Nacht

Het leven is onbegrijpelijk, vervlochten, intiem, afstandelijk en toch zo dichtbij dat het je ontgaat.
Zo is het niet altijd geweest begreep hij toen hij er, als kleine jongen, Imah naar vroeg. En dat kwam weer omdat hij de oude vertelster vroeg waarom iets gedood werd, dat niets had misdaan. In zijn geval omdat de tuinman zijn lievelingsboom had omgehakt.

Toen vertelde Imah hem dat eens alles ondoordringbare duisternis was geweest waarin niets bewoog, terwijl je tegelijkertijd kon voelen dat er van alles aanwezig was dat wilde leven.
Heel lang duurde het zo. Niemand wist hoelang.
Toen opeens klonk van ver een vrouwenstem die zong dat alles tevoorschijn mocht komen omdat de tijd vol was en nu openbarstte.
Het water en de hemel waren gescheiden en hoorden van toen af bij elkaar.
Het leek of het altijd zo geweest was.
De planten en dieren volgden. Dat ging heel snel.
De planten lieten elkaar met rust, behalve daÍ ze wel voldoende ruimte moesten hebben, anders verpieterden ze.
Maar de dieren moesten nu ze er waren, eten om in leven te blijven.
Er waren er die zich met planten voeden, maar de meesten aten elkaar op. De grote of snellere de kleinere of tragere.
– Je begrijpt zei Imah dat daar niets slechts aan is of onrechtvaardigs. Dat begreep hij wel, maar hij zou het er zijn leven lang mee oneens blijven.