Portret van de 84-jarige zenboeddhist Maarten Houtman

Toespraak voor januari 2021
> Archief Toespraken
BOS-interview als Toespraak v/d maand



“Dit is de Boeddhistische omroep. Vanavond kunt u luisteren naar een interview met Maarten Houtman, de inspirator achter een twintigtal Tao-zen groepen verspreid over Nederland. Houtman, die vierentachtig jaar is, vertelt over de belangrijkste inzichten die hij in zijn spirituele leven heeft opgedaan en over de invloed die de internering in een Japans gevangenkamp in Indonesië op hem heeft gehad.”
Interview BOS
[download]
Door: Jacqueline Oskamp

[muziek]

“Ik heb een hele zwerftocht gehad eigenlijk, ik heb theosofie en antroposofie en rozenkruiserij allemaal vrij grondig bestudeerd. Maar ik keerde toch terug naar de eerste indrukken die ik kreeg van de lezingen van Krishnamurti. Dat was toen in het sterkamp, toen was ik dus in Holland al. Hij sprak me heel erg aan, maar bovendien gebeurde er iets wat niemand voorzien had.
Ik was in dat sterkamp in de elektriciteitsdienst en daarvoor moest ik vrij vroeg op om allerlei te doen. Ik was op weg naar de elektriciteits-plek en Krishnamurti kwam op zijn fietsje langs. En hij zag dat er iets met mij niet deugde, ik had inderdaad groot verdriet. En hij stapte van zijn fiets af en hij keek naar me en legde zijn hand op mijn schouder. En toen was het opeens of ik zag dat dat verdriet maar zeer betrekkelijk was. Hij heeft niets gezegd, hij is weer op zijn fiets gestapt en is verdergegaan.
Dat heeft mij de overtuiging gegeven dat het wezenlijke buiten het woord om doorgegeven wordt. Want hij heeft inderdaad niets gezegd. Maar hij gaf mij dus het gevoel van de betrekkelijkheid van dat verdriet.

Dat is een van de dingen. En later heb ik natuurlijk vrij veel bestudeerd en, zoals gezegd, vrij veel religieuze stromingen behoorlijk grondig bestudeerd. Maar ik had altijd het gevoel na een poosje van: het is te veel een bouwwerk, de essentie komt onvoldoende naar buiten.
En dat heeft me eigenlijk mijn hele leven vervolgd, zou ik haast zeggen. Het is zo geweest dat ik telkens – en dat is met name geweest in het Japanse gevangenkamp, waar ik uitgehongerd werd, en ik was bovendien verpleger in de dodenbarak – maar waar ik wel veel meer tijd had dan in het normale leven om op de dingen in te gaan. En dat heeft gemaakt dat ik geleidelijk aan overtuigd ben geraakt dat je, als je op een zinnige manier in het leven wilt staan, je dan beslist tijd vrij moet houden – dat is een bewuste keuze – om bij deze dingen stil te staan. Minder om erover te denken, dan wel de vragen dus te laten staan.”

Is die ervaring in dat kamp in Indonesië ook een van de redenen geweest dat u zo’n spirituele zoektocht hebt gemaakt?

“Nee, dat was al aan de gang, maar dat werd door dat gevangenkamp wel heel erg versterkt. Want, nou ja, het was logisch, ik zat ik een groot kamp van negenduizend man. Daar waren heel veel haatgevoelens en er was eigenlijk geen mogelijkheid voor die mensen – wat ik erg jammer vond – om zich te beraden over … deze situatie was akelig, maar waar begon die eigenlijk. Die begon natuurlijk niet bij dat moment van dat kamp, maar die begon al veel eerder. Dus zich de vraag te stellen: ja, waarom is er leed überhaupt. Dat is in dat kamp heel erg sterk geworden. En ook de vraag: ja, hoe ontstaat je wereldbeeld. Want er waren nog wel een paar bomen in dat kamp en de vogels waren altijd gewend geweest daar te zitten. Maar toen dat kamp een keer bevolkt werd door negenduizend man, ja, dan kwamen ze even langs en dan schrokken ze en dan vlogen ze weer door. Dus de verbondenheid van alles en het onvermogen van de meeste mensen om dat op te merken eigenlijk, dat is in dat kamp… En ik had daar echt heel veel tijd, ik bedoel, veel meer dan in het gewone leven.”

Maar u had ook nog uw helderheid.

“Jazeker, want die uithongering had wel tot gevolg dat je lichamelijke functies langzamerhand terugtraden, maar de geest wordt niet aangetast – als hij tenminste gebruikt wordt, als hij niet overstemd wordt door haatgevoelens of begeerte in de zin van te willen hebben van eten.
Het was heel grappig, ik had een Indonesische vrouw die mij eigenlijk lang voordien geleerd heeft dat als je geest teveel bezig is met de materie, dan wordt er teveel energie van je afgenomen. Toen ik dus in het kamp kwam heb ik me direct voorgenomen: er wordt niet over eten gedacht door mij.”

Dat is niet makkelijk.

“Nee, dat is niet makkelijk, maar als je dat besluit neemt, dan verandert er toch iets in je bewustzijn. En ja, natuurlijk, je denkt wel eens aan die heerlijke boterham van vroeger, maar ja, toch, je bent er niet aldoor mee bezig. Je geest is bezig met andere dingen. En dat is belangrijk.”

Nou bent u na heel veel zoeken bij het boeddhisme terechtgekomen, wat natuurlijk toch ook een sterke Japanse wortel heeft.

“Ja, maar ik heb, met alle respect voor wat de Japanners gedaan hebben op dat punt, dat wil zeggen wat hun invloed is geweest, onmiddellijk begrepen ook – dat is ook door de oorlog gekomen, daar heb ik niet alleen de soldaten meegemaakt, maar ik heb ook de zogenaamde economen meegemaakt – en ik heb toen onmiddellijk begrepen dat zij een geweldige gevoeligheid hebben voor de natuur en alles wat met de natuur samenhang. De vormgeving die eigenlijk hun natuurlijk is gegeven. Maar ik heb het gevoel gehad, ja, dat is zó samengegaan, dat wij hier langzamerhand het gevoel hebben gekregen dat hun vorm van beleving van het boeddhistische ideaal, van het lenigen van het leed, te veel die kant uitgetrokken is.
En wat nu gebeurd is met dat boek ‘Zen and war’, dat bevestigt dat eigenlijk. Je mag nooit de verantwoording voor je leven en voor je ervaringen ondergeschikt maken aan het gezag van een ander.”

In dat boek wordt beschreven welke rol eigenlijk de Zen-kloosters hebben gespeeld in de tweede wereldoorlog. En dat is geen prettige rol geweest.

“Nee, en ze hebben dus ook toegegeven – en dat vond ik er goed – althans, dat schijnt zeventig procent te zijn van de priesters die hebben gezegd: ja, we zijn fout geweest.
Dus dat geeft al aan, en dat sluit ook aan op de grote invloed die Krishnamurti op mij heeft uitgeoefend, dat op geen manier op geestelijk terrein gezag te erkennen, uitsluitend je eigen ervaring nagaan, ook als die tegengesteld is aan wat in het algemeen is. En dat heeft eigenlijk mijn hele leven door gedragen.”

En heeft dat ook bepaald dat u bij Tao-zen bent uitgekomen?

“Dat is weer een andere kwestie. Ik had het gevoel dat wat er over het lichaam door de Zen-mensen gezegd werd, dat daar iets ontbrak. En ja, je kunt zeggen toevallig, ben ik in aanraking gekomen met Mantak Chia, die heel uitgebreid eigenlijk de taoïstische visie, en vooral de oefeningen, hier propageert en ook doorgegeven heeft aan de mensen. En toen bij de eerste lezing, toen raakte hij mijn heiligbeen aan en toen leek net alsof ik een bliksemstraal kreeg. En toen dacht ik: nou, dat ga ik dus bestuderen. En dat heb ik ook gedaan. En daar heb ik ook dat boekje over geschreven met oefeningen.
En ik heb gemerkt dat je volgens die taoïstische methode, dat je dieper in je lichaam doordringt en dat je op den duur echt een gesprek met je lichaam hebt. Dat je kunt constateren welke organen een beetje te weinig hebben gekregen, welke organen niet hun eigen energie hebben. Dat klinkt een beetje ingewikkeld, maar zo is het toch. En dat heeft gemaakt dat ik geleidelijk aan gedacht heb: nou, dat moet ik erbij invoeren. Maar de basis blijft Zen natuurlijk.”

[muziek]

Voor zover ik weet hanteert u wel een heel uitgeklede vorm van zen, zonder rituelen.

“Ja, dat is omdat ik vind dat het beleven en het doorgeven zo mogelijk van de kern, vraagt zoveel aandacht dat ik alles wat er omheen is eigenlijk heb weggestreept. De mensen die daarvoor gevoelig zijn, die zijn dus bij me gekomen.”

Hoort er bij die taoïstische opvatting dan ook een speciale manier van mediteren.

“Nee, dat niet, maar wel een dagelijkse oefening, zo ongeveer twee keer drie kwartier, waarin je dus uitsluitend je verdiept in het lichaam, je lichaam binnengaat en eigenlijk langs die weg – een hele misschien kinderlijke manier, een heel onbewuste manier – contact krijgt met wat wij dan het onbewuste noemen, het grote leven wat niet zichtbaar is. Dus dat heb ik er echt bij ingevoerd.
Ja, de basis, het zitten, dat doe ik ook. Alleen is het bijkomende dat er gezegd wordt ‘ik beloof alle levende wezens te redden’, nou dat vind ik een beetje veel worden. Als je een beetje leven kunt lenigen, nou, dat heb je gedaan wat je kon. En hoeveel, ja, dat hangt van je intensiteit en ook van je inzicht af.
Ik vind inzicht dus misschien wel het allerbelangrijkste. Waarom doe je het eigenlijk? En, nou ja, als je begint heb je natuurlijk honderdduizend dingen waarvan je denkt: ‘daarvoor doe ik het’. Maar na een poos ga je merken dat dat het eigenlijk niet is. Dat het eigenlijk iets ongrijpbaars is, wat je toch zodanig beweegt dat je niet na kunt laten om het te doen. Wat Yasutani Roshi zegt is: ‘Ik doe het, ik weet niet waarom ik het doe, maar ik doe het.’”

En wat probeert u nu aan uw leerlingen over te brengen.

“Ik probeer ze het verband over te brengen tussen hun eigen leven en wat er in de wereld gebeurt. Dat is eigenlijk waar ik me altijd mee bezig houd en waarvan ik vind dat het eigenlijk de motor moet zijn. Dat je dus nooit vergeet – en daarom mag je best plezier maken, je mag genieten van het leven – maar dat je dus nooit vergeet dat er dus miljarden mensen zijn die nauwelijks de gelegenheid krijgen om zich bezig te houden met deze dingen. En dat je, al ga je niet naar die plekken toe, je voortdurend bewust bent dat je daar mede verantwoordelijk voor bent, voor het vele leed wat er is gewoon.”

Is het in die zin een heel geëngageerde vorm van boeddhisme.

“Ik denk het wel ja. Het boeddhisme heeft, zoals alle religieuze stromingen, natuurlijk ook zijn afkalving gekregen en verbrokkeling eigenlijk van het grondidee. Ik denk dat ieder van ons dat in zijn eigen leven kan terugvinden, dat je dat ook doet eigenlijk. En dat dat tot gevolg heeft dat de wereld is zoals hij is op het ogenblik.”

Niet genoeg aandacht, bedoelt u eigenlijk.

“Ja, dat je niet voldoende aandacht hebt voor de wijze waarop je in het leven staat, en doet, en reageert, enzovoorts. Ja, inderdaad”

U zei net al dat de eigen ervaring heel belangrijk is. Welke rol neemt de studie voor u in, bijvoorbeeld in het zenboeddhisme, in het Tibetaans boeddhisme, wordt een hoop gestudeerd.

“Ja, wat je via de boeken en via gesprekken met andere mensen over deze materie hebt, dat kan jouw eigen inzicht en je eigen ervaring verrijken en verdiepen. Dus het is echt niet voor niets. Alleen, het is voor mij dus geen hoofdzaak. Het is eigenlijk geleidelijk aan een bevestiging van mijn eigen ervaring, maar dan op een dieper niveau. Dus het is heel erg nodig.”

En hoe stimuleert hoe die eigen ervaring bij studenten.

“Door ze te zeggen – dat zeg ik heel vaak, dat is bijna een grammofoonplaat: geloof me niet, onderzoek het. En pas als jij het onderzocht hebt en je komt tot de conclusie, nou ja, het is niet zo gek wat dat mannetje zegt, dan is het pas iets van jou. Dus eerstehands kennis, daar ben ik heel erg precies op. Dus wat helemaal je eigendom is omdat je het helemaal zelf ervaren hebt, ook al heb je een stimulans van buiten gekregen. Dat is er natuurlijk gewoon altijd.”

Nou hebt u zelf, ik geloof dat er nu meer groepen zijn in Nederland…

“Ja, er zijn er ongeveer een stuk of achttien.”

… en tegelijkertijd bent u natuurlijk heel huiverig voor instituties. In een van uw boeken schrijft u zelfs van: instituten moeten per definitie hun deelnemers knechten. Dat is niet niets. Hoe voorkomt u dat zelf.

“Nou, ik kan het niet voorkomen. Ik heb autoriteit. En die autoriteit die maakt dat mijn leerlingen niet helemaal vrij zijn om zelf te ontdekken. Daar ben ik me van bewust. Maar ik weet niet hoe ik het anders moet doen. Ik kan ze, zoals gezegd, ik kan ze steeds zeggen van: geloof me niet. Maar ja, dat er iets van autoriteit is, ja, dat heb ik, daar kan ik niks aan doen. De hoofdzaak is natuurlijk, en daar ontkom je ook niet aan, als je het niet met twee mensen doet, maar je doet het met meer mensen, je hebt een groepering, dan heb je een organisatie. En dat je zorgt dat de organisatie de organisatie blijft. Dat is niet makkelijk.
Toch geloof ik op het ogenblik dat verschillende maatregelen die ze genomen hebben in de authentieke Zen, die zijn heel zinnig. Dat ieder een bepaalde taak heeft en dat hij daarin erkend wordt, er een zekere hiërarchie optreedt, dat is bij een vrije vorm die ik dus voorsta, is dat veel moeilijker. Op het moment dat je gaat organiseren, zit je ergens in waar heel gemakkelijk hiërarchie en gezag enzovoorts plaats aan vinden. Maar dat is onvermijdelijk.”

Ja, op het moment dat je niet organiseert, gebeurt er weinig.

“Ja, gebeurt er weinig. Ja, dat is zo. En dat probleem heb ik niet opgelost.”

[muziek]

Nu bent u uw hele leven met Zen bezig geweest, met Tao-zen. Wat heeft het u zelf gebracht.

“En heel duidelijk gevoel dat het leven voorlopig is en dat je wijs doet om niet meer daarin te steken van energie als dat voorlopige leven vraagt. En dat is een, ja, dat is een hele wijkende grens. Op het ene ogenblik denk je dit, denk je dat, maar dat je ziet dat je voorlopig bent is heel belangrijk, zodat de dood ook een andere betekenis voor je krijgt.
Dan is dat natuurlijk door het gevangenkamp is dat ook gestimuleerd waar ik verpleger in de dodenbarak was, maar ik heb gemerkt dat ongeweten, ongewild, voor vele mensen dat einde dus een, ja een angstig iets is. En dan maakt ook dat de overgang, zal ik maar zeggen, naar die andere werkelijkheid, heel vaak niet bewust eigenlijk gedaan kan worden. En dan komt eigenlijk meer door de omstanders dan degene die op dat moment overgaat. En dat is heel jammer.

Terwijl het heel belangrijk is om dan helder te blijven.

“Ja om heel helder te blijven. Ja, het Tibetaanse dodenboek is natuurlijk veelzeggend op dat punt. En daar is natuurlijk een hele studie, een hele voorbereiding. Nou ja, daar komen we hier absoluut niet aan toe eigenlijk.”

Maar gaat u nog uit van reïncarnatie?

“Ja absoluut. Je kunt zelfs in je eigen leven soms momenten ontdekken dat je weet, ja, dit heb ik al zo vaak gehad, dat zit zo. En kijk, je kunt het nooit hard maken, je kunt nooit hard maken dat er meerdere levens bestaan. Dat kun je niet. Maar je hebt je eigen ervaring. En nou ja, daar durf ik op te vertrouwen. Vooral als dat natuurlijk in de loop van je leven telkens weer bevestigd wordt eigenlijk, niet alleen bij jezelf, maar vooral bij meerdere mensen.
Zo heb ik overgehouden van die dodenbarak, vrijwel alle mensen waren eigenlijk in een hele optimale toestand, want hun vrouw was er niet, hun kinderen waren er niet – het was een mannenkamp – en ze waren heel erg verzwakt. Dus dat instinctieve willen blijven leven, was heel zwak. En daardoor konden ze vanzelf eigenlijk meer aandacht besteden, hoewel de omstandigheden natuurlijk heel slecht waren. Ik bedoel, het was donker en ja, enfin, de fysieke omstandigheden waren heel slecht, maar de spirituele kans was groter. En daar is mij van bijgebleven dat degenen die bewust overgingen, zeiden allemaal een heel wonderlijk iets, ze zeiden: je komt in een een begrijpend licht.
Dat zeiden ze onafhankelijk. Dat hadden ze niet gehoord, maar dat zeiden ze. Dat was het dus het gevoel waarin ze kwamen. En dat eigenlijk al alles vergeven was, dat ze nu heel rustig konden kijken – dat zeiden ze niet, maar dat heb ik later zelf ingevuld: ik zal de volgende keer meer hier of daar aan denken. Want dat heeft hele diepe indruk op me gemaakt, dat maakte dat werk daar in dat kamp ook voor mij erg belangrijk eigenlijk.”

Dus die herinnering heeft u ook uw hele leven meegedragen.

“Ja.”.

Juist over dat sterven.

“Ja. Dat besef dat het leven onvernietigbaar is en dat het altijd maar weer doorgaat te transformeren, door een kracht die op zichzelf natuurlijk eeuwig is. Dat is een groot goed om daar, ja, diep van overtuigd te zijn.”

[muziek]

“U hoorde Maarten Houtman met Jacqueline Oskamp.”

REFLECTIES Uitzenddatum: Zondag 5-1-2003 20:00 Radio 5


Afbeelding bovenaan: 
Danny Fambach, Boeddha, z.j. 
Acryl op canvas, 60 x 80 cm

naar boven