Achteloos als op een zondagachtermiddag

De klokkentoren van Priorij Emmaus – in de stijl van de Bossche School van Dom van der Laan – laat straks nog van zich horen…

Maarssen juni 1980 | Zondag

INLEIDING ‘s OCHTENDS

Ik wilde beginnen met een legende uit de Talmud van koning David[1] .
Koning David was geen vrome man geweest in zijn leven, de duivel vond dat hij niet in de hemel mocht komen. Hij vroeg aan Onze-Lieve-Heer of hij het goed vond dat hij koning David weg zou halen van de aarde, als hij betrapt kon worden op een moment van achteloosheid.
En God zei: “Dat is goed.”

Koning David aan het eind van zijn leven studeerde de Thora. En we weten dat voor de oude Joden, de Thora studeren, de Thora lezen, gelijk is aan wezenlijk bij God zijn.

En koning David was bezig in de Thora. Het was heel vroeg in de ochtend, de dauw lag nog over de velden. En hij had die nacht de Thora gestudeerd, hij was een beetje moe. Hij keek op en zo door het venster heen zag hij de prachtige natuur, een waas van dauw. Het eerste licht wierp haar gloed over de bomen en over de gewassen.
Hij verzuchtte eigenlijk maar één keer ‘o, wat prachtig’ – op dát moment had de duivel zijn kans en koning David stierf, hij stierf.


En daar past het verhaal van mister Okada bij, in Japan.
Meester Okada was een merkwaardige Zenleraar, die velen opleidde. Maar hij had helemaal geen hoge pet op van de verlichting, hij zei dat het hogere wiskunde was voor hem, “maar wat jullie bij mij kunnen leren, is de taal van de vogels.”

Deze meester Okada kreeg op een dag een man bij zich. Die man had een heel triest verhaal, een wat oudere man. Hij had echt behoefte om Okada te vertellen wat hem overkomen was. Hij was van buiten de streek waar meester Okada woonde. Het was een lang verhaal, een heel vermoeiend verhaal.

De man was uitgesproken en keek meester Okada verwachtingsvol aan.
En meester Okada zweeg.

En die man zei: “Ja, dat is mijn leven geweest.”

Meester Okada zweeg.

En de man zei: “Dat was toch een moeilijk leven…”

“Ja,” zei meester Okada, “ik zou zo graag willen dat je uit je leven verteld had. Je hebt alleen iets verteld over die kleren die je aanhebt.”


Die twee verhalen hebben inderdaad heel direct met elkaar te maken. Zowel het verhaal over koning David, als de ongelukkig man van meester Okada, vertellen iets over de natuurlijke mens. De natuurlijke mens is de mens zoals hij geworden is in tijd en ruimte. Soms een kort, soms een lang leven, met alle lotgevallen die daarin zijn, met alle vreugde en verdriet. En iets over wat aan je gebeurt en wat in je gebeurt.
Dat van koning David is eigenlijk nog het meest schrijnend, omdat het net een moment was van heel diepgaande genieting.
Maar wat aangeduid wil worden door beide verhalen, is dat beide verhalen iets buiten beschouwing laten, namelijk de mens die níet geworden is, de mens die is, die niet gescheiden is van alles wat is.

[de klokken van de priorij beieren nu op volle sterkte].

En als ik dat zo zeg: de mens die niet gescheiden is van alles wat is, dan betekent dat ook dat die niet geboren kan worden en niet kan sterven.

Waarom mocht de duivel koning David halen op het moment van genieting? Omdat koning David toen dus niet in de Torah las. Dus niet bij die mens, die volmaakt onafhankelijk is van al datgene wat ons overkomen kan. En waar wij heel natuurlijk ook door beroerd worden.

De mens die wij zijn, die is het ene moment gelukkig en het andere moment ongelukkig. Die voelt zich meester van de situatie. En die voelt zich onderworpen aan de situatie, die beweegt voortdurend van het ene moment in het andere. En zich in al die tijd niet bewust is dat die ook iets totaal anders is. Wat weliswaar in al datgene wat die beleeft, aanwezig is. Maar er niet van afhankelijk is.

En dat is het aspect waar het verhaal van koning David op doelde. En waar ook het verhaal van meester Okada, met die ongelukkige man, op doelt. En dat is toch een aspect wat wij allemaal in de meditatie tegen zullen komen.
Het aspect waar plotseling al die werkingen waar wij aan onderworpen zijn, ophouden van de toekomst. Waar al datgene waar we ons druk over maken, en waar we voor soms naar psychologen gaan, en waar de hele maatschappij vol van is – waar dat alles eigenlijk niet meer is dan een ver gedruis. Waar je wel mee te maken heb, maar wat je lot niet bepaalt.

We weten allemaal van onszelf dat we ons heel veel zorgen maken over dat lot van onszelf, van anderen om ons heen. Dat we onderworpen zijn aan allerlei gevoelens.
Dat we de ene keer weer zenuwachtig zijn, en de andere keer zijn we vrolijk en opgewekt. En eigenlijk kunnen we niet aanwijzen waarom het ene omslaat in het ander. Ja, we kunnen wel terugkijken en zeggen: dat was dat en dat.
Maar dat is toch een povere verklaring.
Het leven waar we in leven, daaraan geven wij een causale verklaring. Maar die causale verklaring die lijkt natuurlijk nergens op. Die kan net zo goed anders zijn.
Het allerergste maken de Theosofen het, die dan zeggen, dat als je vandaag iets slechts overkomt, dat dat dan is omdat je dan een paar levens terug – ik weet nog nooit hoeveel levens terug – iets hebt gedaan wat niet zo best was.
En dat is dan tevens een vrijbrief om iemand iets akeligs aan te doen. Want die heeft een paar levens tevoren jou wat aangedaan.
Nou kijk, als je dan in die context zit…

[intermezzo] Is de deur dicht? Ja. Ja? Ja? Nee, is wel dicht. Ja, inderdaad.
Ja, komt toch dicht. Wel bedankt. Ja.
Ja, inderdaad. Mag er niet. Het moet zitten.
Dank je.

Maar wij zijn inderdaad eigenlijk altijd bezig om in het onbegrijpelijke wat ons leven is, om daar allerlei lijnen in te trekken. Waardoor we het gevoel hebben dat we er een beetje… ja, een verklaring voor geven. En als we dom genoeg zijn, dan hebben we daar genoeg aan, dan zeggen we: ja zo zit het.

Maar er ontbreekt in al die verklaringen, in al die filosofieën, de hoeksteen. En dat is het onbekende.
Het onbekende, dat is datgene wat niet geboren wordt en niet sterft. En waar we soms in heel acute crisissituaties – zoals in de oorlog heel veel voorgekomen is – plotseling mee geconfronteerd worden.
Al die getuigenissen uit de oorlog van mensen, die dachten dat ze voor de dood stonden – dat zijn er heel veel geweest – die vertellen eigenlijk allemaal één ding, telkens andere woorden. Ze vertellen één ding: dat als iemand wezenlijk – niet als hij zichzelf iets inpraat – maar als hij wezenlijk het gevoel heeft, ja nu is het zover, nu zal ik sterven. En hij is niet in beslag genomen door een poging om er nog aan te ontkomen.
Dat was heel vaak van mensen die een bom zagen neerkomen. Nou ja, daar kun je verder niks meer aan doen, dan kun je alleen maar constateren: ja nu is het zover. Die dan plotseling ervoeren, dat ze totaal onafhankelijk waren van wat daar ging gebeuren. De notie dat ze zouden sterven, was als het ware een mededeling, meer niet. Het ging hun niet aan – zo staat het letterlijk: ‘het ging hun niet aan’.

En dat is dus het aspect, waar zowel het verhaal van koning David, als dat van meester Okada op loopt. Namelijk dat wij meestal ons leven lang doorbrengen met het verwisselen van kleren. Maar dat we niet toekomen aan het ontdekken van degene, die zich kleed en ontkleed.
En de meditatie wil ons eigenlijk met dit feit, dat we dat zo doen, confronteren.

En nu hebben we daar bij die meditatie de hulp van iets waar we niet zo gauw op zouden komen, dat is namelijk de adem.
Het is van oudsher bekend dat, er in het proces van de adem twee mysterie punten zijn – het is al bekend uit de prachtige verzameling meditatietechnieken, die Shiva gegeven heeft aan Devi, van de twaalf meditatietechnieken.
Maar ze is ook in tantra-yoga bekend: dat er in de adem de twee momenten zijn, waarop de mens het voortdurend uit- en aantrekken van de kleren kan verlaten. Dat is aan het eind van de inademing. en aan het eind van de uitademing.

En het eind van de uitademing is voor ons het makkelijkst bereikbaar met onze aandacht. Het eind van de inademing is moeilijk.
Maar zowel aan het eind van de uitademing als aan het eind van de inademing, is een ondeelbaar klein moment waarop de mens verlost is van zichzelf.En je kunt dus in de meditatie daarop proberen te letten. Als je daarop probeert te letten, zal het je misschien een keer gebeuren dat je bewust los bent van jezelf.

De moeilijkheid is alleen nou – nu heb ik dit gezegd zo, nou hoop ik niet dat er mensen zijn die dat krampachtig gaan zitten proberen, want dan lukt het niet. Je moet eigenlijk zó – zoals je misschien van zondagachtermiddag zo achteloos loopt en je voorbij ziet trekken – zo moet je erop letten.
Dus niet met een frons, maar een beetje achteloos plezierig te letten op die twee punten. Want dat kan inderdaad een ingang zijn tot dat ervaren van datgene, wat niet heel moeilijk van kan worden.

Maar dat veronderstelt wel wat anders, dat veronderstelt dat je een ademhaling hebt die helemaal bij jou hoort.
Nou, en dat is nou de lange weg. Want de ademhaling, die wij gewoon hebben zoals we nu hier bij elkaar zijn, dat is niet onze ademhaling.
Dat is wat we aangeleerd hebben, wat we aangeleerd hebben door, nou ja, door onze opvoeding, over die hele reuteliteit die dokters hadden. Dat is de aangeleerde ademhaling. Dat is de ademhaling die tot stand gekomen is omdat er tegen ons gezegd is: dit mag niet, dat mag niet, pas op. Of doordat we besproken zijn, of doordat we onszelf een doel gesteld

Enfin, we hebben X mogelijkheden om onze ademhaling, onze eigen ademhaling, om die gewoon niet te ademen. Als we die niet ademen, dan betekent dat ook dat die pauzes dan nog eens extra ingekort zijn. Zodat het voor ons onmogelijk is. Bijna onmogelijk.

Tenzij je toevallig thuis… …toevallig inschiet… …om dat moment van moeiteloze – want dat is belangrijk, hoor – van moeiteloze zelfvergetelheid in te gaan. Dit is het allereerste werk waar wij alleen aan werken. En daar kun je nog echt wat aan doen. Het is proberen je je eigen ademhaling terug te geven. En je eigen ademhaling vind je terug, door de ademhaling die je hebt op het ogenblik, dus kunstmatig te verlengen – dat doen we in het zoemen onder andere – en door je aandacht volledig te geven aan die uithaling.

Altijd weer het gevoel te hebben – en helemaal niet ongerust zijn – waar je terecht zou komen… …laat maar gaan… …laat maar gaan… En dan komt er een natuurlijk punt, dat je rust… …dan is die pauze daar… …denk dan niet aan… …oh jee, nou kan ik erin… …nee… …probeert eens die adem, die jou toegedacht is, terug te vinden. En als dat een keer zover is – en dat weet je verschrikkelijk goed, op het moment dat iemand de adem terug heeft, die bij hem hoort, weet je dat net zo goed als dat hij zijn vinger in gloeiend water steekt en hem terugtrekt. Dat is gewoon zo, dat als die adem er is, dan weet je dat. En dan wordt een meditatie… …wordt ook een… …wordt het verrukkelijkste. Want dan is meditatie eigenlijk consolideren van het meest nabije wat de mens gegeven is, namelijk het beleven van zijn adem. Dan denk je zelfs niet meer aan die twee mysteriepunten in de adem, leef je dat helemaal. En dan kom je ook op de… …op de meest natuurlijke wijze, kom je daar bij die twee punten van zelfvergetelheid.

Nou, meer had ik niet te zeggen.


INLEIDING ‘s MIDDAGS

Ja, ik kan maar één ding onderstrepen – maar dat weten jullie van mij wel – dat alles wat je bereikt met inspanning, heeft een minteken. Heeft een minteken. Alleen datgene wat moeiteloos zich eindelijk betrekt, dat geeft het.

Ja, zeggen er dan een heleboel, maar dan kun je wel op je achterwerk blijven zitten…
Ja, deed je dat maar, hè, maar…
Kijk, je wil, die waarschijnlijk op gang komt door inzicht, die je… die kan een inzet geven tot een proces.
Maar op het moment dat het proces er is, in werking getreden is, moet die wil terugtreden. Want zolang de wereld blijft begeleiden, zitten de kleine mensen achter, gevangen in tijd en ruimte, die het met vaste hand geknipt.

Dus het gaat altijd weer om één ding: inzien, doen, loslaten.
Inzien, doen en loslaten. En als je dat niet doet, dan kom je wel ergens, maar het is pseudo. Datgene wat moeiteloos zich enig voltrekt, dat is hetgeen wat werkelijk is.
En dat is voor ons een moeilijke beeld, maar het is toch waar, het is toch werkelijk waar.

____________________
[1] In zijn toespraak ‘De legende van koning David’, van april 1984 in Eefde, vertelt Maarten Houtman het verhaal van koning David nogmaals, met accent op dat ene moment van onaandachtzaamheid.

Ook meester Okada keert terug, en wel in de toespraak De adem als vriend, Eefde maart 1983.

Sitemap Tao-zen

Foto geheel boven Rien Heukelom in het kloosterpark van Priorij Emmaus in Maarssen – die nu ‘Buitenplaats Doornburgh’ heet (foto Hein Zeillemaker).