De breuk | Deel I: Het voormalig Nederlands-Indië
Werelden 3 – Imah

Op een nacht word ik heel erg heet. Karti’s stem zegt binnen in me dat dat moet om daarheen te kunnen gaan waar niemand me kan volgen. Dat is de plek waar ik vandaan kom. Dat Karti niet met me mee kan gaan vind ik heel verdrietig, want ik wil juist graag alles met haar samen doen. Maar ik word steeds verder getrokken. Dagen en dagen lang. Tot ik eindelijk mag rusten. Ik lig tussen de sterren, die vertellen over het verdriet, en wat er gebeuren moet om het minder te maken. Dat mensen kunnen weten wat ze doen, als ze boos zijn en vechten en elkaar soms zelfs dood maken. Al vertellen de sterren het zó dat ik er niet echt verdrietig van word, toch wil ik er iets aan doen – later.
Het groeien in de buik van mijn moeder gaat heel moeizaam, omdat de stralende wezens die helpen bij het scheppen van de lichtende vorm voor mijn lichaam, last hebben van de gedachten van mijn moeder over mij. Maar ze worden nooit ongeduldig en ik kan zien dat ze blij zijn als ze de juiste kleuren hebben gevonden voor de verschillende stromingen, die later mijn lichaam zullen worden. Met het groeien van de vorm komt de gedachte terug om geboren te worden. Het verlangen en het voornemen terug te keren op aarde is niet erg sterk. Hoe lang is het niet geleden dat ik tussen de sterren lag? Nu kijk ik vanaf de bodem van een grote duisternis omhoog en zie het sterven van mensen, dieren en planten. Het is een beweging die alsmaar doorgaat. Die beweging maakt nu een mens, die kan weten wat hij doet. Vanuit het donkere zwijgen, me nog steeds omhullend, groeit mijn wens het verdriet bij het dood gaan van mensen, dieren en planten wat minder erg te maken. Op den duur wordt mijn wens zó groot, dat ik nog verder het donker word ingezogen. Hier en daar zijn kleine lichtschijnsels en ik kan voelen of zo’n lichtschijnsel bij me hoort of niet. Eén ervan wenkt me binnen te komen. Maar als ik naar binnen ga trekt er tegelijk een groot verdriet în me binnen, dat me terug doet verlangen naar de sterren waar alles nog bij elkaar hoort. Ik wil weg van het steeds onrustige oplichten van de mensen in de verte. Daardoor duurt mijn geboorte heel lang en eindigt in een ondersteboven hangen in een scherp, stekend licht waardoor ik angstig ga schreeuwen. Nu kan ik niet meer terug. De Chinese dokter in het hospitaal die me onderste boven houdt doet het heel goed, maar ik kan niet van hem houden. De zuster, die me overneemt van de dokter, houdt me koesterend in haar armen alsof ze weet waar ik vandaan ben gekomen. Ze zoogt me later. Mijn moeder heeft bijna geen melk en zij heeft meer dan genoeg voor haar eigen kindje. Dan zie ik dat Karti op de grond ligt en naar haar buik grijpt. Om te helpen, zegt de stem van Karti, moet ik weer een gewoon jongetje worden zodat ik haar en alles wat leeft weer kan aanraken. Ik knik in de richting van de stem en word teruggetrokken naar m’n bed, waar het nog altijd heel erg heet is. Het duurt en duurt maar, terwijl Karti me steeds zegt dat ik het goed gedaan heb en dat de hitte nu eigenlijk niet meer nodig is. Iedere keer dat ze dat zegt wordt het koeler en zachter in mijn lichaam.

Ik word wakker. Mijn vader zit aan mijn bed. Hij strijkt over mijn hoofd, net als Imah. Ik ben heel erg klein en droog, maar door veel te drinken en te eten van de zacht gekookte rijst van kokki Anoes word ik weer gewoon. Ik weet nu waarom ik op aarde ben gekomen bij alle mensen hier en bij de dieren. Ook de slangen, waar ik bang voor ben, maar die toch niet boosaardig zijn.
Imah is nu heel dichtbij, bijna los van de bewegende schaduwen, en ook groter dan anders. Ik kan alle nog niet vertelde verhalen in haar zien, maar nog niet begrijpen. Wanneer ik niet zo heet meer ben, vertel ik Imah alles en vraag haar waarom ik zo ziek ben geweest. Ze zegt hele tijd niets, tot ze bijna verdwijnt tussen de bewegende schaduwen van het olielampje. Ik merk pas dat ze er nog is, als ze haar koele hand zachtjes op m’n voorhoofd legt. ‘Dat wat je mij vertelt, sinjo, weten maar heel weinig mensen. Misschien Karti, die in de andere wereld kan kijken waar het vroegere nog is, al weet ik niet of ze zover terug kan zien.’ Ik kijk Imah verbaasd aan. Ze heeft een nieuwe pruim in haar mond gestopt en legt haar twee handen op m’n hoofd waardoor het weer even heel erg heet wordt en daarna heerlijk koel. Wat ze zegt klinkt eigenlijk vanuit mijn eigen hart en het is heel krachtig. ‘Daarvoor ben je op aarde, ook al zul je het vaak vergeten. Dat gaat zo met alle mensen. Maar jij zult wat je gezien hebt, niet helemaal kunnen vergeten. Daar zorgen Karti en de sterren voor, ook als je weer dood moet gaan omdat het tijd voor je is, en de grote Verteller je volgende verhaal voorbereidt.’ Imah knijpt het oliepitje uit en verdwijnt in de nacht. Ik voel me verlaten, maar ik weet nu waarom het is, en Karti zal er morgen weer zijn om mij eraan te herinneren, als ik het misschien vergeet.

Gelukkig komt Imah iedere avond vertellen. Op een avond herinnert ze me aan wat ze gezegd heeft toen ik zo ziek was geweest en Karti me geholpen heeft. ‘Je bent hier om te helpen pijn en verdriet een beetje minder erg te maken. Je zult dat vaak vergeten en alleen maar aan je eigen pleziertjes denken. Dat gaat zo met alle mensen. Maar jij zult wat je toen gezien hebt niet helemaal kunnen vergeten, tenminste als je genoeg alleen bent om je te kunnen herinneren wat het allerbelangrijkste in het leven is. Dat kunnen je ogen niet zien, maar het wacht binnen in je om gezien te worden. Daarom moet je goed luisteren en kijken, sinjo, zonder je te laten afleiden door wat de mensen zeggen, want wat er werkelijk gebeurt kun je alleen maar zelf zien en horen.’
Nu begint Imah het nieuwe verhaal te vertellen.
‘De kantjil* heeft zich al een paar keer de ergernis van de tijger op de hals gehaald. Dat gebeurt ook op een vergadering waar de kantjil en de tijger het oneens zijn, en de kantjil bij zijn oordeel blijft ondanks het vervaarlijke gebrul van de tijger en het sidderende zwijgen van de vergadering. Bij een volgende gelegenheid, waar maar enkele dieren aanwezig zijn, omdat de meeste liever niet zo dichtbij de tijger komen, eist deze genoegdoening van de kantjil. Hij heft z’n machtige voorpoot boven het smalle kopje op, en daagt hem uit de grote rivier de Kapoeas over te steken, en wel aan de monding, waar zij het breedst is en waar de meeste krokodillen liggen. De kantjil kijkt angstig omhoog en vraagt bevend of hij nu hij zeker dood zal gaan nog een wens mag doen. De tijger, die geniet van het angstige trillen van de kantjil op zijn fijne pootjes, vraagt zich af of de slimmerik niet weer een streek in de zin heeft. Hij zegt: “Het is je toegestaan, als je het onmiddellijk zegt.” Hij wil de kantjil geen tijd gunnen nog iets te bedenken: “0 edelmoedige heer tijger, heerser der wildernis,” zegt de kantjil, “ik wil graag opgegeten worden door de grootste krokodil, opdat zijn machtige kaken me direct zullen doden.”
De tijger denkt dat er geén kwaad in schuilt en staat het toe. De kantjil loopt met gebogen kop naar de afgesproken plaats, terwijl de tijger ongeduldig vooruit springt om de krokodillen vast lekker te maken met het malse hapje dat ze zullen krijgen. Maar als hij tegen de krokodillen zegt dat de kantjil alleen opgegeten wil worden door de grootste krokodil, ontstaat er grote onrust onder hen. Wie is de grootste? Zodra er een is die beweert de grootste te zijn, slaan de anderen woedend met hun machtige staarten in de modder en klappen met hun muilen. De tijger, die alweer ongeduldig wordt, wijst met z’n poot naar één van de monsters, maar veroorzaakt daarmee nog groter tumult, zodat het water naar alle kanten opspat. Op dat moment komt de kantjil voorzichtig aangelopen op z’n ranke pootjes en kijkt vragend naar de tijger. “Ze weten niet wie de grootste is,” gromt de tijger. “Maar dat kunnen we wel te weten komen, heer tijger,” antwoordt de kantjil, ”als ze achter elkaar in de rivier gaan liggen, steeds de kop van de een tegen de staart van de ander, van deze oever naar de tegenoverliggende, en als er nog meer zijn, van de andere oever weer hier naar toe, en ik loop over hen heen, dan kan ik zien wie de grootste is.” De tijger brult vervaarlijk en vertelt hen het plan. Ieder van de krokodillen is zeker dat hij de grootste is, dus doen ze gehoorzaam wat er gezegd is. Er zijn er genoeg voor een loopbrug heen en weer terug, en zelfs nog eens tot halverwege. De kantjil zegt dat ze heel stil moeten liggen en dicht achter elkaar blijven, want dan kan hij ze goed vergelijken. De tijger is er nu zeker van dat die lastpost, die hem al meerdere malen te schande heeft gemaakt, opgeruimd gaat worden. Hij kijkt gespannen toe hoe de kantjil voorzichtig over de levende brug trippelt, terwijl hij steeds blijft zeggen dat hij het nog niet weet. De krokodillen proberen zo stil mogelijk te liggen zodat de kantjil goed kan zien wie de grootste is. De ongeduldige tijger bedenkt met schrik dat de kantjil aan de overkant kan wegspringen en weer aan hem ontsnappen. Maar de kantjil komt weer van de overkant terug. De tijger gromt van genoegen. Alles gaat zoals het moet. Nu is de kantjil dichtbij. De tijger maakt zich gereed voor de sprong. Bij de laatste krokodil roept de kantjil: “Jij bent de grootste.” En hij neemt meteen de grootste en hoogste sprong van zijn leven, hóóg over de tijger heen, die nu in de geopende muil van de krokodil springt. De tijger weet zich los te rukken maar met bebloede kop en hij ziet dat de kantjil al ver buiten bereik is.’
Ik lig nog een poos stil naar Imah te kijken in de bewegende schaduwen van het oliepitje. ‘Maar de tijger eet de kantjil toch niet op, Imah?’ vraag ik. ‘Hij is natuurlijk nog bozer geworden.’ ‘Dat weet ik niet, sinjo, er is tot nu toe geen verhaal over. En je moet niet proberen te weten, wat nog niet verteld is. Want dan kom je op de dwaalwegen van de demonen en daar ontsnap je niet aan.’

Lees ‘De breuk’ online via de navigatie hierboven.

 

< terug naar Online bladerboeken