu duidelijk is: zolang je in de afgescheidenheid werkt, met welke edele bedoelingen ook, blijf je bezig voor een klein wereldje wat jij bent. Dat wereldje kan er heel aangenaam uitzien, het kan er heel akelig uitzien, het kan er aantrekkelijk uitzien – en dan bedoel ik niet alleen de lichamelijke kwaliteiten, maar ook de geestelijke kwaliteiten – dat kan heel aangenaam zijn, maar het blijft afgescheiden. En in die afgescheidenheid – ook daar hebben we talloze malen bij stilgestaan – in die afgescheidenheid blijven alle problemen die de mensheid kent, bestaan.
En het is voor ons heel moeilijk om dat in te zien. We zijn altijd geneigd – vooral als iets ons verrast, als iets ons blij maakt, als iets ons gelukkig maakt – dan zijn we geneigd te denken: ah, dat is het… En het is een stap. Maar om te lopen, om te blíjven lopen, om dus niet telkens stil te staan en afgeleid te zijn, om een doorgaande beweging te krijgen, heb je een bepaalde dóórgaande aandacht nodig. Een aandacht die aanwezig is als je ongelukkig bent, maar die ook aanwezig is als je gelukkig bent; als je pijn hebt, en als je je heel sterk voelt; als je vlak voor de dood staat en als je net aan een nieuw begin bent. Zodat je geleidelijk aan een gevoel ontwikkelt van continuïteit en aandacht.
Zoals wij zijn, zijn we afhankelijk van ons enthousiasme, en als dat op een bepaald moment geknakt wordt – en dat kan altijd in het leven – dan is die mogelijkheid om door te gaan plotseling afwezig. Dan moeten we geholpen worden, dan zijn we geknakt. Maar wat ik bedoel is een aandacht die je daar doorheen draagt. En dat gaan gepaard met een gevoel van: wat er ook gebeurt, dit gaat door. Zoals je zeker weet dat de evolutie doorgaat, wat wij ook uitkuren als mensen, die evolutie gaat door. Het bewustzijn heeft zich ontwikkeld tot op dit punt en die ontwikkeling gaat door. Het enige wat wij doen kunnen, is het ophouden, het tegenhouden, de snelheid eruit halen. Dat kunnen we doen – dat doen we ook, uit volle borst met z’n allen.
En wat is die ontwikkeling? Die ontwikkeling is van totale afgescheidenheid naar geopend zijn voor het totaal. Dat is de ontwikkeling, die houden wij niet tegen. We kunnen hem wel verlangzamen. maar hij gaat door.
Die aandacht die ik bedoel die is van die kwaliteit. Dan heb je geen reïncarnatietheorie meer nodig. Dan heb je ook geen zondebesef meer nodig en uitverkoren besef nodig. Wat allemaal speelt. Dan heb je geen leraar en leerling meer nodig. Dan is er die aandacht die dóórgaat jou, door de tijd, door de uitwerking, door succes, door leed, door sterven, door geboren worden heen, mee te nemen.
En dit is geen utopie, dit is iets wat je ervaren kunt, dat die aandacht er is. Alleen, je moet er wel voor oefenen. Je moet er voor oefenen om het werktuig te krijgen dat jou in staat stelt om deze aandacht te ervaren. Die aandacht is niet iets wat jij bouwt, is niet iets wat jij maakt, dat is iets wat aanwezig is.
Er is een psycholoog geweest die, een zekere professor Alberts, die heeft een aantal dikke boeken geschreven over wat nou die hoogste staat in de mystiek is. En die zegt, heel correct eigenlijk, heel to the point eigenlijk, zeg hij: dat is een aanwezigheid die je kunt ervaren, maar die geen beeld is en geen voorstelling is. Maar het is dus ervaarbaar. En nou gaat het er eigenlijk om: hoe kun je zo leven dat die aandacht in jouzelf gaat wonen als het ware. Dat verandert je leven totaal. Al die dingen waar je nu op uit bent, waar je je nu sterk voor maakt, die worden betrekkelijk. Dan is inderdaad uitsluitend de enige vraag: wat kan ik doen dat die aandacht groeit. Je hebt ook geen behoefte meer aan een godsbegrip. Dat is eigenlijk allemaal verleden tijd. Dat zijn de krukken die we nodig hadden, al die begrippen, al die filosofieën, dat zijn krukken die we nodig gehad hebben om die ervaring in onszelf continu, constant te hebben.
En dan merk je een aantal dingen op – als je hier ooit een kleine aanduiding van in jezelf ervaren hebt, dan merk je dat een paar dingen belangrijk zijn.
Ten eerste dat je je leven zo indeelt dat je niet altijd omringt bent door anderen of door een ander. Dat deze aandacht noodzaakt om alleen te zijn. Niet aldoor, maar voldoende, voldoende tijd dat je alleen bent. En dat is niet die alleenheid die wij kennen – de alleenheid die wij kennen dat is verlatenheid eigenlijk, de ander is weg. Maar dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat je in je eigen wezen rust, dat je jezelf bent. Want die aandacht kan alleen maar blijvend zijn, als hij ook ademen kan. De nabijheid van de ander of de anderen en het alleen zijn. Dat je het alleen zijn niet hoeft te zoeken, maar dat het een even natuurlijk iets is als het bij de ander zijn, als het met de ander zijn. Dat is één ding.
Het tweede wat je opmerkt dat is dat je geleidelijk aan die aandacht leert herkennen in alles. Dat je het leert herkennen in de gesprekken die je hebt, dat je het leert herkennen in het werk wat je doet, dat je het leert herkennen in het kijken en luisteren. Dat je daar steeds dat ene element weer in terugvindt van die aandacht. Waarin alles kan leven in zijn eigen waarde. En dat toch continu blijft, steeds aanwezig. En hoe je dan langzamerhand gaat merken dat dat je leven eigenlijk is: je leven is die aandacht een steeds grotere plaats in je leven laten inruimen, zodat je niets in je leven meer in stukjes deelt. Dat het één vanzelf in het ander overgaat. Dat opstaan, wakker worden, niet abrupt is, maar dat het een glijdend iets is, waar je niet van schrikt.
We hebben er gisteren bij stilgestaan, mensen die bij het wakker worden opmerken dat ze eigenlijk uit zichzelf komen en dan schrikken. Maar dat is omdat je dan van het ene gegeven in het andere overgaat. Dat is een opgebroken leven eigenlijk. Ga je leven na, wat voor kwaliteit heeft dat. Is dat iets wat doorloopt, waar wel telkens iets anders in voorkomt, maar er is één grondtoon. Die grondtoon varieert steeds in allerlei melodieën, hoog, laag. Maar die grondtoon blijft aanwezig, die draagt je als het ware.
En als je beseft dat het daarom gaat, dan wordt de wereld, die krijgt een totaal andere betekenis. Dan zie je dat jouw eigenlijke uitdaging erin ligt om te beginnen met al die brokken in jezelf te verbinden, dat het een geheel is. En die werkzaamheid, daar kun je je hele leven mee bezig zijn. Die werkzaamheid die werkt op een onopzettelijke manier door in alles waarmee jij in aanraking komt. Dat is een kracht die zo ontzettend groot is, dat hij eindelijk de wortel van het kwaad in de wereld onmogelijk maakt: de verdeeldheid, de agressie, het wantrouwen, uitbuiting, oorlog – ik hoef het niet allemaal op te noemen. Je weet het wel. Je wordt als het ware buiten spel gezet. Het is iets totaal anders, het is iets wat verbindt. Het verbindt ook in jouw eigen leven al je stemmingen, je ergernissen, je blije momenten. Er is in al die verschillende zaken is diezelfde ondertoon aanwezig.
En behalve dat het technische gezien een enorme energiebesparing, als je in die aandacht staat, dat je dan niet voortdurend hebt van dan weer blij zijn, dan weer ongelukkig zijn, dan weer problemen hebben, dan weer te denken: het probleem is opgelost. De oefening zus en de oefening zo en de oefening zo en… eindeloos. Maar omdat je dan vanuit een… ja het is een aandacht en het is een besef en het is ook een gevoel van gevestigd zijn. Maar nou niet meer alleen maar in dat aardse midden wat wij dan ons bekken, onze basis noemen, maar helemaal. Daar is je hele verleden, je hele toekomst in besloten. En dat maakt je eigenlijk onafhankelijk van alles wat je overkomen zal. Want je kunt het niet voorkomen, je kunt niet voorkomen dat je misschien alles kwijt raakt, dat kun je niet voorkomen. En je kunt niet verlangen dat je iemand vindt die jou helemaal vervult. Dat wéét je allemaal niet. Soms valt je dat ten deel. Soms wordt het je ontnomen. Maar die aandacht is van een andere wereld, van een andere kwaliteit. Dat is de snaar eigenlijk die alles wat je tegenkomt, die toon geeft waardoor het verbonden blijft. En dat gaat heel ver, dat gaat tot je slaap toe. Dat je weet: die aandacht is er, en nu ga ik even in de onbewustheid. En daar kom ik weer uit, in mijn bewuste leven. Maar het blijft bij je.
Er zijn zoveel mensen in deze wereld tegenwoordig, die als ze heel eerlijk zijn het gevoel hebben dat ze verlaten zijn, ondanks het feit dat ze een liefste hebben of dat ze een kameraad hebben, maar dat ze verlaten zijn. Terwijl ze iedereen om zich heen hebben, zijn ze toch verlaten.
En die aandacht die ik bedoel, die is er altijd. Die reikt over alles heen. Je hebt aan de ene kant het gevoel dat je heel, heel oud bent, dat je alles al gekend hebt. En aan de andere kant heb je het gevoel, ik weet eigenlijk nog niets… En dat is ook zo, je weet ook niets, je zult het wel zien.
En die aandacht kan inderdaad in de oefening zich aanleren. Dan merk je op dat je lichaam op een bepaald moment te moe is om nog verder te gaan. Maar die aandacht die daarin opgewekt is, die blijft. Je gaat het hele leven veel functioneler zien, en ervaren ook. Je gaat ervaren dat je lichaam bepaalde grenzen heeft. Daar kun je vooralsnog niet overheen. Maar het is heel wat anders dat je je beklemd voelt doordat je lichaam begrensd is. Dat is onze normale toestand.
Of, iets meer geestelijk gezien, dat je beklemd bent in de situatie waarin je verkeert. En niet dat die situatie een aantal belemmeringen heeft, want een belemmering is geen benauwenis. Wij maken er een benauwenis van, omdat we afhankelijk zijn van die belemmering, omdat die belemmering ons ook echt belemmert, moet je niet het gevoel hebben, ja, dat is een tijdelijke weerstand en daar gaan we doorheen. Ik weet niet hoe lang het duurt, het duurt misschien een jaar. Maar dat is niet erg, daar ga je doorheen. Wat wij doen is altijd: er is een belemmering, we maken een probleem, we zijn er helemaal in verdiept en mee bezig en vernauwt, en we vragen iedereen ‘help ons…’ En het verandert niet. Totdat we dan denken: dat hebben we oplost. En dan komt er een nieuwe.
En zo loopt ons leven. Dan zijn we eigenlijk heel romantisch bezig, heel sentimenteel ook vaak.
En de tegenkant is niet de stoïcijnse manier van: nou, dat deert me allemaal niet. Want dat is flauwekul. Je kunt het wel doen, de yogi’s zijn er heel sterk in. In India is het gevleugeld: ‘zo onverschillig als een yogi.’ Dat bedoel ik nou net niet. Ik bedoel dat alles wat je bereikt, je inderdaad beroert. Je mag er best kapot van zijn. Daar doen we altijd met erg veel misbaar over, als we kapot gaan, in ons gevoel. Maar dat komt omdat we daarvan afhankelijk zijn. Maar dan kun je zien dat, ja, dat is noodzakelijk, dat is iets wat in mij opgeruimd moet worden. Maar dat kun je alleen maar als er een ander iets is wat jou niet verlaat, wat jou meeneemt.
Vroeger zeiden ze dan: ‘dat is een gelovig mens’. Maar dat bedoel ik niet, het is iets wat je ervaren kunt. Het is niet iets wat je hoeft te geloven, iets wat je ervaren kunt, wat je met je meedraagt. Wat ook veel groter is dan jij bent. Het is datgene wat jou tot het totale maakt.
Wat we eigenlijk geregistreerd hebben met dat wakker worden, enzovoorts, dat is dat je merkt, daarin ook al merkt hoe je opgedeeld bent. Er is de dag dat je bewust bent en er is de nacht dat je onbewust bent. Dat zijn totaal verschillende dingen. Dat is natuurlijk niet zo. Het is iets wat door alles heengaat. En hoe kom je daarbij…
Dat is het eigenlijke probleem voor ons allemaal: hoe kom je daar bij. Ook door aandacht. Maar door heel helder te beseffen waar je op uit bent. Ben je er op uit om iets te bereiken, wat ook maar? Of is het iets anders, probeer je te ontdekken wat die continuïteit is in alles wat je beleeft, wat daar de ondergrond van is. Wat daar tegelijkertijd met dat je diep ongelukkig bent, of dat je heel erg blij bent, wat daar de ondergrond van is.
Dat vraagt een heel ander soort van aandacht. Dat betekent helemaal niet dat je met een ernstig gezicht hoeft te lopen. Absoluut niet. Maar het is een soort van aandacht die wij zo normaal niet kennen. En dat is dan nog maar de aanloop voor die diepergaande aandacht. Die er vanzelf is, waar jij niets meer aan hoeft te doen. Die gewoon aanwezig is.
Waar wij allemaal mee bezig zijn – en dat is niet anders dan zo – dat is de weg naar de weg vinden. Het is niet anders, je moet eerst de weg naar de weg vinden. De weg die we doen, dat is de weg die je vanzelf gaat. Daar hoef je niet meer voor te willen, daar hoef je je niet meer voor in te spannen, die is er gewoon, die loop je.
Maar wat wij nodig hebben is het vinden van onze eigen weg naar de weg toe. En dan is het goed om te weten dat die laatste weg er is, die aandacht die door alles heen is, die jou meeneemt. Die je wel eens kwijt kunt raken, natuurlijk. Maar dan weet je dat je iets kwijt geraakt bent. En dat is heel belangrijk.
Maar er zijn dus twee dingen die heel direct hiermee te maken hebben. Dat is dat je het alleen als enkele mens kunt ervaren. En daarbij is alle organisatie onmogelijk. Je kunt het wel doen… Dat gaat niet. De enkele mens, die kan tot die aandacht komen, tot die grondtoon komen.
En om dat zich te laten voltrekken in jezelf, heb je nodig dat je je leven zo inricht dat jij die eerste aandacht, die hulpaandacht, dat je die kunt ontwikkelen. En daarvoor is nodig dat je alleen bent een gedeelte van de tijd. En daarvoor is het nodig dat je oefent. Maar het is dus niet die oefening in zich, het is die oefening in verband met waar je aan bezig bent. Dat verandert die oefening.
We hebben het nu in de vijfdaagse natuurlijk heel ideaal. Daar zijn we eigenlijk aldoor maar aan het oefenen. We worden ook wel eens lekker moe ervan. Maar goed, we zijn aldoor aan het oefenen. Maar strakjes in het normale leven, daar moet jij het zelf organiseren. Moet je zelf organiseren hoeveel je oefent, wat voor oefeningen je doet, hoeveel tijd je daaraan geeft. En wat van die oefeningen kan doorwerken in je leven. Dat je daar eens op letten gaat.
En je tegelijkertijd er niet afhankelijk van stellen. Mensen die zeggen: ja het kan niet in mijn leven, want… Afijn, dan komt er een heel verhaal. Maar het kan natuurlijk als je het niet aan een bepaalde soort oefening vastgepind hebt. Als je ziet: die oefening is een aanleiding tot een andere oefening en die is weer aanleiding tot weer een andere oefening. Het een volgt vanzelf uit het ander. Dan scheid je ook niet meer, dan scheid je niet meer yoga en tai chi en za-zen en … Dan zie je: daar is allemaal verband tussen. Maar ja, jammer genoeg, de meeste leraren die een van die dingen vertegenwoordigen, die zeggen: dít is het. Maar dat is gewoon niet waar. Dat is niet dát alleen – onder andere.
Maar dat je dus een universeel mens wordt, een universeel mens, die ziet dat het allemaal nodig is. En die ook in zichzelf merkt dat bepaalde dingen in hem gereed liggen voor deze oefening, en niet gereed voor die oefening. Maar dan ben je functioneel bezig. Dan merk je jezelf op: dat is beter voor mij dan dat. Maar dat is geen probleem meer, je hoeft aan niemand te vragen: wat zal ik nou doen… Want je voelt gewoon, dat is beter, en dan doe ik dat. En je verwacht ook tegelijk niet meer, dat is de andere kant van de zaak, je verwacht er niet alles van, je ziet het in zijn betrekkelijkheid. Je ziet het in zijn betrekking tot die doorgaande continuïteit van die aandacht. Helpt het je daarbij? Prima. Staat het je in de weg? Laat het opzij. Maar jij gaat door. Je bent niet afhankelijk van de chef, je bent niet afhankelijk je werk. Daar ben je afhankelijk van, zolang je je vernauwt tot dát, wat het ook mag zijn, je chef, een kameraad of je werk, zodra je je vernauwt dan ben je afgekapt. Als je het voortdurend kunt zien in verhouding tot het geheel van je leven, dan vervalt dat. En dat is natuurlijk een enorme besparing aan energie, om niet altijd maar van het ene naar het andere, van het andere naar het ene, en zo maar door… Dat je gewoon meegaat. Dan hoef je ook heel weinig te beslissen, heel weinig te kiezen. Dat doet zich vanzelf voor. Het is duidelijk.
Dat is toch eigenlijk waar wij geleidelijk aan, hoop ik, naartoe groeien.
[1] Epi van de Pol verzorgde de tai chi lessen tijdens de meerdaagse sessies.