Ronddolen als een ongelukkige snuffelaar

Maarssen juni 1980 | Zondagmiddag

Ja, we zijn naar de aanleiding van alles wat er gebeurd is, zijn er een paar interessante vragen naar voren gekomen, misschien komen er nog meer vragen.
Maar ik heb gezegd op een bepaald moment aan het eind over dat verhaal van meneer Okada, er is er een heen-en-weer-gesprek geweest, ik zei op een bepaald moment: ja, ik hou niet van alle mensen evenveel.

En nu werd me gevraagd, ja maar, is het dan eigenlijk niet zo dat dat die kleren zijn, en dat dat niet zo belangrijk is, die kleren?
Maar dan moeten we wel erg goed oppassen dat we er niet theoretisch van worden. Want dan komen we heel gauw in de hoek terecht dat we zeggen: we houden van alle mensen evenveel. En dat is gewoon regelrecht een leugen, want dat is niet zo.
Je hebt je sympathie en je antipathie, daar heb je gewoon mee te maken. Maar, waar het handeltje zit, is dat we daar meestal de lijn lekker doortrekken en zeggen: ja, die mens is niet goed – dan vullen we wat in, wat onaangenaam is. En dat is natuurlijk een heel andere zaak.
Want dan ga je iets zeggen, waar je nooit met enige zekerheid, met enige reden en recht, iets over kunt vertellen. Ieder mens blijft een geheim. Maar wat je wel kunt constateren in jezelf, is dat de ene mens blijkbaar beter bij je past dan de ander. Wat helemaal voor die ander, waar je het moeilijker mee hebt, geen diskwalificatie is. Maar dat moet je even onderscheiden, dat is het punt.

We zijn allemaal geworden zoals we geworden zijn. En nou is het natuurlijk zo, dat in de grond genomen, we allemaal met elkaar te maken hebben. Ook met degene die we helemaal niet mogen en waar we moeilijk mee hebben, waar we voortdurend alleen maar de akelige dingen, de onaangename dingen van zien.
En daarvan is het duidelijk dat wij daarmee te maken hebben, dat wij daartoe behoren. Dat wij daar ook mee verbonden zijn, op een bepaalde manier.

Maar dat is een hele andere zaak. Dat is iets wat je ook ervaren kunt als je heel stil wordt, dat alle dingen die in je leven gebeurd zijn en die een minteken hebben, die… een treurig iets in je oproepen, dat die wel degelijk een bijdrage zijn geweest aan je mogelijkheid om tot verdieping te komen. Dat is gewoon een zaak.

Dus waarmee je alleen gezegd wilt zijn, dat alle dingen die je in je leven tegenkomt, die jou onprettig aandoen, dat die een heel erg duidelijke functie hebben. Dan gaat het er alleen maar om, dat je heel goed begrijpt dat je dat als zodanig moet laten. Je kunt dat alleen constateren.

Maar waar de ellende begint, dat is dan gaan we er iets van bakken. Dan zeggen we: ja, dat moeten we nou eigenlijk niet doen, we moeten dat goed vinden enzovoort. Ja, dan begint de ellende.
Maar gewoon constateren wat er gebeurt, dat dat negatief op je overkomt, dat dat als zodanig gaat. Dat is niets meer dan dat.

Maar wel als je er allerlei aan gaat verbinden. Als je dan gaat zeggen ja, die mens is, enzovoort. En dat doen we inderdaad.
En waarom doen we dat? Dat is interessant. Waarom doen we dat eigenlijk? Waarom blijven we niet bij die constatering? Waarom breien we er altijd iets aan vast? Dat is heel interessant: waarom doen we dat?

Ja, er zijn twee oorzaken voor aan te wijzen. De één oorzaak is dat we altijd die sporen gehouden hebben, onze naasten moesten lief hebben, gelijk onszelf. Hoewel we dat laatste: onszelf lief hebben, dat kunnen we nog niet eens. Maar klap voor dat. We hebben ons even tussen haakjes laten vallen.
Dat is de ene kant, dat is dus een zon. En aan de andere kant is het natuurlijk ook zo, dat wij heel diep in vermoeden hebben, dat we inderdaad tot de gang behoren, dat we van de ander zijn, hoe die ander zich ook anders voelt.

Maar dat is een heel vaag, heel in de diepte iets. Waar we mee te maken hebben, dat is onze eerste hele duidelijke reactie op wat die ander duidelijk voelt. En we komen er niets mee verder met dan onszelf te willen dwingen tot naastenliefde, of ons te herinneren wat daar zo heel diep in ons als vriend aanwezig is.

Het enige wat helpt, dat is dat is constateren, ervaren. En daarbij laten.
Dat is het punt waar we om draaien.
Dat we er dan niet verder iets aan vast gaan knopen. Dus dat is dan ook meestal in ons hoofd.
En dat komt eigenlijk omdat wij de kloof die er bestaat, dus zoals wij zijn, en zoals wij die vermoeden van onszelf hebben dat we zouden kúnnen zijn.
Dat is een kloof.
En die kloof die willen we wegwerken, die willen we verdoezelen. Willen we iets overheen doen, dat we er geen last van hebben. Maar als je constaterenderwijs leeft, dan blijf je met die kloof geconfronteerd.

En dat is érg belangrijk. Het is heel erg belangrijk, om met onaangename dingen geconfronteerd te blijven, dat niet weg te wapperen, of weg te denken, of weg te fantaseren.
Dat is dus wat betreft dat houden van.

En dan was er een andere vraag, die was: doe je niet wijs met voor jezelf uit te vinden, welke soort van meditatieweg voor jou nou het beste is.

Nou dat is net zo’n onderneming, als dat je zegt: ik wil dat en dat soort rekenen gaan doen, als je nog nooit rekenen gehad hebt.
Maar het enige wat je doen kunt, is datgene wat op je weg komt, wat blijkbaar op jouw weg komt, op een of andere manier, en wat je gezien heb – want er komt natuurlijk een heleboel op je weg dat je niet ziet – maar dat wat op je weg komt en wat je ziet, ga dat gewoon doen. Dat kan je altijd doen, sowieso.
En als het dan echt zo mocht zijn – wat ik niet geloof, goed – als het dan echt zo mocht zijn, dat die methode waar je tegenkomt, dat die niet voor jou geschikt is, maar je dóet het wel, dan kom je ook de andere tegen die wel voor jou is.
Maar niet als je als een ongelukkige snuffelaar blijft ronddolen.

naar boven

Foto geheel boven