In memoriam Graf von Dürckheim

Het verscheiden van een aangeraakte

Dürckheim kwam op je af als een natuurkracht, die je dreigde opzij te zetten, maar een seconde later ervoer je een zachtheid en een mededogen die ontroerend waren.

Dit overkwam me in 1958 toen hij, nadat ik hem had ingeleid voor een lezing, door het gangpad op me toekwam (ik had hem als voorzitter van de Bilthovense Kring voor Wijsbegeerte en Psychologie uitgenodigd voor een lezingencyclus).
Het leek of hij, zo op me toekomend, alles wat ik gezegd had wegschoof om het zijne te zeggen. Maar op het moment dat ik plaats maakte op het podium was er die kleine twinkeling en dat verontschuldigende glimlachje, waarin hij vroeg hem te nemen zoals hij was, een aangeraakte.

Wat gezegd is wijkt af van het traditionele beeld van de onfeilbare zenmeester.
Hij poogde bewust het Onnoembare de plaats in te ruimen, die het volgens zijn intuïtie toekwam: zijn totale leven.

Hij ging, vermoedend dat er een concrete oefenweg was voor de mystieke ervaring, die hem bij Eckhart zo ontroerd had, uiteindelijk naar Japan.
Als officier in de eerste wereldoorlog waren er telkens die momenten waarin het leven hem niet alleen vergankelijk voorkwam, maar meer als een uitdrukking en een articulatie van iets anders dat ook op het slagveld aanwezig was.
Wellicht dat de oefenweg, die hij in het oosten hoopte te volgen, deze verspreide momenten meer continuïteit zou geven.

Betrekkelijk kort na zijn aankomst in Japan merkte hij dat zijn Europese benadering in wezen theoretisch was.
Hij hield een lezing over Eckhart voor een klein gezelschap vooraanstaande Japanners, die schijnbaar met grote instemming naar hem luisterden, en bij belangrijke passages diep bogen als ontvingen ze het manna uit de hemel. Vlak voor het eind, toen hij zijn lezing met een paar indrukwekkende zinnen wilde afsluiten, sprong een kleine Japanner op en riep hem toe: “Be silent, you have not experienced”. Dat korte bevel was voor hem van levensbelang, omdat hij, zo vertelde hij het me later, op dat moment besefte dat hij van de weg afgeweken een bouwwerk had opgetrokken met de uitspraken van een ander, Eckhart. De kleine Japanner, een vlootadmiraal, werd later zijn eerste leermeester.
Deze houwdegen was nodig om Dürckheim gevoelig te maken voor de tweede, Okada, de meester van de adem, die hem de oneindige lieflijkheid van het in jezelf gaan, en opnieuw geboren worden, op zijn onnavolgbare wijze onderwees.
Ze spraken zelden, het was meer een kleine aanraking en een woord dat op het eerste gezicht nergens op sloeg, tot je later besefte dat het dáár, op dat moment het enig werkelijke was.
Ook een meester in het boogschieten volgde nog, die hem bij zijn afscheid van Japan, nadat hij daar 13 jaar was geweest, duidelijk maakte dat wanneer je één mens de weg kon wijzen, je leven niet tevergeefs was geweest.
Ook dat verwees opnieuw naar wat niet in de tijd gemeten kan worden. Al deze verwijzingen culmineerden in het gevoel dat de oefening universeel was en onafhankelijk van land, volk, cultuur of ras.
Terug in Europa, na de tweede wereldoorlog in Duitsland, begreep hij dat hij het ‘allerlaatste’ volgens zijn eigen ervaring moest proberen door te geven en niet in de verpakking van Japan.
Dat plaatste Dürckheim van de aanvang af buiten de traditionele zenwereld, waar het mogen doorgeven gehouden is aan de erkenning van de meester, bij wie je leerde.
Als hij trouw wilde blijven aan wat hem van klein jongetje af aan had bezield, dan kon hij niet wachten op de erkenning van een sterfelijk wezen: wat ‘is’ breidt zich vanzelf uit als je het maar niets in de weg legt.
Je vertaling mag minder juist zijn, je ‘ik’ mag er in zijn geldingsdrang tussendoor komen, als je maar trouw blijft aan dat wat zich wil openbaren.

Dürckheim is voor mij één van de heel weinigen, die zijn gebrekkigheid volledig accepteerde.
Een klein voorval maakt dat duidelijk: het was bij een lezing in Rutte, het centrum dat hij samen met Maria Hipius stichtte, in het kleine lezingzaaltje aangrenzend aan de badkamer in het Herzelhaus, dat hij aandrong op die wakkerheid die geen moment verslapt.
De toehoorders, diep onder de indruk, bleven doodstil zitten, toen hij uitgesproken van het kleine podium afstapte en door de deur van de badkamer naar buiten liep.
Men had in de schemerige badkamer een prachtige bos bloemen in een mooie vaas neergezet om hem die na afloop te geven.
Hij wist dat hij langer had gesproken dan voorzien, en ook dat ik hem nog zou spreken na afloop voordat ik de trein naar Holland ging halen. Hij liep met gezwinde spoed door de badkamer de vaas omver naar buiten langs enkele bewonderende en nu perplexe medewerkers naar mij toe.
“Das war gut, nicht?!” riep hij achterom, terwijl hij met mij naar zijn spreekkamer in het doktershuis liep voor het eindgesprek.
Dit is één van de kanten die weinigen aan hem hebben opgemerkt, het vermogen je eigen gebrekkigheid zo te accepteren dat je er geen verdere energie aan besteedt.
Niet het miezerige, moeizame proberen in de vorm te komen, maar vanuit dat ‘Onnoembare’ altijd weer opnieuw beginnen, wetend dat je zolang je leeft, fouten zult maken en tekort schieten naar je eigen oordeel.
Een oordeel van het kleine ik met zijn geweldige waterhoofd.
In de meeste boeken die hij me schonk stond: “Zur Begleitung auf dem Weg zum WEG”. Het gaf aan hoe hij zich voelde in het hele proces.

In de indrukwekkende reeks van boeken over meditatie die hij heeft gepubliceerd, probeert hij op steeds nieuwe wijze duidelijk te maken waar het om gaat bij de weg binnendoor, die niet de weg van de wereld is, noch die van de maatschappij.
Zijn psychologische en filosofische scholing en Duitse ‘Gründlichkeit’ maken zijn boeken in hun volledigheid een beetje moeilijk door te komen. Maar als je hem van nabij hebt meegemaakt, dan is de rode draad daarin heel duidelijk.
Het zijn zijn boeken, tezamen met zijn spontane optreden die vele religieuzen ertoe hebben gebracht de tijdloze waarde in hun eigen geloof terug te vinden.

Hij vertelde me eens dat hij zich als klein jongetje dikwijls afvroeg wat buiten de poort van de grote tuin van het landgoed zou zijn en ook dat het daarbuiten dichterbij was dan zijn eigen adem. Ik meen, hoewel ik hem maar af en toe heb meegemaakt, dat hij aan het daarbuiten, wat je nooit kunt kennen, trouw is gebleven. Daarmee is hij trouw gebleven aan de kern van Zen, een grote kracht in een feilbaar hulsel, dat voor vele honderden in heel Europa een niet aflatende oproep is geweest de Weg te gaan.

Toen een oosterse Meester eens werd gevraagd: Waardoor onderscheidt een leerling zich van een Meester? antwoordde hij: “Als iemand zich reeds werkelijk leerling mag noemen, dan is hij al daar waar ook de Meester is, namelijk op de WEG; het enige verschil is dat je het bij de Meester al iets meer kunt zien dan bij de leerling”.

Es sind die kleinen Dinge,
die uns brauchen,
denn wir hauchen
alle Lebensringe in sie ein.
Drum ergreift sie,
meine Hände,
voller Liebe,
so als bliebe
ohne euch am Ende
jedes Ding allein

april 1987


De wortels zitten beneden,
de Stilte welt op uit de grond
 Wat verrijzen moet,
moet eerst begraven worden in de grond.

Tegen de mensen die mediteren
zeg ik tegenwoordig vaak:
“Zit niet zo in jezelf besloten;
je moet zó zitten dat de Stilte van je uit kan gaan, –
open naar alle kanten”!

augustus 1988


Vaak denk ik: er is geen dood, het leven gaat door.
Ik stel me open.
Ik ben er zeker van dat het leven verdergaat.
Ik heb heel intensief gedroomd:
ik was gestorven
het was louter licht, 
– schitterend licht.


Over leven en sterven

De wijze waarop een mens sterft hangt af van de wijze waarop hij heeft geleefd. Zo verschillend als het leven van de mensen is, zo verschillend is ook hun dood. In de instelling die iemand heeft tegenover de dood weerspiegelt zich zijn instelling tegenover het leven. Wanneer iemands leven ten einde loopt wordt zichtbaar wat hij onder ‘leven’ verstond en of hij uiteindelijk meer vanuit zijn hemelse of meer vanuit zijn aardse oorsprong heeft geleefd.
Wie gelooft dat het leven in tijd en ruimte alles is, voor zo iemand heeft het lijden geen zin en is de dood de grote vijand. Hij is bang om te sterven. Voor iemand die geleerd heeft om reeds in zijn tijd-ruimtelijke zijn het andere – boven tijd-ruimtelijke – Leven gewaar te worden, verwijst het gewone tijd-gebonden bestaan al naar dat onbegrensde Leven, dat in en boven alle tijd is en dat leven en dood overstijgt. Op zijn weg gaat de mens dan meer en meer toe op dat grote Leven, dat de dood achter zich laat. Hij wordt zich van dat Leven echter pas meer bewust naarmate hij de overgave vindt om zijn kleine, tijdgebonden bestaan te kunnen ‘laten gaan’.

Dit is een proces dat zich op allerlei niveaus in ons leven voltrekt; het is de eigenlijke zin van alle sterven, – ook van de fysieke dood. In leven en sterven wordt het Leven meer en meer tot een innerlijke ervaring werkelijkheid naarmate het bewustzijn zich verwijdt tot een waarneming die de beperkte horizon van het ‘ik’ overschrijdt.
Krachtens zijn hemelse oorsprong behoort de mens aan het grote Leven toe, dat verder reikt dan het leven dat de dood in zich bergt. Pas in zijn lijden aan de begrenzingen van het aards bestaan kan de mens zich van het grote Leven bewust worden, en wordt ook dit zich in de mens van zichzelf bewust. Het gebeurt dan ook vaak dat iemand, die door zwaar leed wordt getroffen, dat aanvankelijk zijn leven alleen lijkt te ontwrichten, uiteindelijk juist daarin de kracht vindt om in ruimte en tijd van het grote Leven te gaan getuigen. En tot een hoogste getuigenis daarvan komt die mens die juist in zijn sterven door het grote Leven wordt aangeraakt en verlicht.

In het stervensproces maakt ons natuurlijke ‘ik’ zich nog één keer heel sterk: als het einde nadert raapt het al zijn krachten bij elkaar om zich aan het leven vast te klampen. Ook zien we vaak genoeg dat een mens op zich helemaal bereid is om te sterven en dat hem dan toch de doodsstrijd niet wordt bespaard. Juist echter als het verzet tegen de dood sterk is, kan op het moment dat het ‘ik’ zich overgeeft, het grotere Leven op bijzondere wijze doorbreken. Pas als we werkelijk aan de grens zijn gekomen, zijn we datgene wat over die grens ligt heel nabij; in de donkere diepte van het einde kunnen we getroffen worden door het plotseling opglanzen van een nieuw begin, en in het pijnlijk loslaten van het eindige kan het Oneindige ons vinden, dat ons aan alle pijn en lijden ontrukt.

Maarten Houtman